In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een tussenbeschikking van de rechtbank Limburg. De vader, verzoeker in hoger beroep, had het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het inleidend verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De moeder, als verweerster, heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De GI heeft eveneens verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 zijn de vader, de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De vader heeft op dat moment zijn hoger beroep tegen de tussenbeschikking ingetrokken, wat het hof heeft geïnterpreteerd als het niet langer handhaven van zijn grieven. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.