ECLI:NL:GHSHE:2024:4180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
20-000431-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot niet-naleving van schoolplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het niet nakomen van de in artikel 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969 opgelegde verplichting, meermalen gepleegd. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- werd ook behandeld.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een geheel voorwaardelijke hechtenis van vier weken, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in grote lijnen bevestigd, maar de opgelegde straf en de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van de Leerplichtwet en heeft daarbij rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar financiële situatie en de impact op haar kinderen.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke hechtenis van vier weken, met een proeftijd van twee jaren, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde geldboete afgewezen. Dit besluit is genomen met het oog op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten en het belang van de kinderen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000431-24
Uitspraak : 6 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 januari 2024, parketnummer 02-169663-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-049507-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het tenlastegelegde bewezen verklaard en dat gekwalificeerd als ‘als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2 eerste lid, van die wet opgelegde verplichting niet nakomen, meermalen gepleegd’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van
€ 2.000,- (opgelegd bij vonnis van de kantonrechter te Breda van 28 augustus 2020 met parketnummer 02-049507-20) is de proeftijd verlengd met één jaar.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging. Het hof stelt verder vast dat in het vonnis waarvan beroep is verzuimd om wetsartikelen aan te halen. Derhalve zal het hof de aan te halen wetsartikelen hieronder opnemen.
Aanvulling bewijsmiddelen
-
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 27 september 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat in de periode van 22 november 2021 tot en met 22 maart 2022 te Oosterhout mijn zoon [betrokkene] op de in het proces-verbaal Leerplicht genoemde data niet naar school is geweest.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. De Leerplichtwet 1969 biedt het wettelijke kader om te garanderen dat kinderen het onderwijs genieten waar zij recht op hebben. Met schoolbezoek zijn zwaarwegende belangen gemoeid en het is dan ook een maatschappelijk belang dat de Leerplichtwet 1969 wordt gehandhaafd. Dat wordt niet anders indien ouders bij het niet naleven daarvan handelen in de overtuiging het belang van hun kind te dienen.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 augustus 2024, waaruit volgt dat zij eerder is veroordeeld ter zake van de Leerplichtwet 1969. Bovendien is het feit gepleegd gedurende de proeftijd van die eerdere veroordeling. Deze veroordeling en de voorwaardelijke straf hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken. Voorts volgt uit voornoemd uittreksel dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat haar zoon [betrokkene] inmiddels op een andere school zit in Breda en dat het daar goed gaat met hem. Verdachte ervaart veel stress en spanning van onderhavige zaak en overige zaken die lopen aangaande haar kinderen. De verdachte verkeert in de Ziektewet en ontvangt geen aanvullende bijstand waardoor zij maandelijks net rond komt met haar financiën.
Het hof is zich er van bewust dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van de Leerplichtwet 1969, waardoor het opleggen van een taakstraf in beginsel passend is. Echter stelt het hof gelet op het verhandelde ter terechtzitting vast dat een taakstraf naar alle waarschijnlijkheid niet kan worden uitgevoerd door de verdachte. Het hof is met de advocaat-generaal, gelet op de belangen van de kinderen van de verdachte en gelet op de verklaring van verdachte dat het op dit moment goed gaat met [betrokkene] en hij naar school gaat, van oordeel dat een geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren -als stok achter de deur zodat de verdachte zich niet nogmaals zal inlaten met het plegen van dergelijke strafbare feiten- passend en geboden is. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van het kantongerecht te Zeeland-West-Brabant van 28 augustus 2020 (parketnummer 02-049507-20) opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 2.000,-. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Het hof is ten aanzien van de vordering van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf in beginsel op zijn plaats is. Het hof is echter van oordeel dat op grond van hetgeen hiervóór, bij de strafmotivering, is overwogen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht;

veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 4 (vier) weken;

bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Zeeland-West-Brabant van 19 april 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het kantongerecht Zeeland-West-Brabant van 28 augustus 2020, parketnummer 02-049507-20, voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van 2000.00 euro subsidiair 30 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 6 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.