ECLI:NL:GHSHE:2024:4136

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
20-002620-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bedreiging en poging tot zware mishandeling van politieagenten met een auto tijdens een achtervolging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bedreigen en proberen te verwonden van politieagenten met een auto. De verdachte heeft op 21 april 2022 en 28 mei 2022 met hoge snelheid op politieagenten ingereden, wat leidde tot een gevaarlijke achtervolging. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en de agenten in gevaar bracht, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar opgelegd. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde agenten werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schadevergoeding vaststelde op €600 per agent, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte heeft veroorzaakt voor de veiligheid van de agenten en andere weggebruikers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002620-23
Uitspraak : 17 december 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 september 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-299408-21, 02-175278-22 en 02-175299-22, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder parketnummers 96-132687-18 en 96-174414-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 tenlastegelegde (bedreiging van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ) en het onder feit 2 primair tenlastegelegde (poging doodslag dan wel poging zware mishandeling van [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] ) alsmede van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 tenlastegelegde (poging zware mishandeling dan wel bedreiging van [verbalisant 2] en/of [verbalisant 5] ) en het onder feit 2 tenlastegelegde (diefstal auto).
De rechtbank heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (parketnummer 02-299408-21, feit 1);
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (parketnummer 02-299408-21, feit 2);
  • eendaadse samenloop van: ‘bedreiging met zware mishandeling’ (parketnummer 02-175278-22, feit 2 subsidiair) en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ (parketnummer 02-175278-22, feit 3), en
  • ‘opzetheling’ (parketnummer 02-175278-22, feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbonden in de vorm van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole.
Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelast van het onder hem inbeslaggenomen gereedschap en de tas onder parketnummer 02-175299-22.
Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 425,00 onder parketnummer 96-132687-18 en gelast dat deze ten uitvoer te leggen geldboete wordt vervangen door een taakstraf van 16 uren subsidiair 8 dagen hechtenis. Ook heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken onder parketnummer 96-174414-20 en gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 14 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft de benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 4] en [verbalisant 3] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding ingediend onder parketnummer 02-175278-22 en de benadeelde partijen [verbalisant 2] en [verbalisant 5] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding ingediend onder parketnummer 02-175299-22. De rechtbank heeft bepaald dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht en de benadeelde partijen veroordeeld in de proceskosten.
Ten slotte heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij appelakte van 21 september 2023 is door de officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Bij akte van 13 oktober 2023 heeft de officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant het hoger beroep partieel ingetrokken, namelijk voor zover het appel zich richt tegen de feiten van parketnummer 02-299408-21. Daarmee is het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de feiten onder parketnummers 02-175278-22 en 02-175299-22. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Voor de door de rechtbank onder parketnummer 02-299408-21 bewezenverklaarde feiten – en welke feiten aldus niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen – zal het hof, ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering hierna een straf bepalen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 2 tenlastegelegde, het overige tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen volgens de advocaat-generaal bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren zal opleggen. Met betrekking tot de feiten onder parketnummer 02-299408-21 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof overeenkomstig artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering de straf daarvoor zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze integraal kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De inbeslaggenomen goederen kunnen volgens de advocaat-generaal worden teruggegeven aan de beslagene. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 96-132687-18 en 96-174414-20 zal toewijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde alsmede van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 4 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5] is primair bepleit dat de vorderingen afgewezen moeten worden dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard en subsidiair is bepleit de toe te wijzen bedragen te matigen. Met betrekking tot het beslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten slotte heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 96-132687-18 en 96-174414-20 worden afgewezen en ten aanzien van de vordering onder parketnummer 96-174414-20 is subsidiair verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-175278-22 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Bosschenhoofd, gemeente Halderberge, in elk geval in Nederland, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een auto met hoge snelheid in te rijden op, althans in de richting te rijden van, voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , en/of (vervolgens) de auto op korte afstand van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] een andere kant op te sturen;
2.
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Wouw, gemeente Roosendaal, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] (beiden hoofdagent van politie) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een auto met hoge/verhoogde snelheid op voornoemde [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnenleiden:
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Wouw, gemeente Roosendaal, in elk geval in
Nederland, [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] (beiden hoofdagent van politie) heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een auto met
hoge/verhoogde snelheid op voornoemde [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] in te rijden;
3.
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Wouw, gemeente Roosendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Mercedes-Benz, type: B 220 D, kenteken: [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Heerle, gemeente Roosendaal, in elk geval in Nederland, een auto (merk: Nissan, type: Micra, kleur: zwart, kenteken: [kenteken 2] ), althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
in de zaak met parketnummer 02-175299-22 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2022 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) en/of [verbalisant 5] (brigadier van politie) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een auto met verhoogde snelheid op voornoemde [verbalisant 2] en/of [verbalisant 5] is ingereden, in elk geval in hun richting is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2022 te Breda [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) en/of [verbalisant 5] (brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een auto met verhoogde snelheid op voornoemde [verbalisant 2] en/of [verbalisant 5] in te rijden, althans in hun richting te rijden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2022 tot en met 28 mei 2022 te Breda een auto (merk: Fiat, type: Seicento, kenteken: [kenteken 3] , kleur: blauw), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een niet voor zijn gebruik bestemde autosleutel.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 primair tenlastegelegde
Zoals het hof hierna zal overwegen is voor het hof voldoende komen vast te staan dat de verdachte op 28 mei 2022 in Breda met zijn auto op politieagenten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] is af gereden. Het politiedossier bevat echter onvoldoende informatie – zoals bijvoorbeeld de snelheid waarmee de verdachte op de politieagenten is af gereden – om te kunnen vaststellen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 2] en [verbalisant 5] . Het hof heeft dan ook uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 primair tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling van politieagenten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] ) heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 2 tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en in navolging van de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 2 tenlastegelegde (diefstal van een auto in de periode van 26 tot en met 28 mei 2022 in Breda) heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 en het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 02-175278-22 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd):
1.
hij op 21 april 2022 te Bosschenhoofd, gemeente Halderberge, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een auto met hoge snelheid in te rijden op, althans in de richting te rijden van, voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , en vervolgens de auto op korte afstand van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een andere kant op te sturen;
2. primair
hij op 21 april 2022 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (beiden hoofdagent van politie) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een auto met verhoogde snelheid op voornoemde [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 21 april 2022 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Mercedes-Benz, type: B 220 D, kenteken: [kenteken 1] ) die aan de Nationale Politie toebehoorde heeft beschadigd;
4.
hij op 21 april 2022 in Nederland een auto (merk: Nissan, type: Micra, kleur: zwart, kenteken: [kenteken 2] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
in de zaak met parketnummer 02-175299-22 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd):
1. subsidiair
hij op 28 mei 2022 te Breda [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 5] (brigadier van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een auto met verhoogde snelheid op voornoemde [verbalisant 2] en [verbalisant 5] in te rijden, althans in hun richting te rijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van parketnummer 02-175278-22:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2022101222
(handgeschreven gewijzigd in: 2022101704), op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , hoofdagent, gesloten d.d. 20 mei 2022, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met doorgenummerde dossierpagina’s 1-77.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2022, dossierpagina 18, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [verbalisant 3] :
Ik doe aangifte van poging doodslag gepleegd op 21 april 2022.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2022, dossierpagina 20, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [verbalisant 4] :
Ik doe aangifte van poging doodslag gepleegd op 21 april 2022.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2022, dossierpagina 22, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [verbalisant 4] namens het slachtoffer Nationale Politie:
Ik doe aangifte namens de Nationale Politie van vernieling van het dienstvoertuig Mercedes
B-klasse 220D met kenteken [kenteken 1] , gepleegd op 21 april 2022 aan [locatie 1]
[locatie 1] (
het hof begrijpt: te Heerle). Ik bestuurde het voertuig ten tijde van een achtervolging van een zwarte Nissan met kenteken [kenteken 4] aan de achterzijde. Dit voertuig stuurde bij de kruising met de [locatie 1] moedwillig en doelbewust in op mij en mijn collega terwijl wij naast hem reden. De bestuurder keek ons aan en stuurde naar links terwijl hij zijn snelheid verhoogde. Hierdoor raakte hij met zijn linkerzijde, de rechtervoorzijde van het dienstvoertuig. Het dienstvoertuig raakte hierdoor beschadigd.
