II. Bewijsoverwegingen
In hoger beroep is door en namens de verdachte vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Door de raadsvrouw is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 3 februari 2022 de mishandeling van aangever [slachtoffer] heeft gepleegd.
Volgens de verdediging kan aan de hand van het thans voorliggende dossier niet vastgesteld worden dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig is geweest op de [school] . Daartoe is ter terechtzitting in hoger beroep gewezen op de schriftelijke verklaring van de vader van de verdachte van 24 november 2024 en voorts aangevoerd dat de digitale netwerkgegevens ten aanzien van de telefoon en de laptop van de verdachte geen redengevend bewijs opleveren over de daadwerkelijke, fysieke aanwezigheid van de verdachte aldaar. Daarnaast is het volgens de verdediging mogelijk dat een derde, zowel via een willekeurige telefoon als laptop (niet zijnde die van de verdachte), ingelogd was met de accountgegevens van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor deze devices aanstraalden op het netwerk van de hogeschool als ware het die van de verdachte. Voorts heeft de raadsvrouw, indien aangenomen wordt dat het de telefoon en laptop van verdachte zijn geweest die hebben aangestraald op het netwerk, het alternatieve scenario naar voren gebracht dat sprake was van spoofing, waarbij een derde de gegevens van de verdachte heeft nagebootst. Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, als vastgesteld zou kunnen worden dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig is geweest op de hogeschool, dit nog niet zonder meer met zich brengt dat voldoende wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de mishandeling heeft gepleegd. Voor wat betreft de tweede verklaring van aangever [slachtoffer] , heeft de verdediging -zo begrijpt het hof- de betrouwbaarheid betwist, omdat deze volgens de verdediging door na de aangifte verkregen informatie is beïnvloed.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen kan vastgesteld worden dat aangever [slachtoffer] op 3 februari 2022 is mishandeld. Hierdoor heeft [slachtoffer] (onder meer) een gebroken neus opgelopen. Het hof kwalificeert het letsel, gelet op zijn ernst en zijn langdurige zichtbaarheid, alsmede gelet op de in dit verband benodigde operatieve ingrepen waarbij volgens de KNO-arts een her-operatie i.v.m. kromtrekking in de toekomst aan de orde lijkt en de totale duur van het herstel, voor zover aan de orde, als zwaar lichamelijk letsel.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Aangever heeft in zijn aangifte een duidelijk signalement gegeven van de persoon, een man, die hem op 3 februari 2022 omstreeks 14:00 uur in [lokaal 1] in het gebouw van [school] te Eindhoven heeft mishandeld. Op de aan de politie verstrekte camerabeelden van de eerste etageis blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2022 onder andere om 14:06:19, derhalve omstreeks 14:00 uur, een persoon te zien die naar het oordeel van het hof gelet op het daarin beschreven signalement van een man goed past bij het signalement dat door de aangever is gegeven. De persoon, hierna: de man, loopt met versnelde pas over de eerste etage, gaat dan rechts een hoek om en is volgens de camerabeelden van de hoofdentreein minder dan 20 seconden bij de hoofdentree alwaar hij naar buiten gaat.
Het hof gaat gelet op deze overeenkomende signalementen in combinatie met de ter zake van de mishandeling en de camerabeelden bij elkaar passende tijden en plaatsen, alsmede gelet op de versnelde pas richting de uitgang, ervan uit dat de hiervoor op basis van camerabeelden beschreven man dezelfde man is als waarover de aangever heeft verklaard. Het hof ziet deze man dan ook als de dader. De thans te beantwoorden vraag is wie deze dader is. Het hof acht in dit verband het volgende van belang.
Een seconde nadat de dader om 14:06:19 op camerabeelden van de eerste etageis te zien – derhalve om 14:06:20 – wordt verbinding gemaakt met een als zodanig aan te merken [wifipunt] .
