ECLI:NL:GHSHE:2024:4118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.340.861_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek tot opheffing van het mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het mentorschap van de betrokkene. De betrokkene, die verblijft in een zorginstelling, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het mentorschap op te heffen. De kantonrechter had eerder, op 1 maart 2024, het verzoek van de betrokkene afgewezen, omdat de noodzaak voor het mentorschap nog steeds aanwezig was. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2024 zijn de betrokkene, zijn mentor en zijn echtgenote gehoord. De betrokkene heeft aangevoerd dat het mentorschap niet meer nodig is, omdat hij in staat is om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Hij heeft ook gewezen op de verstoorde verhouding met zijn mentor en de zorginstelling waar hij verblijft. De mentor heeft echter betoogd dat de betrokkene zonder professionele zorg niet veilig naar huis kan terugkeren. Het hof heeft de argumenten van de betrokkene en de mentor gewogen en geconcludeerd dat de noodzaak voor het mentorschap nog steeds bestaat. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de inzet van professionele zorg in de thuissituatie gewaarborgd moet blijven. Het hof heeft ook opgemerkt dat de mentor zijn taken aan het afbouwen is en dat het wenselijk is dat er een nieuwe mentor wordt benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2024
Zaaknummer: 200.340.861/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10684606 OV VERZ 23-5012
in de zaak in hoger beroep van:
[betrokkene],
thans verblijvende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. M.H. van den Berg.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[mentor] h.o.d.n. [naam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de mentor;
[de echtgenote],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de echtgenote;
[de oudste dochter],
wondende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de oudste dochter;
[de jongste dochter],
wondende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de jongste dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 mei 2024, heeft de betrokkene verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot opheffing van het mentorschap alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de betrokkene, bijgestaan door mr. Van den Berg;
  • de mentor;
  • de echtgenote.
2.2.1.
De oudste en de jongste dochter zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 februari 2024;
  • de brief van de mentor d.d. 2 juli 2024;
  • de e-mail van de oudste dochter d.d. 14 juli 2024.

3.De feiten

Bij beschikking van 22 maart 2018 heeft de kantonrechter over de betrokkene een mentorschap ingesteld en [mentor] , h.o.d.n. [naam] benoemd tot mentor.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het mentorschap afgewezen.
4.2.
De betrokkene kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De betrokkene voert – samengevat – het volgende aan. De kantonrechter heeft in de instellingbeschikking niet gemotiveerd welke feiten en/of omstandigheden ertoe leiden dat het instellen van een mentorschap noodzakelijk is. Aannemelijk is dat de kantonrechter is uitgegaan van de informatie in het verzoek van de oudste dochter en haar echtgenoot. De verhouding met de oudste dochter was en is nog steeds verstoord. In de periode waarin het bewind werd ingesteld waren de betrokkene en zijn echtgenote van slag door de opname van de betrokkene in het ziekenhuis en zijn revalidatie. Daarnaast hadden zij onvoldoende inzicht in wat de maatregel van mentorschap inhoudt. Het mentorschap heeft (nog steeds) geen toegevoegde waarde. Sinds 2018 verblijft de betrokkene in [instantie 1] en de situatie daar is inmiddels onhoudbaar. Zo mag de echtgenote van de betrokkene niet meer op bezoek komen en zij mogen niet meer samen op vakantie. Als gevolg van zijn CVA heeft de betrokkene sinds 2018 uitvalsverschijnselen in zijn benen en zijn linkerarm. In [instantie 1] krijgt de betrokkene hiervoor maar minimaal hulp, waaronder beperkt fysiotherapie. De betrokkene wil zoveel mogelijk in beweging blijven zodat hij op eigen initiatief dagelijks op de hometrainer gaat.
De betrokkene wil graag (tijdelijk) overgeplaatst worden naar [instantie 2] . Enerzijds omdat hij dan dichter bij zijn woning en echtgenote is en anderzijds omdat de betrokkene betere ervaring heeft met de zorg aldaar. De mentor heeft nagelaten om de overplaatsing van de betrokkene naar [instantie 2] te bewerkstelligen.
Er is sprake van een verstoorde verstandhouding tussen de betrokkene en de mentor. Zo is er al vier jaar geen (rechtstreeks) contact geweest waardoor er van een samenwerking geen meer sprake is. Hierdoor doet de (opheffings-)grond zich voor dat voortzetting van het mentorschap niet zinvol is. Evenmin is er sprake van een geestelijke of lichamelijke toestand waardoor de betrokkene niet in staat is om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Van het voorval in 2018 hebben zowel de betrokkene als zijn echtgenote geleerd. Sindsdien hebben zij telkens hulp ingeschakeld wanneer dat nodig was. De echtgenote zorgt voor de betrokkene en schakelt wanneer nodig adequaat hulp voor hem in, bijvoorbeeld toen de betrokkene ongelukkig ten val kwam tijdens de vakantie in oktober 2023.
