ECLI:NL:GHSHE:2024:4187

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
20-003003-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 7 november 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978 en woonachtig in Eindhoven, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder diefstal en mishandeling. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van feit 2, maar het hof oordeelde dat het hoger beroep ook betrekking had op deze vrijspraak, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in dat deel van het hoger beroep. Het hof heeft de bewezenverklaring van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal van geldbedragen en koffie, evenals aan de mishandeling van zijn ex-partner. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 163 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, bestaande uit een contact- en gebiedsverbod voor een periode van drie jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegewezen aan de benadeelde partij 1 en 2, maar de vordering van benadeelde partij 3 werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de verdachte ook verplicht tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003003-23
Uitspraak : 13 december 2024
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 7 november 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-172968-23 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde vrijgesproken, het overige tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal’ (
feiten 1, 3, 5, 6, 7, 8 en 9) en ‘mishandeling’ (
feit 4), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van feit 4 is tevens een contact- en gebiedsverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 jaren opgelegd. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De vordering van de [benadeelde partij 1] van € 500,- is toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de [benadeelde partij 2] is toegewezen tot een bedrag van € 1.921,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2023 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De [benadeelde partij 3] is in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Ontvankelijkheid hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Oost-Brabant vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 30 juni 2023 te Eindhoven, althans in Nederland een chartaal geldbedrag (420 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [bedrijf benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.hij op of omstreeks 17 juni 2023 te Eindhoven, althans in Nederland een chartaal geldbedrag (ongeveer 700 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [bedrijf benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4.hij op of omstreeks 25 maart 2023 te Eindhoven, althans in Nederland [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] driemaal, althans een of meerdere malen met de vuist op haar hoofd en/of oor te slaan en/of met beide handen haar keel dicht te knijpen;
5.hij op een tijdstip in de periode 8 mei 2023 tot en met 9 mei 2023 te Eindhoven, althans in Nederland 6 pakken koffie (dubbelpack 2x 500 gram koffie van het merk Douwe Egberts) en 8 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan supermarkt [benadeelde partij 3] aan [adres 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.hij op of omstreeks 19 april 2023 te Eindhoven, althans in Nederland 19 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan supermarkt [benadeelde partij 3] aan [adres 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.hij op of omstreeks 24 april 2023 te Eindhoven, althans in Nederland 19 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan supermarkt [benadeelde partij 3] aan [adres 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.hij op of omstreeks 27 april 2023 te Eindhoven, althans in Nederland 21 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan supermarkt [bedrijf] aan [adres 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.hij op of omstreeks 30 maart 2023 te Eindhoven, althans in Nederland een of meer verpakte vleeswaren, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan supermarkt [bedrijf] aan [adres 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op 30 juni 2023 te Eindhoven een chartaal geldbedrag (420 euro), dat aan [bedrijf benadeelde partij 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.op 17 juni 2023 te Eindhoven een chartaal geldbedrag (ongeveer 700 euro), dat aan [bedrijf benadeelde partij 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.op 25 maart 2023 te Eindhoven [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] driemaal, althans een of meerdere malen met de vuist op haar hoofd en/of oor te slaan;
5.op 8 mei 2023 te Eindhoven, 6 pakken koffie (dubbelpack 2x 500 gram koffie van het merk Douwe Egberts) en 8 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), die aan supermarkt [benadeelde partij 3] aan [adres 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.op 19 april 2023 te Eindhoven 17 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), die aan supermarkt [benadeelde partij 3] aan [adres 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.op 24 april 2023 te Eindhoven 19 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), die aan supermarkt [benadeelde partij 3] aan [adres 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.op 27 april 2023 te Eindhoven 21 pakken koffie (van 500 gram snelfiltermaling van het merk Douwe Egberts), die aan supermarkt [benadeelde partij 3] aan [adres 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.op 30 maart 2023 te Eindhoven verpakte vleeswaren, die geheel aan supermarkt [bedrijf] aan [adres 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden nadere bewijsoverwegingen opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 3, 5, 6, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zevental winkeldiefstallen. Tot tweemaal toe is hij na sluitingstijd dezelfde bloemisterij binnen gegaan en heeft hij geld uit de kassalade buitgemaakt. Voorts heeft de verdachte bij de [bedrijf] in een periode van nog geen twee maanden vijf keer een groot aantal pakken koffie gestolen. De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten slechts gehandeld uit puur winstbejag waarbij hij zich niets heeft aangetrokken van de belangen van de ondernemers in kwestie. De verdachte is daarbij op planmatige en professionele wijze te werk gegaan. Zo heeft de verdachte steeds de afdeling koffie van de supermarkt bezocht, een winkeltas ruim gevuld met koffiepakken en deze tas vervolgens afgeschermd om zo de koffiepakken uit het zicht te houden. Vervolgens heeft de verdachte de winkel met de gevulde tas verlaten zonder te betalen. De verdachte heeft voor het stelen van de koffie veelvuldig gekozen voor dezelfde winkel. Het hof rekent de verdachte zijn berekening en brutaliteit van zijn werkwijze aan.