Dit wifipunt is gelegen op de eerste etage tussen de lokalen [lokaal 2] en [lokaal 3] hetgeen volgt uit de tot het bewijs gebezigde plattegronden van de eerste verdieping.
De camerabeelden van en rond 14:06:19tonen een zwart/wit gekleurde wegwijzer met een witte pijl richting 1.09 (bezien vanuit degene die deze wegwijzer tegemoet loopt en zodoende voor zich ziet, wijzend naar rechts) en een witte pijl richting [lokaal 3] (bezien vanuit degene die deze wegwijzer tegemoet loopt en zodoende voor zich ziet, wijzend naar links). Gelet op deze bewegwijzering, daarbij acht slaand op de tot het bewijs gebezigde plattegronden van de eerste verdieping, gaat het hof ervan uit dat dit punt van waaruit de camerabeelden zijn gemaakt zich in de nabijheid bevindt van het [wifipunt] .
Het hof gaat er dan ook vanuit, mede gelet op de looprichting zoals onder andere blijkend uit de in het proces-verbaal van bevindingen beschreven beelden onder bewijsmiddel 4, het overzicht van met verdachtes device(s) (iPhone en/of laptop) verbonden wifipunten als weergegeven onder bewijsmiddel 14 en de op de plattegrond onder bewijsmiddel 10 omcirkelde lokalen, alsmede de hierop betrekking hebbende waarneming door het hof onder bewijsmiddel 11, dat de dader die om 14:06:19 in beeld is dezelfde persoon is die met behulp van elektronische apparatuur om 14:06:20 [wifipunt] aanstraalt.
Het tijdstip van 14:06:20 is terug te vinden in een overzicht onder bewijsmiddel 14. Naar het hof uit het politiedossier begrijpt behelst dit overzicht de momenten waarop elektronische apparatuur (device(s)) die aan de verdachte wordt (worden) toegeschreven op basis van de bij school bekende unieke gegevens (MAC adres(sen)) van zijn apparatuur (device(s)) dan wel het aan de verdachte verbonden unieke Persoonlijk Communicatie Nummer (PCN) verbinding maakt (maken) met het netwerk van de school. Aan de hand van dit overzicht alsmede aan de hand van (de door het hof gedane waarnemingen ter zake van) de plattegronden van de eerste en derde etage/verdieping zoals weergegeven onder de bewijsmiddelen 6 tot en met 13 tezamen met het onder bewijsmiddel 5 opgenomen proces-verbaal van bevindingen is het hof tot het volgende overzicht van wifipunten en bijbehorende locaties gekomen (hierna: overzicht wifipunten en locaties), waarbij de paginanummers verwijzen naar het politiedossier.
Bron
WiFi punten
Datum en tijd
Bron
Locaties
P.71
DHCP
[wifipunt]
03 2022 13:48:37
P.69
[lokaal 1]
P.71
Onboarding
[wifipunt]
03 2022 13:48:37
P.69
[lokaal 1]
P.71
INTRA-WLC Roaming
[wifipunt]
03 2022 14:05:37
P.69 + 86
[lokaal 4]
Tegenover trap
P.71
INTRA-WLC Roaming
[wifipunt]
03 2022 14:06:06
P.73
[lokaal 5]
P.71
INTRA-WLC Roaming
[wifipunt]
03 2022 14:06:20
P.73 + 84
Tussen [lokaal 2] en [lokaal 3]
P.71
INTRA-WLC Roaming
[wifipunt]
03 2022 14:06:24
P.73 + 84
[lokaal 3]
P.71
INTRA-WLC Roaming
[wifipunt]
03 2022 14:06:28
P.73 + 84
Tussen [lokaal 3] en 1.01
P.71
INTRA-WLC Roaming
[wifipunt]
03 2022 14:06:37
P.73 + 84
Tussen [lokaal 3] en 1.01
Het eerstgenoemde tijdstip van 13:48:37 is zowel terug te vinden in een LogViewer onder bewijsmiddel 20 (en daarmee verbonden bewijsmiddel 21) als in het overzicht van aangestraalde wifipunten onder bewijsmiddel 14. Blijkens de LogViewer is de tijd van 13:48:37 waarop een verbinding met het wifi-netwerk van de school plaatsvindt toe te schrijven aan een apparaat met het [MAC adres] . Dit MAC adres valt blijkens een overzicht, behorend bij een uitdraai Personalia, betreffende de verdachte, onder bewijsmiddel 17, te relateren aan een iPhone die in gebruik is bij de verdachte. Ook uit deze LogViewer zelf valt reeds op te maken dat dit MAC adres te relateren is aan de verdachte. Immers, uit dit overzicht blijkt niet alleen het MAC adres maar ook het zogenoemde PCN nummer (Persoonlijk Communicatie Nummer) vermeld onder ‘user’, te weten [accountnummer] . Dit PCN-nummer staat ook vermeld op de uitdraai personalia, betreffende de verdachte, onder bewijsmiddel 17. Het hof gaat er daarom vanuit dat de iPhone van de verdachte op 3 februari 2022 om 13:48:37 in of nabij het [lokaal 1] in de [school] te Eindhoven heeft aangestraald.