Het dienstvoertuig had de volgende schade:
- vegen/krassen wieldop rechtervoorwiel;
- losse wielkast achter bumper ter hoogte van het rechtervoorwiel.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, dossierpagina’s 46-49, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , hoofdagent van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, reed samen met hoofdagent [verbalisant 3] in een opvallend dienstvoertuig, een Mercedes B-klasse met kenteken [kenteken 1] . Op 20 april 2022 omstreeks 23.45 uur kwam er een melding
binnen dat er was getankt zonder te betalen aan de A58. Dit zou gaan om een man in een
zwarte Nissan Micra met kenteken [kenteken 5] . Toevalligerwijs kwam om 23.39 uur een melding binnen op de ANPR-applicatie van vermiste of vervangen kentekenplaten van het Nederlandse kenteken [kenteken 5] .
Na de melding werden posities ingenomen door verschillende politie eenheden. Op 21 april 2022, omstreeks 00.55 uur, reden wij over de Westelaarsestraat. Wij reden richting de plaats Heerle. Na enkele tientallen meters bevindt zich aan de rechterzijde het industriegebied “ [locatie 2] ”. Ik reed het terrein op. Ik zag een geparkeerde auto staan. Ik zag dat er één persoon in zat als bestuurder. Dit betrof een kale man met een baret/pet op. Het voertuig betrof een zwarte Nissan. Ik zette mijn voertuig naast die van hem en opende mijn bestuurdersraam. Ik zag dat hij mij aankeek, met zijn hand zwaaide, met zijn hoofd knikte en hierna zijn voertuig startte en hard wegreed. Ik zag en hoorde zijn banden slippen, omdat hij zo hard optrok. Ik keerde direct mijn voertuig en reed achter het voertuig aan. Ik zette direct het stopteken, middels het stoptransparant op het dak van ons voertuig, aan, in combinatie met de blauwe optische signalen. Hierna begon een lange, gevaarlijke achtervolging van ruim 45 minuten.
Wij achtervolgden het voertuig over de Bergsebaan naar de snelweg A58, de oprit richting Bergen op Zoom. Omdat deze was afgesloten, keerde het voertuig terug richting Heerle. Hij sloeg linksaf de Herelsestraat in, richting het dorp Heerle. Hier ging het fors harder dan de toegestane snelheid. Ik zag op mijn kilometerteller dat de snelheden op sommige stukken over de 100 km/u gingen. Hij vloog over drempels heen en had soms zichtbaar moeite om zijn voertuig in bedwang te houden.
Wij naderden de T-splitsing met naar links Moerstraatseweg en rechts [locatie 1]
(het hof begrijpt: te Heerle). Op deze kruising leek de bestuurder te stoppen. Zijn snelheid was er ver uit. Hij rolde door met zo’n 30 km/h. Hierop besloot ik ons voertuig links van zijn voertuig te laten rijden. De afstand tussen onze voertuigen betrof ongeveer 2 á 3 meter. Zo hadden wij zicht op de bestuurder, werd de bestuurder naar rechts de [locatie 1] in gedwongen en konden wij een eventuele vluchtpoging blokkeren. Toen wij links van het voertuig reden, net voor de bocht naar rechts richting [locatie 1] , zag ik dat de bestuurder ons aankeek, zijn snelheid verhoogde, een stuurbeweging naar links maakte en doelbewust op ons inreed. Hij reed tegen de rechtervoorzijde van ons voertuig aan met zijn linkerzijde. Hierna stuurde hij weer naar rechts en reed wederom met hoge snelheid weg. Hij moest dus eerst twee á drie meter naar ons rijden om ons alsnog te raken. Door de botsing werden wij uitgeweken naar links. Hierbij raakten wij bijna een bord met een pijl op een middenwegscheiding. Deze kon ik ternauwernood ontwijken. Ik zag dat hij doelbewust op ons inreed waarbij de snelheid verhoogde. Door deze aanrijding weken wij af naar links. Hierbij zag ik een paal op de middenwegscheiding op mij afkomen. Ten tijde van deze aanrijding vreesde ik voor mijn leven.
De schade aan het voertuig bleek later te zijn:
- vegen/krassen wieldop rechtervoorwiel;
- losse wielkast achter bumper ter hoogte van rechtervoorwiel.
Hierna ging de achtervolging door over de Nieuwstraat, Omgang, Molensingel en Roosendaalsebaan in Wouw. Hierbij gooide hij verschillende kleine goederen uit het raam, zoals bekers en flessen. Dit gebeurde wederom met hoge snelheid door smalle, donkere straatjes. Inmiddels waren er meerdere eenheden gepositioneerd. Bij het zien van blauwe verlichting remde de bestuurder plotseling af. Hij sloeg rechtsaf, maakte een U-turn en reed over een hoge stoep heen. Hij ging terug richting de Roosendaalsebaan. Hier ging de snelheid wederom fors omhoog op sommige stukken. Ook begon de bestuurder rare manoeuvres uit te halen, door hard af te remmen, naar links en naar rechts te slingeren, ons de weg duidelijk te blokkeren en grote goederen uit zijn auto te gooien. Hij gooide onder andere kledingstukken, flessen, een winkelmandje, dozen, een plastic bakje en een kentekenplaat uit zijn raam. Dit gooide hij doelbewust richting ons, om onze veiligheid in het geding te brengen. Van deze goederen vloog een kledingstuk op ons dienstvoertuig en deze zat om de rechterspiegel van het dienstvoertuig gewikkeld. Mijn zicht was duidelijk minder. Ook moest ik voor alle goederen uitwijken tijdens het rijden.
De achtervolging ging door richting het dorp Kruisland. Op de N268 kwam in de bocht een tegenligger aanrijden. Dit betrof een grijze Volkswagen Golf. De bestuurder zag de koplampen van dit voertuig en ging expres op de rijbaan rijden van de tegenligger. Ik zag dat de Volkswagen stopte aan de zijkant van zijn weghelft. Ik zag dat de bestuurder op het laatste moment richting zijn eigen rijbaan stuurde en een frontale botsing kon voorkomen. Er kwamen nog meer eenheden achter ons aan. Op de snelweg A58 reden wij allen achter het voertuig aan. Ik zag dat de bestuurder grote dozen, jerrycans, een winkelmandje en verschillende kleding naar buiten gooide. Ik zag dat de collega’s moesten uitwijken, terwijl wij ongeveer 160 km/u reden.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, dossierpagina’s 55-56, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik was samen met verbalisant [verbalisant 4] in een opvallend dienstvoertuig en wij hadden een politie-uniform aan. Op 20 april 2022, omstreeks 23.45 uur, hoorde ik dat de coördinator van het operationeel centrum een melding uitgaf over tanken zonder te betalen aan de A58 links hectometer paal 101.6, bij benzinestation [bedrijf] . De dader zou een man betreffen en hij zou rijden in een zwarte Nissan Micra, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 5] . Tevens was er op 20 april, omstreeks 23.39 uur, een melding van een ANPR-hit, van vermiste of vervangen kentekenplaten, van het Nederlandse kenteken [kenteken 5] binnen gekomen.
Het kenteken van het voertuig betrof [kenteken 4] . Ik zag dat verbalisant [verbalisant 4] het politiedienstvoertuig stop zette naast het voertuig. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 4] het raampje aan de bestuurderszijde opende. Ik zag dat dat de man ons aankeek, zwaaide en hard weg reed in de richting van de Bergsebaan. Ik hoorde dat de banden van het voertuig hierbij piepten, omdat hij zo hard weg reed. [verbalisant 4] keerde direct ons dienstvoertuig en ging achter het voertuig aan.