Daarnaast heeft de verdachte zijn ex-partner [benadeelde partij 1] , met wie hij een kind heeft, mishandeld door haar meerdere malen met gebalde vuist te slaan. Hierdoor heeft hij inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Er is daardoor ook letsel ontstaan. De mishandeling heeft bovendien plaats gevonden bij [benadeelde partij 1] thuis, een plek waar zij zich veilig hoort te voelen. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie in het verleden herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten, waaronder huiselijk geweld en in 2022 ook al eens ter zake van huiselijk geweld tegen [benadeelde partij 1] . Bij onherroepelijke veroordelingen wegens mishandeling zijn aan de verdachte eerder onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Deze hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw soortgelijke misdrijven te plegen. Daarnaast is de verdachte op 21 maart 2023 veroordeeld door de politierechter ter zake van diefstal, welk vonnis op 5 april 2023 onherroepelijk is geworden. De verdachte heeft dus kort na deze veroordeling door de politierechter opnieuw winkeldiefstallen gepleegd. Het hof rekent ook deze omstandigheden de verdachte ernstig aan.
In het bijzonder in de aard, ernst en frequentie van de bewezenverklaarde feiten in samenhang met de hiervoor genoemde eerdere onherroepelijke veroordelingen en bijbehorende norminprentingen ziet het hof redenen voor het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De voorlopige hechtenis van de verdachte is door dit hof op 21 december 2023 geschorst. Het totale voorarrest in de zaak bedraagt 163 dagen. De straf die de rechtbank heeft opgelegd (6 maanden gevangenisstraf), zou erop neerkomen dat de verdachte nog 17 dagen moet gaan zitten. Dat acht het hof in dit geval niet nodig. Daarom zal het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zich met het onder feit 4 bewezenverklaarde schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat, gezien de aard en de ernst daarvan, noodzaakt tot de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Dit temeer nu de verdachte al eens eerder onherroepelijk voor het mishandelen van [benadeelde partij 1] is veroordeeld en uit het schrijven van de advocate van [benadeelde partij 1] d.d. 22 november 2024 volgt dat de verdachte zich recentelijk opnieuw heeft opgehouden bij de woning van [benadeelde partij 1] , hetgeen haar beangstigt.
Om te waarborgen dat de verdachte in de nabije toekomst geen contact met [benadeelde partij 1] zoekt en zich niet ophoudt in de buurt van haar woning, zal de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zowel een contact- als een gebiedsverbod inhouden. Het hof acht daarbij een duur van 3 jaren geboden.
Nu de verdachte zich onlangs nog heeft opgehouden bij het adres van [benadeelde partij 1] is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich jegens haar opnieuw belastend zal gedragen en/of opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Daarom zal het hof bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van een eerder door de rechtbank opgelegde soortgelijke maatregel opheffen en de dadelijke uitvoerbaarheid van de nieuw op te leggen maatregel daarvoor in de plaats stellen. Ook zal het hof bepalen dat de tijd die de verdachte reeds onderworpen is geweest aan de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel, in mindering wordt gebracht op de nieuwe maatregel.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.671,80. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.921,87. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.921,87. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ( [vertegenwoordiger] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] ( [vertegenwoordiger] ) heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 423,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. De vordering ziet immers op een schade als gevolg van vernieling van kleding en immateriële schade als gevolg van een mishandeling, hetgeen niet is tenlastegelegd. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij heeft door dit bewezenverklaarde letsel bekomen, zodat zij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Het hof is van oordeel dat het gevorderde volledig kan worden toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
163 (honderddrieënzestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vrijheidsbeperkende maatregel
heft op het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden in [adres 4] en dat hij op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedag 2] , wonende aan [adres 4] en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden en bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
Beveelt dat de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid dadelijk uitvoerbaar is, met aftrek van de tijd gedurende welke de verdachte reeds onderworpen is geweest aan de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel;
Vordering van de [benadeelde partij 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.921,87 (duizend negenhonderdeenentwintig euro en zevenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2023 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.921,87 (duizend negenhonderdeenentwintig euro en zevenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2023 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 29 (negentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de [benadeelde partij 3] ( [vertegenwoordiger])
verklaart de [benadeelde partij 3] ( [vertegenwoordiger] ) niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Vordering van de [benadeelde partij 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Voorlopige hechtenis
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 13 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.