Als het mentorschap wordt opgeheven dan gaat de betrokkene (op termijn) terug naar huis. De woning is gelijkvloers en met wat aanpassingen die de ergotherapeut heeft geadviseerd, is het veilig om naar huis te gaan. De echtgenote kan de betrokkene verzorgen. Wel zou de betrokkene voordat hij naar huis gaat iets sterker op zijn benen willen staan. Gelet hierop zou het meest ideaal zijn dat de betrokkene een paar maanden in [instantie 2] verblijft en met behulp van (fysio)therapie sterker wordt zodat hij daarna naar huis kan. Als de betrokkene weer thuis gaat wonen is het risico dat de betrokkene (weer) valt niet uitgesloten. Dit risico dient echter in het belang van het welzijn van de betrokkene genomen te worden nu de betrokkene en zijn echtgenote zestig jaar bij elkaar zijn en zij niets liever willen dan de resterende jaren samen doorbrengen.
5.2.
De mentor voert – samengevat – het volgende aan. Aanvankelijk liepen de contacten tussen de mentor en de betrokkene nog prettig, maar de echtgenote is in negatieve zin heel bepalend geweest in het contact. Gaandeweg zijn de betrokkene en de mentor tegenover elkaar komen te staan. Ook met de hulpverleners van betrokkene zijn er door met name de houding van de echtgenote problemen ontstaan. Op dit moment heeft de mentor contact met [instantie 1] en de medewerkers nemen met alleen de mentor beslissingen over de betrokkene. Dit contact gaat dus buiten de betrokkene en de echtgenote om. Dit is niet hoe de mentor idealiter een mentorschap uitvoert. Deze werkwijze is echter door de ervaringen met betrokkene en diens echtgenote over de afgelopen jaren ontstaan, onder meer doordat de echtgenote bij zorgoverleggen veel tijd claimde waardoor er niet tot beslissingen gekomen kon worden.
De wensen die de betrokkene heeft zijn niet altijd uitvoerbaar, mede als gevolg van het handelen van zijn echtgenote. Een voorbeeld hiervan is de wens van de betrokkene om weer thuis te gaan wonen. Dit zou in beginsel mogelijk zijn, maar alleen als de echtgenote van de betrokkene thuiszorg toelaat in de woning en dat doet zij tot op heden niet. Op dit moment gaat de betrokkene meerdere keren per week voor een korte periode naar huis. Dit verloopt goed en de betrokkene keert ook altijd weer terug naar [instantie 1] . Deze situatie is echter wezenlijk anders dan wanneer de betrokkene weer permanent naar huis zou gaan. In dat geval dient er zekerheid te komen dat er professionele zorg in de woning is. Daarnaast is ook de (over-)plaatsing van de betrokkene naar [instantie 2] niet mogelijk door toedoen van zijn echtgenote. [instantie 2] heeft vanwege slechte ervaringen in het verleden met de echtgenote als voorwaarde voor de plaatsing gesteld dat er ook over de echtgenote een mentorschap wordt ingesteld, maar de echtgenote heeft kenbaar gemaakt daaraan nooit mee te gaan werken. Zo is er al meerdere jaren sprake van een patstelling waarin geen verbetering lijkt te komen.
De mentor zelf is vanwege gezondheidsredenen voornemens om zijn taken als mentor neer te leggen. De laatste dossiers van de mentor worden op dit moment overgedragen. In de onderhavige zaak heeft de mentor nog niet aan de kantonrechter gevraagd om hem ontslag te verlenen omdat hij eerst de uitkomst van het hoger beroep af wilde wachten. Als de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en het mentorschap in stand blijft, dan dient er in ieder geval een andere mentor te worden benoemd. In dat geval zal de mentor bij de kantonrechter verzoeken om hem ontslag te verlenen en zal hij een andere mentor aandragen die kan worden benoemd.
5.3.
De echtgenote voert – samengevat – het volgende aan. De echtgenote heeft de betrokkene altijd goed verzorgd. Hoewel de betrokkene de afgelopen jaren wel zwaarder is geworden, heeft de echtgenote geen hulp nodig bij de verzorging van de betrokkene als hij weer thuis woont. Het is wel het beste voor de betrokkene dat, voordat hij naar huis komt, hij nog één of twee maanden naar [instantie 2] gaat en daar (fysio-)therapie krijgt om sterker te worden. Het gaat niet goed met de betrokkene in [instantie 1] , het is hun daar alleen maar om het geld te doen. Als de betrokkene niet naar [instantie 2] kan dan wil de echtgenote graag met de betrokkene terugverhuizen naar hun voormalige woonplaats Zeist.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het wettelijk kader
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
De overwegingen van het hof
5.4.2.