Op de kruising Herelsestraat en [locatie 1] (
(het hof begrijpt: te Heerle)minderde de man in het voertuig zijn snelheid naar ongeveer 30 km/h. Ik zag dat [verbalisant 4] links van het voertuig ging rijden. De afstand tussen onze voertuigen was ongeveer twee meter. Op deze manier hadden wij zicht op de bestuurder van het voertuig en werd hij rechts de [locatie 1] in gedwongen. Ik zag dat de man net voor de bocht richting de [locatie 1] ons aankeek, zijn snelheid verhoogde en toen bewust naar ons toe stuurde en hierbij de rechtervoorzijde van ons dienstvoertuig raakte met zijn linkerzijde. Door de botsing werden we naar links geduwd. Ik zag dat [verbalisant 4] een bord en middenwegscheiding op de weg net kon ontwijken door naar rechts te sturen. Ik ben ontzettend geschrokken. Ik had het gevoel dat hij doelbewust op ons inreed en zijn snelheid verhoogde. Ik vreesde voor mijn leven.
6.
De eigen waarneming van het hof in raadkamer aan de hand van de foto’s op dossierpagina’s 53-54:
Op de foto’s is te zien dat er vegen op de wieldop van het rechtervoorwiel zitten.
7.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2022, dossierpagina 14, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [verbalisant 1] :
Ik doe aangifte van poging doodslag gepleegd op 21 april 2022 omstreeks 01.33 uur op de Rucphenseweg te Bosschenhoofd.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, dossierpagina 40, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 21 april 2022 was ik samen met verbalisant [verbalisant 2] in uniform gekleed en reed ik in een opvallend politievoertuig. Rond 01.20 uur hoorde ik via de portofoon dat er een achtervolging plaatsvond vanuit het district Markiezaten, welke zich verplaatste in de richting van ons grondgebied.
Ik hoorde dat de achtervolging zich vanuit Hoeven verplaatste naar Bosschenhoofd in de richting van de A58. Ik ben toen de A58 opgereden in de richting van Roosendaal. Op de A58 heb ik de afslag Rucphen, Bosschenhoofd gepakt om te kijken of ik voor het achtervolgde voertuig kon komen. Gekomen boven aan de oprit zag ik een hoeveelheid aan dienstvoertuigen met optische signalen waar aan de voorkant een kleine zwarte auto reed, komende uit de dorpskern van Bosschenhoofd. Op dat moment voerde ik als bestuurder van het dienstvoertuig ook mijn optische signalen. Het achtervolgde voertuig kwam vanaf de Pastoor Breugelstraat te Bosschenhoofd en reed in de richting van het viaduct over de A58. Ik bracht mijn voertuig tot stilstand boven aan de oprit nog voor de in mijn richting geplaatste haaientanden op het wegdek. Op dat moment zag ik dat het achtervolgde voertuig de rotonde aan het einde van de Pastoor Breugelstraat rechtdoor passeerde in de richting van het viaduct over de A58. Ik schatte de snelheid van het voertuig zeker op niet minder dan 70 km/u. Nadat de bestuurder de rotonde had gepasseerd zag ik dat de bestuurder van het achtervolgde voertuig bewust op ons politievoertuig instuurde, waarbij bij mij gelijk de gedachte opkwam dat hij ons voertuig zou gaan rammen. De bestuurder deed dit zeker doelbewust gezien het feit dat er tussen hem en ons voertuig nog twee rijstroken lagen. Op dat moment kon ik geen enkele manoeuvre meer maken om mij en mijn collega in veiligheid te brengen. Op dat moment ging ik ervan uit dat ik zwaargewond afgevoerd had moeten worden naar het ziekenhuis, zeker gezien mijn lengte en de minieme ruimte die ik als bestuurder heb in ons dienstvoertuig. Nadat het voertuig mij naar schatting 1,5 tot 2 meter was genaderd zag ik dat de bestuurder terug stuurde en rechtdoor zijn weg vervolgde over het viaduct van de A58 om vervolgens linksaf de A58 op te rijden in de richting van Etten-Leur.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 8 december 2022, los opgenomen, voor zover inhoudende de verklaring van [verbalisant 1] :
We hoorden op een gegeven moment dat de verdachte via Bosschenhoofd richting de snelweg van Breda zou komen. Daarop hebben we besloten om richting Roosendaal te rijden en vervolgens heb ik volgens mij de afslag Seppe genomen. Bovenaan gekomen zie ik voor mij een kleine zwarte personenauto die werd gevolgd door meerdere politieauto’s met optische geluidssignalen aan. Daarop reed de kleine personenauto op ons in terwijl we bovenaan de oprit stonden. De verdachte kwam vlak voor ons langs gereden toen ik stil stond. De verdachte kwam van de rotonde, reed dan een klein stukje op zijn eigen baan en stuurde vervolgens richting ons. Het klopt dat het wegsturen 1,5 of 2 meter voor mijn voertuig gebeurde.
10.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 april 2022, dossierpagina 16, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [verbalisant 2] :
Ik doe aangifte van poging doodslag gepleegd op 21 april 2022 omstreeks 01.33 uur op de Rucphenseweg te Bosschenhoofd.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, dossierpagina 43, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 21 april 2022 was ik samen met politieambtenaar [verbalisant 1] belast met de incidentenafhandeling binnen de gemeente Etten-Leur. Wij reden in een herkenbaar politiedienstvoertuig en waren in politie-uniform gekleed.
Ik hoorde dat er over de portofoon geroepen werd dat het voertuig globaal in de richting van de autosnelweg A58 reed. Op het moment dat deze informatie doorgegeven werd door de collega’s reden [verbalisant 1] en ik op de Roosendaalseweg in Etten-Leur in de richting van industriegebied Vosdonk. [verbalisant 1] bestuurde ons voertuig en reed bij het industriegebied Vosdonk, Etten-Leur, de A58 op in de richting van Roosendaal. Ik gaf een status spraakaanvraag bij de meldkamer en ik hoorde dat de centralist direct aangaf dat wij positie konden nemen bij de afslag Rucphen/Bosschenhoofd. [verbalisant 1] en ik reden die kant op en ik hoorde in de tussentijd dat de collega’s van de Landelijke Eenheid de locaties doorgaven. Ik hoorde dat het voertuig op hoge snelheid op de Pastoor van Breugelstraat in Bosschenhoofd reed in de richting van de autosnelweg A58. Omstreeks 01.33 uur kwamen [verbalisant 1] en ik bovenaan de afrit aan toen wij de A58 verlieten. Dit betrof de kruising met de Rucphenseweg. [verbalisant 1] stopte ons voertuig nog voor de haaientanden welke op ons wegvak stonden. Ik keek naar rechts en ik zag dat er een kleine zwarte auto op hoge snelheid over de rotonde reed, komende vanaf de Pastoor van Breugelstraat. Ik zag dat hierachter verschillende politiedienstvoertuigen met optische signalen reden. Ik zag dat het voertuig de rotonde aan onze zijde, de Rucphenseweg, verliet en ik zag dat het voertuig op hoge snelheid doelbewust op ons voertuig instuurde en op ons afreed. Ik zag dat het voertuig op het laatste moment bijstuurde, ons net niet raakte en weg reed van ons in de richting van de oprit A58, rijrichting Breda. Ik schatte de afstand tussen het bewuste voertuig en ons politiedienstvoertuig maximaal twee meter toen hij op ons in reed. Ik schatte de snelheid van het voertuig dat op ons in reed zeker 70 kilometer per uur. Ik schrok van het voertuig en ik dacht direct dat hij ons zou rammen en dat dit fout af kon lopen. Ik ging er vanuit dat ik door de hoge snelheid en het bewust insturen op ons politiedienstvoertuig, zwaar gewond naar het ziekenhuis afgevoerd had kunnen worden. Ik zag dat het doelbewust was dat hij op ons in reed omdat hij eerst op zijn eigen rijstrook reed en toen hij instuurde richting ons voertuig, er nog twee rijstroken tussen zijn oorspronkelijke rijstrook en onze plaats op de weg waren. Hij overschreed dus twee rijstroken om ons voertuig te naderen.
