ECLI:NL:GHSHE:2024:4121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.342.250_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van de opheffing van bewind over verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind dat in 2019 was ingesteld. Het bewind was ingesteld vanwege de geestelijke toestand van [verzoeker], die sindsdien in een GGz-instelling verblijft. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter van 6 maart 2024 bekrachtigd, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2024 zijn zowel [verzoeker] als de bewindvoerder gehoord. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en dat er geen noodzaak meer is voor het bewind. De bewindvoerder heeft echter zorgen geuit over de zelfstandigheid van [verzoeker] en benadrukt dat het bewind noodzakelijk blijft, vooral gezien de lange psychiatrische voorgeschiedenis en de noodzaak van begeleiding bij financiële veranderingen. Het hof concludeert dat [verzoeker] onvoldoende heeft aangetoond dat de redenen voor het instellen van het bewind niet langer aanwezig zijn. De kosten van het bewind kunnen geen reden zijn voor opheffing, aangezien de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig wordt geacht. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2024
Zaaknummer: 200.342.250/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10757992 OV VERZ 23-5377
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoeker in het hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[bewindvoerder]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. L. de Groot,
[de moeder]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[de zus]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 6 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2024, heeft [verzoeker] verzocht de voormelde beschikking te vernietigen en het over [verzoeker] ingestelde bewind op te heffen met ingang van een datum die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Van der Borst;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door M.J. van den Heuvel en bijgestaan door mr. De Groot.
2.3.1.
De moeder en de zus zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 februari 2024;
  • het brief van de zijde van de bewindvoerder, ontvangen op 23 juli 2024;
  • het V6-formulier d.d. 11 november 2024, met bijlage, van de zijde van [verzoeker] .

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 29 november 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, over de goederen die aan [verzoeker] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld wegens de geestelijke toestand van [verzoeker] , met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
De omvang van het hoger beroep
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
[verzoeker] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten van [verzoeker] en de bewindvoerder
3.4.
[verzoeker] voert – samengevat – het volgende aan. Op basis van de brieven van [instantie 1] en [instantie 2] die [verzoeker] bij de kantonrechter heeft ingediend, kon de kantonrechter in redelijkheid niet tot het oordeel komen dat de grond die heeft geleid tot het instellen van het bewind nog steeds aanwezig is. In hoger beroep legt [verzoeker] recente brieven over van een persoonlijk begeleider en klinisch psycholoog bij [instantie 1] waaruit blijkt dat zij het in het belang van [verzoeker] achten dat het bewind wordt opgeheven. Er is geen enkele grond om aan te nemen dat er nog een noodzaak is voor de voortzetting van het bewind. [verzoeker] verblijft nog wel bij [instantie 1] maar er is geen sprake meer van ernstige psychiatrische problematiek. Sinds 2022 slikt [verzoeker] geen medicatie meer en hij heeft nagenoeg geen contact meer met de begeleiding bij [instantie 1] . Eens in de drie à vier dagen heeft hij kort contact met de begeleiding, maar dat contact stelt inhoudelijk niets voor. [verzoeker] heeft de wens om zelfstandig te gaan wonen. Bij voorkeur maakt hij geen gebruik van het woonconvenant van de [instantie 1] . In dat geval zou [verzoeker] nog twee jaar onder de paraplu van de [instantie 1] blijven, terwijl [verzoeker] ervan overtuigd is dat hij, gelet ook op zijn sociale netwerk, volledig zelfstandig kan functioneren. [verzoeker] zou graag dichtbij zijn sociale netwerk in [plaats] gaan wonen. Op zakelijk gebied ontbreekt er nog wel iets, maar wat dat is houdt [verzoeker] liever voor zichzelf. [verzoeker] kan zijn financiën zelfstandig beheren, maar als het hof dat wenst dan kan [verzoeker] budgetcoaching via [instantie 2] inschakelen. Tot slot dient bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing van het bewind in overweging te worden genomen dat het bewind voor [verzoeker] een substantiële kostenpost is in verhouding tot het inkomen waarop hij is aangewezen.
3.5.