Uit de andere gegevens van dit overzicht wifipunten en locaties blijkt dat eerst om 14:05:37 een nieuwe verbinding plaatsvindt. Dit zou zijn met het wifipunt in [lokaal 4] , zijnde het lokaal dat vanaf [lokaal 1] bezien dichterbij, namelijk tegenover, de trap is gelegen. Bewijs dat vóór 14:05 de iPhone is verplaatst is er niet. Het kan dus heel goed zijn en het hof gaat daar onder de gegeven feiten en omstandigheden ook vanuit dat de iPhone van de verdachte tussen 13:48 en 14:05 vrijwel niet is verplaatst en derhalve al die tijd in de nabijheid van [lokaal 1] is geweest, daar waar de mishandeling heeft plaatsgevonden. Dit gegeven past goed bij de verklaring van aangever onder bewijsmiddel 1 dat hij direct na de mishandeling op de gang (hal) van een andere student heeft gehoord dat hij de man die aangever had geslagen meerdere keren vóór zijn mishandeling op de gang van de derde verdieping had gezien.
Nu het hof uitgaat van het feit dat de man die om 14:06:19 uur op camerabeelden te zien is de dader is en deze dader blijkens [wifipunt] om 14:06:20 uur een aan de verdachte toe te schrijven elektronisch apparaat bij zich heeft, is het vervolgens van belang te beoordelen of deze dader de verdachte is geweest.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 3 februari 2022 niet op de [school] in Eindhoven is geweest. Voorts heeft hij verklaard dat hij zijn telefoon en laptop niet uitleent, of slechts heel kort uitleent en er dan bij in de buurt blijft. Dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet (meer) over deze elektronische apparatuur beschikte, is het hof niet gebleken. Integendeel, een dag later maakt zijn device contact met het wifi-netwerk van de school als de verdachte op school is in verband met een tentamen en ook nadien wordt zijn aanwezigheid in combinatie met zijn device nog vastgesteld. Dit zo zijnde is naar het oordeel van het hof in beginsel dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat de dader die om 14:06:19 is te zien, de verdachte betreft. Teneinde deze conclusie met voldoende zekerheid te kunnen trekken, betrekt het hof daarbij nog het volgende.