12.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 8 december 2022, los opgenomen, voor zover inhoudende de verklaring van [verbalisant 2] :
Wij kregen vanuit de meldkamer door dat we een positie moesten innemen bovenaan de A58 bij de afslag Bosschenhoofd. Ik hoorde via de porto waar de andere collega’s op dat moment reden. Ik zag op de navigatie dat zij aan kwamen rijden. Ik zag rechts van mij allemaal blauwe lampen en daarvan dacht ik dat dat mijn collega’s waren die achter het voertuig van verdachte zaten. De verdachte reed de rotonde op en op een gegeven moment zag ik hem op ons inrijden. De verdachte kwam vanaf de rotonde op zijn eigen weghelft uit en hij verplaatste zich. Hij kwam vervolgens onze richting op en op een aantal meter van ons stuurde hij weer weg om de andere kant op te gaan. Ik zat op de bijrijdersstoel. Voor mijn gevoel had de verdachte alle ruimte om zijn weg te volgen. Hij maakte heel duidelijk de beweging dat hij op ons inreed en op het allerlaatste moment weg stuurde. Voor mijn gevoel was dat hij heel bewust op mij en mijn collega inreed. Toen hij ons passeerde zat ik denk ik rond de 2 á 3 meter tussen ons voertuig en dat van de verdachte. Het ging om drie rijstroken waarvan hij er twee overschreed.
13.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, dossierpagina’s 36-37, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :
Op 21 april 2022 omstreeks 01.01 uur bevonden wij ons in uniform gekleed in een snel interventievoertuig op de autosnelweg A16 ter hoogte van Hendrik-Ido-Ambacht. Wij hoorden via het Operationeel Centrum Driebergen een melding mee dat er vanuit Heerle een achtervolging gaande was op een voertuig.
Wij hebben positie ingenomen achter de Nissan met ons snel interventievoertuig. Hierop reden wij als eerste achtervolgende voertuig achter de Nissan aan de N268 op. Wij zagen dat er een blauw pakketje uit de Nissan werd gegooid vanaf de bestuurderszijde. We zagen dat de Nissan de N640 op reed richting Oudenbosch. Ik, [verbalisant 7] , las op dat moment een snelheid van 130 kilometer per uur af van de boorsnelheidsmeter van ons dienstvoertuig, terwijl daar maar maximaal 80 kilometer per uur was toegestaan. Ik probeerde de Nissan diverse malen in te halen, maar ik zag dat de Nissan slingerend voor ons reed, waardoor ik niet in kon halen.
Wij zagen dat de Nissan op de Pastoor van Breugelstraat, ter hoogte van vliegveld Seppe, de bebouwde kom van Bosschenhoofd verliet en richting de A58 reed. Wij zagen op dat moment op de afrit Bosschenhoofd, links van de rijbaan, een opvallende Mercedes Vito van de regionale eenheid staan. Wij zagen dat de Nissan bij het oprijden van de Rucphenseweg richting de A58 direct over een verdrijvingsvlak en over de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer recht op de collega’s in de Mercedes Vito in stuurde en met verhoogde snelheid richting de Mercedes Vito reed en pas op het allerlaatste moment om de Vito heen stuurde. In onze optiek nam de bestuurder van de Nissan bij het uitvoeren van deze manoeuvre zoveel risico om daadwerkelijk een aanrijding met de collega’s in de Mercedes Vito te krijgen dat dit voor ons duidelijk maakte dat de bestuurder van de Nissan alles op alles zette om te ontkomen aan de politie.
Wij zagen dat vanaf de bestuurderszijde grote blauwe voorwerpen uit de Nissan werden gegooid. Ik, [verbalisant 7] , zag dat ik het eerste blauwe voorwerp, vermoedelijke een lege jerrycan, niet kon ontwijken en hoorde dat dit voorwerp ons dienstvoertuig aan de linker voorzijde raakte. Ik zag dat wij nog steeds met een snelheid van 160 kilometer per uur achter de Nissan aanreden.
14.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, dossierpagina 33, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] :
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte] hebben wij het voertuig
doorzocht. Hierbij hebben wij ook onderzoek verricht naar de identiteit van het voertuig
omdat er tijdens de achtervolging werd gecommuniceerd dat het voertuig niet overeenkwam met het kenteken wat het voertuig voerde.
Wij zagen dat het voertuig aan de voorzijde was voorzien van kenteken [kenteken 6] en aan de achterzijde van kenteken [kenteken 4] . Het chassisnummer hoort bij een Nissan Micra met kenteken [kenteken 2] . Dit voertuig bleek sinds 4 februari 2022 als gestolen gesignaleerd te staan. Het kenteken [kenteken 6] hoort bij een zwarte Nissan Pixo. Het kenteken [kenteken 4] hoort bij een blauwe Nissan Note. In het contactslot zat vermoedelijk de originele sleutel.
15.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2022, dossierpagina 25, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [aangever 2] :
Ik doe aangifte van diefstal gepleegd tussen 2 februari 2022 te 18.00 uur en 4 februari 2022 te 07.30 uur te Pastoor Pottersplein te Breda. Op 4 februari omstreeks 07.30 uur zag ik dat mijn Nissan Micra, zwart van kleur en met kenteken [kenteken 2] , weggenomen was. Wij denken dat de sleutels aan de buitenzijde op de voordeur zijn blijven zitten en dat met de sleutel de personenauto is weggenomen.
16.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 april 2022, dossierpagina’s 71- 73, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Ik heb de gestolen auto waar ik in reed overgenomen van iemand. Voor het geld dat ik ervoor had betaald wist ik dat het ging om een gestolen voertuig. Ik betaalde 20 euro en een zakje wiet.
Ik ben niet gestopt voor de politieauto. Het stopteken heb ik genegeerd. Ik wilde niet opgepakt worden. Dat komt omdat ik ook nog schorsende voorwaarden heb openstaan. Daarom probeerde ik de politie kwijt te rijden.
Ten aanzien van parketnummer 02-175299-22:
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Weerijs, registratienummer PL2000-2022138430, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 11] , hoofdagent, gesloten d.d. 10 juni 2022, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met doorgenummerde dossierpagina’s 1-89.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2022, dossierpagina 22, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [verbalisant 5] :
Ik doe aangifte van poging tot doodslag gepleegd op 28 mei 2022 in Breda.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2022, dossierpagina’s 19-20, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 28 mei 2022 was ik, verbalisant [verbalisant 5] , brigadier van de politie, samen met collega [verbalisant 2] , hoofdagent van de politie, beiden werkzaam binnen de eenheid Zeeland-West-Brabant, district de Baronie, basisteam Weerijs, belast met de handhaving binnen de gemeente Breda, rijdend in een herkenbaar dienstvoertuig, gekleed in politie-uniform.