De bewindvoerder voert – samengevat – het volgende aan. Ondanks dat [verzoeker] de afgelopen periode mooie stappen heeft gezet, heeft de bewindvoerder nog zorgen over [verzoeker] . [verzoeker] verblijft nog altijd in een GGz-instelling waar 24 uur toezicht noodzakelijk zou zijn. [verzoeker] heeft de wens om zelfstandig te gaan wonen, maar echt concrete stappen hiertoe lijken nog niet te zijn gezet. Daarnaast is het bewind juist noodzakelijk in het geval [verzoeker] (op termijn) zelfstandig gaat wonen omdat er dan veel veranderingen op financieel gebied zullen zijn. Ook het feit dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling kenbaar maakt dat hij budgetcoaching niet noodzakelijk vindt, geeft des te meer aanleiding om het bewind voort te laten duren.
Het is in het belang van [verzoeker] om eerst het zelfredzaamheidstraject uit te breiden voordat het bewind wordt opgeheven. [verzoeker] krijgt in het kader van zijn zelfredzaamheidstraject op dit moment al maandelijks leefgeld in plaats van wekelijks, maar dit zelfredzaamheidstraject kan worden uitgebreid met toegang tot internetbankieren. Als dat een paar maanden is gedaan kan mogelijk in het voorjaar van 2025 de noodzaak tot het bewind opnieuw worden beoordeeld, hetzij door de kantonrechter dan wel dat de bewindvoerder de kantonrechter verzoekt haar te ontslaan.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
Het wettelijk kader
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
De overwegingen van het hof
3.6.2.
Het ligt op de weg van [verzoeker] als diegene die een verzoek doet tot opheffing van het bewind om aannemelijk te maken dat - zoals [verzoeker] stelt - de grond die heeft geleid tot instelling van het bewind niet langer aanwezig is.
Uit de brieven die [verzoeker] heeft overgelegd van [instantie 1] blijkt dat [verzoeker] de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ook de bewindvoerder bevestigt dit. [verzoeker] woont nu een aantal jaren zelfstandig in een appartement dat wordt gefaciliteerd door [instantie 1] . Hij heeft een duidelijke, gestructureerde daginvulling en is goed in samenwerking met het [team] . De betrokken psycholoog constateert dat [verzoeker] in het vragen van hulp in zelfstandigheid is gegroeid. De afgelopen maanden heeft [verzoeker] van de bewindvoerder maandgeld gekregen in plaats van weekgeld en dit is goed verlopen. De bewindvoerder wil nu internetbankieren openstellen voor [verzoeker] om te zien hoe dat zal verlopen. Dit zijn positieve ontwikkelingen.
Desalniettemin is het hof van oordeel dat onvoldoende gebleken is dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. [verzoeker] wil zo snel mogelijk loskomen van [instantie 1] , maar in hoger beroep is onduidelijk gebleven of en in hoeverre verblijf en begeleiding vanuit [instantie 1] in het kader van de psychiatrische problematiek van [verzoeker] (nog) noodzakelijk is. [verzoeker] geeft op vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijkheid over zijn plannen voor het vinden van een woning en de inkomstenbron die hij voor ogen heeft, omdat hij zegt slechte ervaringen te hebben met het geven van openheid van zaken. Begeleiding van budgetcoaching van [instantie 2] acht [verzoeker] zelf niet nodig en zal hij enkel zoeken als het hof dit nodig acht. Gelet op de lange psychiatrische voorgeschiedenis, het lange verblijf van [verzoeker] bij [instantie 1] en het feit dat [verzoeker] het hof niet concreet en onderbouwd inzicht geeft in de verdere stappen naar zelfstandigheid die hij wil gaan zetten, maakt dat het hof van oordeel is dat onvoldoende is komen vast te staan dat de noodzaak van het bewind niet langer aanwezig is. Daarbij overweegt het hof dat juist als [verzoeker] binnen afzienbare termijn zelfstandig(er) gaat wonen het noodzakelijk is dat het bewind nog wordt voortgezet. Bij het betrekken van zelfstandige woonruimte zullen er immers diverse veranderingen zijn op financieel gebied waarbij begeleiding van de bewindvoerder vooralsnog noodzakelijk wordt geacht.
Evenmin kunnen de kosten van het bewind een reden zijn voor de opheffing van het bewind nu uit het voorgaande blijkt dat er bij het hof onvoldoende overtuiging is dat de grond die heeft geleid tot instelling van het bewind niet langer aanwezig is en evenmin is gebleken - noch aangevoerd - dat voortzetting van het bewind niet zinvol is.
De slotsom
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 6 maart 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, C.N.M. Antens, C.M.J. Peters en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 in tegenwoordigheid van
mr. T. Kuijs, griffier.