Hoewel de verdediging het door aangever opgegeven signalement van de dader afdoet als heel algemeen maar dit overigens – voor wat betreft de lengte, leeftijd, huidskleur en postuur – niet met zoveel woorden betwist, behoudens de jas en het tasje, stelt het hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte goed past in/bij aangevers signalement van de dader dat ook strookt met het signalement van de dader op de camerabeelden. Ook het dragen van een, zoals de aangever omschreef, kobaltblauw mondkapje vindt steun in de bewijsmiddelen. Immers, de dader die om 14:06:19 is te zien, is ook op en rond 13:21:57 te zien zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2022. Het hof heeft deze beelden (met de titel: ‘96 - ER Hoofdentree b (192.168.119.8) - 2022-02-03 13-21-57-362’) bekeken en heeft waargenomen dat de dader een blauw mondkapje op heeft, niet zijnde een als zodanig herkenbaar typisch medisch/chirurgisch lichtblauw (wegwerp) mondkapje dat in coronatijd gangbaar was in het gebruik, maar een kleur blauw die harder/feller/donkerder is en dat zich niet laat omschrijven als wit of een lichtblauw wegwerp mondkapje waarover de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verklaard (pagina 32).
Daarenboven heeft aangever in de aangifte de achtergrondsituatie geschetst tussen aangever en verdachte en heeft hij direct het vermoeden geuit dat de verdachte de dader was. Deze achtergrondsituatie is bevestigd door een medestudent, die, weliswaar anoniem, zijn verhaal aan de politie heeft gedaan (pagina 21 van het dossier). Hieruit volgt de bevestiging dat er spanningen waren in de werkgroep van aangever en verdachte. In een latere verklaring is aangever niet teruggekomen op zijn vermoeden. Integendeel, hij heeft nogmaals de naam van de verdachte genoemd als dader van de mishandeling, waarbij hij uitlegt waarop hij de herkenning van de verdachte in retrospectief baseert. Dat aangever voorafgaande aan zijn latere verklaring op enigerlei wijze ten nadele van de verdachte is beïnvloed of gestuurd door het onderzoek/de onderzoeksbevindingen van de school is geenszins aannemelijk geworden. Diens latere verklaring acht het hof dan ook betrouwbaar en draagt mitsdien bij tot het bewijs.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in het licht van alle gebezigde bewijsmiddelen wijzen op het daderschap van de verdachte bij de mishandeling alsmede op een motief, waardoor van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd ter ontzenuwing daarvan. De verdachte heeft, behoudens zijn ontkenning dat hij ten tijde van het tenlastegelegde op de [school] is geweest evenals de ontkenning van de door aangever gestelde aanleiding (het motief) voor de mishandeling, niets steekhoudends, laat staan overtuigends ter ontzenuwing van het daderschap dat in zijn richting wijst, aangevoerd. De getuigenverklaringen die door de verdediging één dag voor de inhoudelijke behandeling in hoger beroep aan het hof zijn toegezonden en waar ter terechtzitting een beroep op is gedaan ter onderbouwing van zijn ontkenning, acht het hof – mede bezien in het licht van het technisch bewijs en het tijdstip waarop deze verklaringen zijn ingebracht – ongeloofwaardig. Het hof schuift deze verklaringen derhalve terzijde.
De door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep geschetste alternatieve scenario’s, inhoudende dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde thuis was en een willekeurige derde op het netwerkaccount van verdachte zou hebben kunnen inloggen met verdachtes accountgegevens, dan wel dat sprake was van spoofing waarbij de devices van de verdachte waren gemanipuleerd en de verdachte onterecht in verband is gebracht met de mishandeling, ontberen naar het oordeel van het hof ieder begin van aannemelijkheid. Het politiedossier, de bevindingen ter zake van de technische data, unieke (device- en persoonlijke communicatie) nummers en het verhandelde ter terechtzitting bevatten geen aanwijzing die deze alternatieve scenario’s ondersteunt. Bovendien zouden die scenario’s behelzen dat deze zich dan ook nog zouden hebben voorgedaan kort voor en meteen na het moment dat aangever [slachtoffer] werd mishandeld. Een dergelijke toevalligheid draagt niet bij aan (een begin van) de aannemelijkheid van dergelijke scenario’s. Het hof merkt daarbij ten slotte nog op dat – nu de technische onderzoeksresultaten zodanig duiden op de aanwezigheid van de verdachte op de Hogeschool vanaf kort voor, gedurende de mishandeling tot heel kort daarna – het op de weg van de verdediging had gelegen om een door de verdachte geschetste alternatieve lezing van de gebeurtenissen aannemelijk te maken, door bijvoorbeeld het zelf of door een deskundige laten verrichten van een relatief eenvoudig onderzoek naar bijvoorbeeld de locatiegegevens in de telefoon en/of laptop van de verdachte. Nu hiervan geen sprake is en ook nimmer een onderzoekswens van dien aard ter zake is geformuleerd, ziet het hof in het thans voorliggende dossier onvoldoende reden om deze alternatieve scenario’s aannemelijk te achten, en schuift deze dan ook als niet aannemelijk geworden terzijde.