Omstreeks 13.40 uur bevonden collega [verbalisant 2] en ik ons op de Dwarsdijk te Breda. Hier voerden wij een bekeuringsgesprek uit met een betrokkene. Tijdens dit bekeuringsgesprek werd collega [verbalisant 2] aangesproken door een omstander. Later hoorde ik van collega [verbalisant 2] dat deze omstander had gezegd dat hij op de parkeerplaats van de Asterdplas twee mannen had zien staan bij een kleine blauwe Fiat en dat zij bezig waren met de kentekenplaten. Vervolgens zijn collega [verbalisant 2] en ik richting de parkeerplaats aan de Asterdplas gereden. Deze parkeerplaats bevindt zich aan de Rietdijk te Breda. Omstreeks 13.45 uur reed ik als bestuurder ter hoogte van de Asterdplas en zag ik een blauwkleurige Fiat staan. Ik zag dat er twee mannen naast de blauwe Fiat stonden. Eén van deze personen herkende ik ambtshalve. Dit betrof [getuige] . Ik zag dat de andere man een kaal hoofd had met een opvallende korte hanenkam. Vervolgens stapten collega [verbalisant 2] en ik uit ons dienstvoertuig en liepen richting de blauwe Fiat. Ik zei vervolgens tegen [getuige] : “Hee [getuige] , wat zijn jullie hier aan het doen?” Ik zag dat de man met de hanenkam vervolgens richting het bestuurdersportier van de blauwe Fiat liep en instapte. Ik bevond mijzelf op dat moment aan de voorzijde van de blauwe Fiat. Ik zag dat collega [verbalisant 2] op dat moment naast mij, ook voor de blauwe Fiat, stond. Ik hoorde niet dat de motor werd gestart waardoor ik vermoedde dat de motor al draaide. Vervolgens hoorde ik een piepend geluid wat afkomstig was van de autobanden van de Fiat. Ik zag dat de Fiat begon te rijden in de richting van collega [verbalisant 2] en mij. Ik zag dat de afstand tussen mij en de blauwe Fiat hooguit twee meter betrof. Ik bleef het piepende geluid van de banden horen in combinatie met opspattend grind tegen de Fiat. Hierdoor wist ik dat het voertuig met verhoogde snelheid in mijn richting reed. Ik schrok en was bang om aangereden te worden. Ik zag dat de afstand tussen mij en de Fiat steeds kleiner werd waardoor ik aan de kant moest springen. Doordat de Fiat steeds dichterbij kwam flitste alles voorbij en was ik bang om in het ziekenhuis terecht te komen. Ik riep op dat moment richting collega [verbalisant 2] dat zij op moest passen. Ik zag dat collega [verbalisant 2] ook weg moest springen om een aanrijding tussen haar en de Fiat te voorkomen. Ik was bang dat ook collega [verbalisant 2] werd aangereden. Door ons snelle en adequate handelen werd een aanrijding voorkomen. Ik zag dat de bestuurder, de man met de hanenkam, geen enkele moeite deed om van ons weg te sturen om een aanrijding te voorkomen. Ik zag juist dat de bestuurder, de man met de hanenkam, in een regelrechte lijn in onze richting reed.
Op 28 mei 2022 om 13.51 uur werd de bestuurder aangehouden. Later bleek dat de bestuurder, de man met de hanenkam, [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1973, betrof.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 8 december 2022, los opgenomen, voor zover inhoudende de verklaring van [verbalisant 5] :
U vraagt mij naar het incident van 28 mei 2022. Wij kwamen aan op de Asterdplas en ik zag daar een Fiat staan met twee personen erin. Eén van de personen herkende ik als [getuige] . Hij is bij mij bekend als veelpleger en ik controleerde hem al regelmatig. Ik heb dit [verbalisant 2] laten weten en haar dus gewaarschuwd. Dit was voordat we het dienstvoertuig uitstapten. Tot het vaststellen van de identiteit van de andere persoon wist ik niet wie die persoon was. Nadat ik was uitgestapt vroeg ik aan [getuige] wat hij daar aan het doen was. Ik had achtergrond informatie over kentekenplaten. Ik weet nog dat de andere man, [verdachte] dus, naast zijn bestuurdersportier liep en in de auto ging zitten. Ik stond toen voor de auto. We hebben foto’s gemaakt om de situatie uit te beelden (pagina 27 e.v. van het procesdossier). Ik sta nog 100% achter zoals de situatie is weergegeven. Op het moment dat het voertuig van de verdachte in beweging kwam stond ik ongeveer 2 á 3 meter voor de auto van de verdachte. Hij reed met verhoogde snelheid richting mij. Ik wist dat ik snel moest handelen anders loopt het niet goed af. Ik weet niet meer of de grond op dat moment vochtig was. Op het moment dat ik dat geluid hoorde stond ik voor de motorkap van de verdachte. Ik stond recht tegenover de bestuurdersstoel voor de auto.
U vraagt mij of ik moest wegspringen voor de auto. 100%. Anders was ik aangereden. Dat geldt ook voor verbalisant [verbalisant 2] . Ik weet nog dat ik naar haar riep van “Pas op”. Ik herkende het geluid van het opspattende grind. Ik weet niet of zij dat ook herkende dus ik waarschuwde haar.
4.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2022, dossierpagina 27, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [verbalisant 2] :
Ik doe aangifte van poging tot doodslag gepleegd op 28 mei 2022 in Breda.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2022, dossierpagina 24, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 28 mei 2022 was ik samen met politieambtenaar [verbalisant 5] belast met de incidentenafhandeling binnen de gemeente Breda. Wij waren gekleed in politie-uniform en reden in een herkenbaar politiedienstvoertuig.
Omstreeks 13.40 uur controleerden [verbalisant 5] en ik een scooter op de Dwarsdijk in Breda. Bij het beëindigen werden wij aangesproken door een man. Ik hoorde dat de man zei dat er zojuist op het parkeerterrein aan de Asterdplas, de Rietdijk, twee mannen bij een kleine blauwe Fiat bezig waren met de kentekenplaten. Hierop stapte ik in ons dienstvoertuig en reden [verbalisant 5] en ik naar het parkeerterrein bij de Asterdplas om de situatie te bekijken. Ik zag dat er op het parkeerterrein bij aankomst een kleine blauwe Fiat stond met de neus onze kant op. [verbalisant 5] parkeerde ons dienstvoertuig naast de Fiat. Ik zag dat er twee mannen bij de achterzijde van het voertuig stonden. Ik hoorde dat [verbalisant 5] zei dat een van de twee mannen, die aan de achterkant van het voertuig stond, [getuige] betrof. Wij stapten beiden uit ons dienstvoertuig en ik liep om ons voertuig heen om aan de voorzijde van de Fiat te komen. Ik hoorde dat [verbalisant 5] tegen [getuige] zei: “Hé [getuige] , wat ben je hier allemaal aan het doen?” Ik herkende de andere man als een bekende veelpleger. [verbalisant 5] en ik stonden op dat moment voor de Fiat op ongeveer twee meter afstand van de auto en ik zag dat de andere man, die eerst bij [getuige] stond, in zijn auto stapte en erg snel, hard op [verbalisant 5] en mij in reed. Ik had niet gehoord dat het voertuig werd gestart. Ik schrok hiervan en [verbalisant 5] sprong weg en ik hoorde dat hij naar mij riep: “Pas op!” Ik sprong op hetzelfde moment weg van het voertuig, naar rechts richting ons dienstvoertuig. Ik hoorde dat het voertuig met piepende banden reed en ik hoorde het grind onder de banden vandaan schieten. Ik zag dat hij recht op ons af reed en totaal geen moeite deed om van ons weg te sturen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 8 december 2022, los opgenomen, voor zover inhoudende de verklaring van [verbalisant 2] :
U vraagt mij te vertellen wat er op 28 mei 2022 is gebeurd. We werden aangesproken door een omstander dat er twee personen bezig waren met kentekenplaten. We rijden het parkeerterrein op van de Asterdplas. We komen aanrijden en we zien het voertuig met de neus onze kant op staan. We zetten ons voertuig er naast. Er waren verder geen andere voertuigen. Op het moment dat wij ons voertuig daar hadden weggezet gaf [verbalisant 5] al aan dat hij [getuige] herkende. Ik herkende hem ook wel, maar [verbalisant 5] benoemde het. [verbalisant 5] was de bestuurder en ik was bijrijder. Op het moment dat [verbalisant 5] wilde vragen wat ze daar aan het doen waren sprong [verdachte] in de wagen en moesten wij wegspringen omdat [verdachte] met piepende banden op ons af reed. De volgende dag na het incident zijn we terug gegaan naar de locatie en hebben we de foto’s van de situatie laten maken door collega’s (pagina 27 e.v. van het procesdossier). Het zijn collega [verbalisant 5] en ikzelf die op foto’s staan. Ik sta er nu nog steeds 100% achter dat de situatie was zoals die staat weergegeven op de foto’s. De afstand zal tussen de 2 of 3 meter zijn geweest.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van parketnummer 02-175278-22:
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten de bedreiging van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , bepleit. De verdachte wilde enkel vluchten, verliet de rotonde en zag in zijn vlucht het voertuig van de politie pas op het laatste moment, waardoor hij naar rechts stuurde om het voertuig te ontwijken. Op de beelden is ook niet waar te nemen dat de verdachte bij het verlaten van de rotonde een stuurbeweging naar links maakte, waardoor de beelden niet in lijn zijn met de processen-verbaal van bevindingen die zijn opgesteld door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Daarbij heeft de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het bedreigen van de politieagenten.