De kantonrechter heeft terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het mentorschap afgewezen. In aanvulling op het oordeel van de kantonrechter wordt het volgende overwogen.
5.4.3.
De betrokkene en zijn echtgenote zijn ruim zestig jaar samen en zij wensen begrijpelijkerwijs niets liever dan de resterende toekomstige jaren zo dicht mogelijk bij elkaar door te brengen. De betrokkene en zijn echtgenote zien zich echter geconfronteerd met de situatie dat zij sinds 2018 niet meer samen wonen, omdat de betrokkene als gevolg van een CVA in [instantie 1] verblijft. De betrokkene is in [instantie 1] niet gelukkig en er is sprake van verstoorde verhoudingen tussen de betrokkene (en de echtgenote) en [instantie 1] . De mentor heeft onbetwist gesteld dat de door de betrokkene gewenste overplaatsing naar [instantie 2] niet kon worden gerealiseerd omdat [instantie 2] vanwege slechte ervaringen met de echtgenote van de betrokkene in het verleden voorwaarde(n) heeft gesteld aan een (tijdelijke) plaatsing van de betrokkene in [instantie 2] waaraan de echtgenote niet wil voldoen. Als het mentorschap wordt opgeheven heeft de betrokkene bevestigd dat hij weer thuis zal gaan wonen. De mogelijkheden om weer thuis te gaan wonen zijn door een ergotherapeut onderzocht. Deze ergotherapeut heeft positief gerapporteerd, mits het advies tot het aanschaffen en installeren van een aantal hulpmiddelen wordt opgevolgd. De ergotherapeut heeft daarnaast het zeer dringende advies gegeven om thuiszorg in te schakelen om te ondersteunen in de dagelijkse zorg (ADL). Het risico op overbelasting van de betrokkene en de echtgenote zou te groot zijn als de echtgenote deze zorg zelf gaat verlenen. Ten aanzien van de inzet van professionele zorg in de thuissituatie heeft de echtgenote zowel bij de kantonrechter als tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep kenbaar gemaakt dat zij deze thuiszorg niet nodig heeft, omdat zij zelf in staat is om de betrokkene te verzorgen. Anders dan de betrokkene heeft aangevoerd acht het hof het risico om de betrokkene zonder de inzet van professionele zorg in de thuissituatie naar huis te laten gaan onaanvaardbaar, niet alleen op grond van de processtukken maar ook op grond van eigen waarneming tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Gelet op de verklaringen van de betrokkene en de echtgenote tijdens de mondelinge behandeling is het noodzakelijk dat het mentorschap wordt voortgezet omdat op die manier de inzet van professionele zorg in de thuissituatie is gewaarborgd.
De verstoorde verhouding tussen de mentor en betrokkene kan niet leiden tot het oordeel – zoals betoogd door de betrokkene – dat voortzetting van het mentorschap niet zinvol is.
De mentor heeft over zijn verstandhouding met de betrokkene onbetwist naar voren gebracht dat de betrokkene zelf geen contact meer met de mentor wil. Hoewel de mentor zelf in beginsel ook geen voorstander is van zijn huidige werkwijze, waarin hij met name overleg heeft met de betrokken professionals en niet met de betrokkene, heeft hij gemotiveerd toegelicht hoe deze werkwijze mede als gevolg van het handelen van de echtgenote tot stand is gekomen. Gegeven de omstandigheden komt deze werkwijze het hof niet onjuist voor. Integendeel, door deze werkwijze realiseert de mentor dat er ondanks de verstoorde verhoudingen tussen zowel de betrokkene en de mentor als tussen de betrokkene en [instantie 1] beslissingen genomen kunnen worden over de niet vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene. Niet aannemelijk is geworden dat deze beslissingen niet in het belang van de betrokkene zijn.
5.4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen omdat de noodzaak tot het mentorschap nog altijd bestaat en voortzetting van het mentorschap onverminderd zinvol is. Hoewel de mentor op dit moment zijn werkzaamheden nog uitvoert, heeft de mentor zowel in zijn schriftelijke reactie van 2 juli 2024 alsook tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij zijn taken als mentor aan het afbouwen is en ook in de onderhavige zaak geen mentor meer zal blijven. Gelet op het belang van de betrokkene acht het hof het wenselijk dat de mentor op korte termijn de kantonrechter verzoekt hem ontslag te verlenen en een nieuwe mentor ten behoeve van de betrokkene te benoemen.
De slotsom
5.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 1 maart 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.M.J. Peters en S.P.A. Wensink-Vergunst en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.