In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het niet nakomen van de in artikel 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969 opgelegde verplichting, meermalen gepleegd. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- werd ook behandeld.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een geheel voorwaardelijke hechtenis van vier weken, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in grote lijnen bevestigd, maar de opgelegde straf en de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van de Leerplichtwet en heeft daarbij rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar financiële situatie en de impact op haar kinderen.
Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke hechtenis van vier weken, met een proeftijd van twee jaren, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde geldboete afgewezen. Dit besluit is genomen met het oog op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten en het belang van de kinderen van de verdachte.