Daarnaast heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde, te weten de poging doodslag c.q. poging tot zware mishandeling van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij op de agenten is ingereden. De verdachte stelt juist dat de politieagenten op hem hebben ingereden. Daarnaast kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat de politieagenten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Tevens kan niet worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe is aangevoerd dat de exacte snelheid waarmee de verdachte reed op het moment dat de voertuigen elkaar raakten niet kan worden vastgesteld, het onduidelijk is met welke snelheid de verbalisanten hebben moeten uitwijken, het onduidelijk is wat de exacte plaats van beide voertuigen op de weg was, er beperkte schade is aan het dienstvoertuig en deze schade weinig inzicht geeft in de omstandigheden waaronder de aanraking tussen de voertuigen heeft plaatsgevonden en de schade aan het voertuig van de verdachte niet is onderzocht.
Ten slotte heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde, de beschadiging van het politievoertuig, bepleit. Het is niet de verdachte, maar juist het politievoertuig geweest dat een aanrijding heeft veroorzaakt en waardoor de schade aan het politievoertuig is ontstaan. Dit wordt tevens ondersteund door het feit dat er schade aan de achterkant van de spiegel van het politievoertuig zit, hetgeen niet door de verdachte kan zijn veroorzaakt.
Het oordeel van het hof
Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast er in de nacht van 21 april 2022 een lange en gevaarlijke achtervolging van de verdachte door de politie heeft plaatsgevonden. Tijdens deze achtervolging heeft de verdachte verschillende manoeuvres verricht om de politie van zich af te schudden en heeft hij daartoe zelfs voorwerpen uit het raam van zijn auto gegooid. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij de politie wilde kwijt rijden omdat hij niet opgepakt wilde worden en nog schorsingsvoorwaarden had openstaan.
Op enig moment tijdens de achtervolging in Heerle hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] met hun dienstvoertuig links naast het voertuig van de verdachte gereden. De verdachte reed toen ongeveer 30 kilometer per uur. De verdachte keek [verbalisant 3] en [verbalisant 4] aan, verhoogde zijn snelheid en maakte met zijn voertuig een stuurbeweging naar links, waardoor hij met zijn voertuig de rechtervoorzijde van het politievoertuig raakte. De verdediging stelt weliswaar dat [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op de verdachte hebben ingestuurd, maar het hof ziet geen aanleiding de verklaringen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op dit punt onbetrouwbaar te achten, nu hun verklaringen onderling overeen komen en op ambtsbelofte zijn opgemaakt.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de onder feit 2 primair (impliciet primair) tenlastegelegde poging tot doodslag, nu de aanmerkelijke kans op de dood van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] in de gegeven omstandigheden niet kan worden vastgesteld. Het hof is evenwel van oordeel dat door het politievoertuig te raken met een snelheid van (minstens) 30 kilometer per uur (immers had de verdachte zijn snelheid verhoogd), terwijl beide voertuigen naast elkaar reden en afreden op een T-splitsing waar niet alleen tegemoetkomend verkeer aan had kunnen komen, maar waar ook een middenwegscheiding lag met een grote paal en een verkeersbord, de kans op een ongeluk met zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk geweest is. Verbalisant [verbalisant 4] , de bestuurder van het politievoertuig, moest door de botsing met de verdachte immers naar links uitwijken waardoor het politievoertuig bijna een bord op de middenwegscheiding raakte. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans dat [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen op de koop toegenomen door met verhoogde snelheid op het politievoertuig waarin zij zich bevonden in te rijden. De verdachte wilde immers koste wat het kost de politie kwijt rijden. Gelet daarop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde, te weten de poging tot zware mishandeling van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , heeft begaan.
Tijdens de botsing tussen de auto van de verdachte en het politievoertuig waarin [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zich bevonden, is het politievoertuig beschadigd. Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat er vegen op de wieldop zaten en er een losse wielkast was. Zoals reeds overwogen is voor het hof voldoende komen vast te staan dat de verdachte de botsing heeft veroorzaakt, waardoor het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat hij het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten de beschadiging van het politievoertuig, heeft begaan.
Op een later moment tijdens de achtervolging heeft de verdachte over een rotonde in Bosschenhoofd gereden, waarna hij bij het verlaten van de rotonde direct over een verdrijvingsvlak en over de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer reed en recht op het politievoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bevonden in stuurde en met verhoogde snelheid richting het politievoertuig reed. De verdachte heeft pas op het allerlaatste moment bijgestuurd, waardoor een aanrijding is voorkomen.
Het hof stelt op grond van de bevindingen van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] vast dat de verdachte doelbewust op het politievoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bevonden heeft ingestuurd. De verdediging heeft weliswaar bepleit dat de verdachte wilde vluchten van de politie en het politievoertuig pas op het allerlaatste moment zag waarna hij wegstuurde, maar het hof ziet geen aanleiding om de verklaringen van de verbalisanten op dit punt onbetrouwbaar te achten. De verklaringen komen onderling overeen en zijn op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben tevens bij de rechter-commissaris een gelijkluidende verklaring afgelegd. Het hof betrekt daarbij dat de verdachte achtervolgd werd door verschillende dienstvoertuigen, koste wat het kost wilde ontkomen aan de politie, daarvoor reeds bewust tegen het dienstvoertuig was aangereden van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , tijdens de achtervolging met hoge snelheden voorwerpen richting dienstvoertuigen heeft gegooid om die dienstvoertuigen kwijt te raken en derhalve er kennelijk niets aan gelegen liet liggen om de politie af te schrikken.
Het hof overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel op zouden kunnen lopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Naar het oordeel van het hof is het handelen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de redelijke vrees kon ontstaan – en daadwerkelijk is ontstaan – dat zij zwaar lichamelijk letsel op zouden lopen. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte de intentie had om de politie van zich af te houden en kwijt te raken, is voor het hof voldoende komen vast te staan dat de verdachte daarbij tevens het opzet heeft gehad om de politieagenten te bedreigen met zware mishandeling. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde, de bedreiging met zwaar lichamelijk letsel van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , heeft begaan.
De verweren van de verdediging ter zake van de feiten onder parketnummer 02-175278-22 worden dan ook in al zijn onderdelen verworpen.
Ten aanzien van parketnummer 02-175299-22:
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] voor het voertuig van de verdachte hebben gestaan. De verklaring die getuige [getuige] afgelegd zou hebben bij de politie is door hem niet doorgelezen dan wel ondertekend. De verdachte heeft niet op de agenten ingereden en de verbalisanten hebben niet voor de auto gestaan, hetgeen steun vindt in de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris. Ook verbalisant [verbalisant 5] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verbalisant 2] niet voor de auto stond toen de verdachte wegreed. De verklaringen van beide verbalisanten komen dan ook niet overeen. Voorts kan niet worden bewezen dat er bij de politieagenten een redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op het bedreigen van de politieagenten had.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 28 mei 2022 te Breda met een auto met verhoogde snelheid op [verbalisant 2] en [verbalisant 5] in ingereden, althans in hun richting is gereden, terwijl die [verbalisant 2] en [verbalisant 5] voor de auto van de verdachte stonden. Het hof ziet geen aanleiding om de verklaringen van de verbalisanten met betrekking tot de plaats waar zij stonden ten opzichte van het voertuig van de verdachte toen hij wegreed onbetrouwbaar te achten. De verklaringen komen onderling op essentiële punten overeen en zijn op ambtsbelofte opgemaakt. Tevens hebben [verbalisant 2] en [verbalisant 5] bij de rechter-commissaris gelijkluidend verklaard, waaronder in het bijzonder dat zij beiden weg moesten springen om een aanrijding te voorkomen.
Het hof overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel op zouden kunnen lopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Naar het oordeel van het hof is het handelen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij politieagenten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] de redelijke vrees kon ontstaan – en daadwerkelijk is ontstaan – dat zij zwaar lichamelijk letsel op zouden lopen. Het handelen van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op die bedreiging, waardoor het naar het oordeel van het hof voldoende is komen vast te staan dat de verdachte opzet heeft gehad op de bedreiging van [verbalisant 2] en [verbalisant 5] .
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, te weten de bedreiging met zwaar lichamelijk letsel van [verbalisant 2] en [verbalisant 5] , heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 2 primair en feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd

en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

opzetheling.

Het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht aan de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. Mocht het hof toch een gevangenisstraf opleggen, dan heeft zij verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor ten hoogste de duur van het voorarrest, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft de raadsvrouw verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de strafzaak. De verdachte staat open voor ambulante woonbegeleiding, maar wil bij een voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden in de vorm van begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij politieagenten [verbalisant 1] , [verbalisant 5] en [verbalisant 2] – waarvan deze laatste zelfs op twee verschillende momenten – heeft bedreigd met zware mishandeling door telkens met een auto met hoge/verhoogde snelheid op hen in te rijden. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van politieagenten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] door eveneens met een auto met verhoogde snelheid op de auto waarin zij zich bevonden in te rijden. Tijdens de bedreigingen dan wel de pogingen tot zware mishandeling was de verdachte met zijn auto op de vlucht geslagen voor de politie. In de zaak met parketnummer 02-175278-22 heeft dit zelfs geleid tot een lange en gevaarlijke achtervolging, waarbij meerdere politieauto’s betrokken waren en waarbij de verdachte op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de verkeersregels. De politieambtenaren waren belast met de taak te zorgen voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij zijn eigen belang om zich aan een aanhouding te onttrekken heeft laten prevaleren boven de veiligheid van de politieagenten en de veiligheid van andere weggebruikers. Hij heeft daarmee bij de slachtoffers dan ook gevoelens van angst teweeg gebracht. Het politievoertuig waarin [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zich bevonden is tevens beschadigd doordat de verdachte op dit voortuig is ingereden. Met zijn handelen heeft de verdachte schade veroorzaakt en blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendomsrecht.
Ten slotte is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een auto. Hiermee heeft de verdachte meegewerkt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor goederen die van misdrijf afkomstig zijn. Heling van gestolen goederen leidt ertoe dat de plegers van diefstal geldelijk voordeel kunnen trekken uit de door hen gepleegde strafbare feiten, terwijl deze feiten leiden tot financiële schade en ernstige overlast voor de eigenaren van de weggenomen goederen. De verdachte heeft zich daar kennelijk geen rekenschap van gegeven en zich slechts laten leiden door zijn persoonlijk financieel gewin.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer diverse veroordelingen ter zake van vermogensdelicten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens blijkt uit voornoemd uittreksel dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft kennisgenomen van diverse reclasseringsadviezen betreffende de verdachte, waaronder in het bijzonder het meest recente reclasseringsadvies d.d. 1 juli 2024 van GGZ ERW Novadic-Kentron te Breda. Daaruit komt naar voren dat de reclassering een delictpatroon ziet in het plegen van vermogensdelicten. De reclassering merkt op dat de verdachte delicten heeft gepleegd om financiële middelen te genereren om in zijn levensonderhoud en middelengebruik te kunnen voorzien. Eerder ingezette interventies vanuit de hulpverlening en de reclassering verliepen moeizaam en leidden lange tijd niet tot gedragsverandering. Tijdens het verloop van het schorsingstoezicht inzake parketnummer 02-299408-21 (maart 2022 tot oktober 2023) liet de verdachte wel gedragsverandering zien. Hij liet zich behandelen door [instantie] en hield zich aan de voorwaarden van het schorsingstoezicht. Wegens het opheffen van de schorsing en het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep stopte het forensische kader en de hieraan gekoppelde hulpverlening. De verdachte diende de woonvorm te verlaten en vond zelfstandig een kamer. Hierbij ontving hij in de afgelopen maanden geen hulpverlening en begon hij weer met het gebruik van alcohol en drugs. Het middelengebruik zorgt direct voor het vergroten van het recidiverisico. Daarnaast ontbreekt het de verdachte aan stabiliteit op het gebied van dagbesteding en financiën en is zijn woonsituatie niet passend. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld-hoog, welk risico groter zal worden wanneer de verdachte verder terugvalt in middelengebruik. Ten slotte adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het strafblad van de verdachte, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering in het reclasseringsadvies van 1 juli 2024 is geadviseerd. Ten slotte acht het hof ter bescherming van de verkeersveiligheid het passend en geboden om aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 2 jaren.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering
Het hof zal, ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering tevens een straf bepalen voor de niet aan zijn oordeel onderworpen en door de rechtbank bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 02-299408-21. Deze feiten zien, kort gezegd, op het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5597 gram hennep en het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Het hof moet beslissen welk gedeelte van de straf geacht moet worden door de eerste rechter te zijn opgelegd ter zake van de feiten die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het hof heeft daarbij gelet op de verhouding tussen de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het vonnis heeft de rechtbank overwogen dat volgens de oriëntatiepunten als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van 5000 tot 10.000 gram softdrugs een gevangenisstraf van vier maanden heeft te gelden. Hieruit leidt het hof af dat de rechtbank deze straf als passend heeft aangemerkt voor beide feiten. Gelet hierop dient vorenbedoelde straf naar het oordeel van het hof te worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder de verdachte in de zaak met parketnummer 02-175299-22 meerdere stukken gereedschap en een tas in beslag zijn genomen. Het hof is van oordeel dat deze inbeslaggenomen goederen moeten worden teruggegeven aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5]
De benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5] hebben in eerste aanleg ieder een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 875,25 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft twee vorderingen ingesteld – zowel onder parketnummer 02-175278-22 als onder parketnummer 02-175299-22 – telkens voor een bedrag van € 875,25 en aldus gezamenlijk tot een bedrag van (2 x € 875,25 =) € 1.750,50 aan immateriële schade, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5] telkens niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding. Daarbij heeft de rechtbank bepaalt dat de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
De benadeelde partijen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5] hebben schriftelijk te kennen gegeven de gehele vorderingen tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat, gelet op de door de verdediging bepleite vrijspraken, de vorderingen tot schadevergoeding afgewezen moeten worden dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair is door de raadsvrouw bepleit de toe te wijzen bedragen te matigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde, voor zover hier relevant, ‘op andere wijze in zijn/haar persoon is aangetast’. Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, zoals in het onderhavige geval, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn/haar persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Parketnummer 02-175278-22 feit 1 (de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) en feit 2 (de benadeelde partijen [verbalisant 3] en [verbalisant 4] )
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte op 21 april 2022 heeft gepoogd de politieagenten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met verhoogde snelheid in te rijden op de politieauto waarin [verbalisant 3] en [verbalisant 4] reden. Het hof heeft voorts bewezen verklaard dat de verdachte op 21 april 2022 de politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling door met hoge snelheid in te rijden op de politieauto waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bevonden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 21 april 2022 tijdens een achtervolging door de politie met de door hem bestuurde auto met verhoogde snelheid en doelbewust is ingereden op de politieauto waarin [verbalisant 3] en [verbalisant 4] reden, door zijn auto naar links te sturen waar de politieauto reed. De politieauto is daarbij geraakt aan de rechtervoorzijde. Verbalisant [verbalisant 4] heeft hieromtrent verklaard dat door de aanrijding de politieauto naar links week waarbij een paal/bord op de middenwegscheiding op haar afkwam, die zij net op tijd kon ontwijken, en als zij de paal/het bord niet had kunnen ontwijken de gevolgen niet te overzien waren en dat zij vreesde voor haar leven. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in gelijke zin verklaard.