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang met al hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die op 3 februari 2022 aangever [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
De overige door de verdediging gevoerde verweren voor zover onbesproken gebleven worden weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht om te volstaan met het opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf zonder daar een bijzondere voorwaarde aan te verbinden met een proeftijd van 1 jaar. Daartoe heeft de raadsvrouw gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat verdachte nooit eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen en het tijdsverloop in de onderhavige zaak.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 3 februari 2022 schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling van slachtoffer [slachtoffer] , terwijl de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Hierdoor heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij blijkens het dossier herhaaldelijk fors en hevig op de neus van aangever heeft geslagen, waardoor het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring zal het slachtoffer vanwege de mishandeling nog voor een derde keer aan zijn neus geopereerd moeten worden.
Gelet op alle feiten en omstandigheden gaat het hof ervan uit dat de verdachte op 3 februari 2022 kortstondig en doelgericht naar de Hogeschool is gegaan en het slachtoffer vervolgens met louter dat doel bruut heeft mishandeld. Een voorafgaand conflict in een werkgroep gaf de verdachte daarvoor kennelijk een aanleiding. Dat de verdachte kennelijk uit rancune een medestudent maanden later heeft opgezocht en onverhoeds zulk fors en hevig geweld heeft toegepast, acht het hof zeer kwalijk. Het hof houdt daar in strafverzwarende zin rekening mee.
Dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld in een lokaal op de Hogeschool, hetgeen bij uitstek een plaats dient te zijn waar studenten en medewerkers zich veilig moeten kunnen voelen, laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zeer fors geweld tegen andere mensen te gebruiken. Het hof vindt dit ernstig en neemt dit de verdachte ook zeer kwalijk, temeer nu dergelijke feiten, los van de gevolgen voor het slachtoffer, ook op de Hogeschool blijkens de correspondentie in het dossier gevoelens van onrust en onveiligheid hebben teweeg gebracht. Verdachte heeft op zijn beurt op geen enkele wijze verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn daad en verschuilt zich achter zijn ontkenning. Hij laat daarmee zien dat hij geen inzicht heeft in de verwerpelijkheid van zijn gedrag. Ook dit rekent het hof de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder, en derhalve evenmin voor een soortgelijk strafbaar feit, is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij als gevolg van de verdenking meerdere maanden was geschorst en hierdoor studievertraging heeft opgelopen en mentale klachten heeft ondervonden. Inmiddels volgt de verdachte een nieuwe opleiding via een andere onderwijsinstelling, heeft de verdachte een bijbaan, woont hij op zichzelf en is hij onlangs getrouwd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op al het hiervoor overwogene niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, nopen tot een zwaardere straf.
Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Overigens ziet het hof in het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep wel aanleiding om thans, in afwijking van de beslissing van de politierechter, af te zien van het opleggen van een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] . Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het bewezenverklaarde nagenoeg twee jaren geleden heeft plaatsgevonden en dat het hof niet is gebleken van aanwijzingen waaruit volgt dat de verdachte sedertdien opnieuw op enigerlei wijze contact heeft opgenomen, heeft gezocht of heeft gehad met aangever.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.287,93, bestaande uit € 3.587,93 aan materiële schade en € 2.700,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering behelst de volgende posten: