ECLI:NL:GHSHE:2024:4113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.345.798_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep tegen tussenbeschikking in familiezaken met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een tussenbeschikking van de rechtbank Limburg. De vader, verzoeker in hoger beroep, had het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De moeder, als verweerster, heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De GI heeft eveneens verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 zijn de vader, de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De vader heeft op dat moment zijn hoger beroep tegen de tussenbeschikking ingetrokken, wat het hof heeft geïnterpreteerd als het niet langer handhaven van zijn grieven. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2024
Zaaknummer: 200.345.798/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/331033 / JE RK 24-807
C/03/331034 / JE RK 24-808
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd en mede kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.D.D. Burhenne.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juni 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2024, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, voor zover nodig onder verbetering van de gronden c.q. de motivering van de bestreden beschikking. Kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschriften met producties betreffende [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] , beide ingekomen ter griffie op 25 oktober 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Cuijpers;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] , bijgestaan door mr. I. Gelissen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Burhenne;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, twee andere door de vader bij dit hof aanhangig gemaakte zaken behandeld omtrent – kort gezegd – de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (zaaknummer 200.345.184/01) en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming tot verhuizing naar België, de (zelfstandige) verzoeken van de vader omtrent de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zaaknummer 200.345.796/01).
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Cuijpers overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 20 september 2014 te Roermond gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 28 augustus 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover hier van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat het aangehechte door partijen op 2 juli 2019 respectievelijk 3 juli 2019 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking;
  • bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben;
  • bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn conform het aangehechte ouderschapsplan.
3.3.
De kinderen staan sinds 7 juni 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 juni 2025.
3.4.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft bij beschikking van 24 maart 2022, op verzoek van de GI, de eerder tussen partijen in het ouderschapsplan overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd.
De rechtbank heeft een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen in de oneven weken bij de vader verblijven en de vader de kinderen op vrijdag tussen 17:00 en 18:00 uur bij de BSO ophaalt (of bij de moeder wanneer de kinderen niet bij de BSO zijn) en op zondag om 19:00 uur weer naar de moeder terugbrengt.
Verder heeft de rechtbank een regeling inzake de verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven.
De procedure in eerste aanleg
3.5.
De GI heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om de bij genoemde beschikking van 24 maart 2024 (gewijzigde) regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW), (opnieuw) te wijzigen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de vraag hoe de regeling inzake de verdeling van verzorgings- en opvoedingstaken qua vorm en frequentie in het belang van de kinderen vormgegeven dient te worden;
  • alle beslissingen aangehouden.
De procedure in hoger beroep
3.7.
De vader kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vader heeft in het beroepschrift drie grieven tegen de bestreden beschikking gericht. Voor de inhoud van die grieven verwijst het hof kortheidshalve naar de inhoud van het beroepschrift.
3.8.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling de ontvankelijkheid van de vader in het onderhavige hoger beroep aan de orde gesteld, omdat de vader hoger beroep heeft ingesteld tegen een tussenbeschikking.
3.9.
De vader heeft daarop het door hem ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beschikking van 27 juni 2024 ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vader zijn grieven tegen de bestreden beschikking niet langer handhaaft.
De slotsom
3.10.
Het voorgaande brengt met zich dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.