De achtervolging heeft zich voortgezet waarna de verdachte een rotonde is opgereden en nadat hij de rotonde had gepasseerd op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer is gereden en doelbewust met hoge snelheid is ingereden op de politieauto waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bevonden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft hieromtrent verklaard dat toen bij hem gelijk de gedachte opkwam dat hij, de verdachte, het voertuig waarin hij zich bevond zou rammen. [verbalisant 1] kon op dat moment geen manoeuvre meer maken om zichzelf en [verbalisant 2] in veiligheid te brengen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft nog verklaard dat zij dacht dat dit fout zou aflopen en dat zij zwaargewond naar het ziekenhuis afgevoerd had kunnen worden.
[verbalisant 4] heeft in de toelichting bij het schadevergoedingsformulier verder naar voren gebracht dat zij ‘het moment’ tijdens de nachtrust wel een aantal keren voorbij heeft zien komen, dat zij sedertdien wat voorzichtiger en nóg oplettender is in acties van een ander. [verbalisant 3] heeft in de toelichting bij het schadevergoedingsformulier verder naar voren gebracht dat het incident veel indruk op hem heeft gemaakt en dat hij nu wel heel anders tegenover een staande houding aankijkt, dat hij alerter is en als hij in de auto zit meer let op de andere weggebruikers.
[verbalisant 1] heeft in de toelichting bij het schadevergoedingsformulier verder naar voren gebracht dat hij gedurende een week na het voorval niet goed heeft geslapen en dat hij ook op dit moment als hij in de nacht wakker wordt nog de auto ziet die op hem kwam afgereden. [verbalisant 2] heeft in de toelichting bij het schadevergoedingsformulier verder naar voren gebracht dat zij een aantal dagen minder goed heeft geslapen en veel heeft nagedacht over wat er had kunnen gebeuren als zij geraakt waren. Het heeft haar gevormd.
Parketnummer 02-175299-22 feit 1 subsidiair (de benadeelde partijen [verbalisant 5] en [verbalisant 2] )
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte op 28 mei 2022 de politieagenten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling door met verhoogde snelheid op hen in te rijden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [verbalisant 5] en [verbalisant 2] zich bevonden op korte afstand van de door de verdachte bestuurde auto en dat zij beiden moesten wegspringen om een aanrijding te voorkomen.
De benadeelde [verbalisant 5] heeft in de toelichting bij het schadevergoedingsformulier als ook ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het incident een flinke indruk op hem heeft gemaakt, dat hij ook nog een aantal dagen na het incident angstig was, dat hij achterdochtig is geworden, dat hij minder onbevangen zijn werk kan doen en dat hij telkens wanneer hij een auto met piepende banden hoort wegrijden, wordt herinnerd aan dit incident. De benadeelde [verbalisant 2] heeft in de toelichting bij het schadevergoedingsformulier als ook ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij nog veel met het incident bezig is. Wanneer zij een auto hard weg hoort rijden, schrikt zij daar nog steeds van. Omdat dit incident de tweede keer was in ongeveer 5 weken tijd waarbij de verdachte op haar is ingereden, lijkt het voor haar gevoel persoonlijk te worden. Ze was erg onrustig de eerste dagen na het incident, sliep slechter en haar concentratie was minder. Ze is nog altijd schrikachtiger in controlesituaties tijdens haar werk.
Het oordeel van het hof
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen en verklaringen van de betreffende politieagenten blijkt dat de verdachte zich heeft willen onttrekken aan een staandehouding/aanhouding door tijdens een achtervolging tot tweemaal toe in te rijden op politieauto’s en door in te rijden op twee agenten die voor zijn auto stonden. De gezondheid en veiligheid van deze vijf agenten is daarmee ernstig in gevaar gebracht. De agenten hebben gevreesd dat zij zouden komen te overlijden, dan wel zwaar gewond zouden raken. Uit de aangiftes en de onderbouwing van de vorderingen komt bovendien naar voren dat het gebeuren veel impact op deze agenten heeft gehad. De betrokken politieagenten hebben zeer angstige momenten moeten doorstaan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een aanspraak op immateriële schade in de onderhavige gevallen gerechtvaardigd is, omdat de aard en de ernst van de normschending van dien is aard is dat de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof begroot met inachtneming van alle omstandigheden van het geval de immateriële schade telkens naar billijkheid op een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Omdat de benadeelde partij [verbalisant 2] twee vorderingen heeft ingesteld – zowel onder parketnummer 02-175278-22 als onder parketnummer 02-175299-22 – zal het hof haar vordering toewijzen voor het bedrag van (2x € 600,00) = € 1.200,00. De vorderingen worden voor het overige afgewezen.
De wettelijke rente over de toewijsbare vorderingen van [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] terzake van de onder parketnummer 02-175278-22 bewezenverklaarde feiten wordt derhalve toegewezen vanaf 21 april 2022. De wettelijke rente over de toewijsbare vorderingen van [verbalisant 5] en [verbalisant 2] terzake van de onder parketnummer 02-175299-22 bewezenverklaarde feiten wordt derhalve toegewezen vanaf 28 mei 2022.
De verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij telkens worden veroordeeld in de kosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 600,00 en € 1.200,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Parketnummer 96-132687-18
De officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 425,00 subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 december 2020 onder parketnummer 96-132687-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van deze vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 425,00 subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis dient te worden gelast.
Parketnummer 96-174414-20
De officier van justitie in het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 januari 2022 onder parketnummer 96-174414-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van deze vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285, 302, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 en het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron aan de [adres 2] , waarna hij zich blijft melden op afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt laat behandelen door [instantie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij hij zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en dat bij een terugval in middelengebruik de reclassering een indicatiestelling kan aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling of detoxificatie, waarbij de betrokkene zich na goedkeuring door de rechter zal laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en waarbij hij zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
- de veroordeelde, indien de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur, waarbij de dagbesteding bijdraagt aan het voorkomen van delictgedrag;
- de veroordeelde, indien de reclassering dit nodig vindt, meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 en feit 2 primair bewezenverklaarde, alsmede ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor de in de zaak met parketnummer 02-299408-21 bewezenverklaarde feiten welke niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen op een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- gereedschap (accu schroefmachine, schroevendraaiers, boorkop setje), goednummer G2465704;
- een tas (heuptas, zwart, merk Redbull), goednummer G2488210;
- drie stuks gereedschap (schroevendraaiers), goednummer G2488212;
- een stuk gereedschap, goednummer G2488213;
- gereedschap (setje inbussleutels, oranje, merk Werckmann), goednummer G2488214;
- gereedschap (doosje met bitjes en boortjes), goednummer G2488215;
- een stuk gereedschap (kniptang), omschrijving G2488216;
- een stuk gereedschap (sleutel, Beargrip), G2488217;
vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] :
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [verbalisant 1] begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] :
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.200,00 (duizend tweehonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [verbalisant 2] begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.200,00 (duizend tweehonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
bepaalt voor de immateriële schade (ter hoogte van € 600,00) ten gevolge van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 1 bewezenverklaarde de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 21 april 2022;
bepaalt voor de immateriële schade (ter hoogte van € 600,00) ten gevolge van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 28 mei 2022;
vordering van de benadeelde partij [verbalisant 4] :
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 4] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [verbalisant 4] begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3] :
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [verbalisant 3] begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175278-22 onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 600,00 (zeshonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
vordering van de benadeelde partij [verbalisant 5] :
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 5] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [verbalisant 5] begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-175299-22 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
vorderingen tot tenuitvoerlegging:
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 december 2020 onder parketnummer 96-132687-18, te weten een
geldboetevan
€ 425,00 (vierhonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 januari 2022 onder parketnummer 96-174414-20, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 17 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.