ECLI:NL:GHSHE:2024:4110

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.323.738_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap en verzoeken tot informatie en betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man, die in 1966 zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 20 juli 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Oost-Brabant op 7 december 2022 de echtscheiding heeft uitgesproken. De vrouw is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, waarbij zij onder andere verzoekt om informatie over de verkoop van een appartementsrecht in Duitsland en de verdeling van de gemeenschap. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt onder andere om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.750,00. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de grieven van de vrouw met betrekking tot de verkoopopbrengst van het appartementsrecht in Duitsland gegrond verklaard en bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 50.000,00 moet voldoen. De overige verzoeken van beide partijen zijn afgewezen of bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.323.738/01
zaaknummer rechtbank : C/01/373123 / FA RK 21-3397
beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.M.A. Deckers te Eindhoven,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.M.E. van Dijsseldonk te Eindhoven.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 7 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 6 maart 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 december 2022.
2.2.
De man heeft op 15 mei 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 28 juli 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 17 mei 2024 met producties 33 t/m 36;
  • de brief van de advocaat van de man van 22 mei 2024 met producties 20 t/m 22;
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 23 mei 2024 (inhoudende bezwaar tegen stukken man d.d. 22 mei 2024).
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.6.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 23 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen overlegging van de producties 20 t/m 22 aan de zijde van de man, omdat deze te laat bij het hof zijn ingediend. Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat haar bezwaar gehandhaafd. Het hof heeft daarop beslist dat op de producties acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn. De advocaat van de vrouw mocht daarop ook nog reageren. De goede procesorde verzet zich dan tegen het buiten beschouwing laten.
2.7.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van de advocaat van de man van 20 augustus 2024 met productie 23 en de reactie daarop van de advocaat van de vrouw van 3 september 2024.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1966 te [huwelijksplaats] in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
De vrouw heeft op 20 juli 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch). Daarop is bij de bestreden beschikking van 7 december 2022 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 23 maart 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van 7 december 2022 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende beslist:
“(…)
3.4.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als
overwogen onder 2.5;
3.5.
bepaalt dat de vrouw de zegelring van de man aan de man dient te overhandigen
binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking;
3.6.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.”
4.2.
De
vrouwverzoekt het hof:
“(…) om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant locatie 's-Hertogenbosch d.d. 7 december 2021 (zaaknummer C/01/373123 FA RK 21-3397) waarvan beroep - behoudens de uitgesproken echtscheiding, de beslissing over de gebruikersvergoeding, de beslissing over het voortgezet gebruik van de voormalig echtelijke woning en de beslissing over de onderhoudsbijdrage (pensioen) - te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
A. Verstrekken informatie / inlichtingen
1. de man bij tussenbeschikking te veroordelen tot afgifte van alle stukken die zien op de verkoop van het appartementsrecht, de daarop rustende financieringen en samenhangende pandbrieven en/of spaarproducten alsmede alle gegevens die betrekking hebben op de daarop rustende financiering en daaraan verbonden levensverzekeringen etc., waaronder:
 De (ver-)koopovereenkomst waarbij het appartementsrecht in [plaats] , Duitsland is verkocht;
 De leveringsakte waarbij het appartementsrecht in [plaats] , Duitsland aan de koper(s) is geleverd;
 Een overzicht van de restschuld van de financieringen op datum levering appartementsrecht;
 Gedane aflossingen op en nieuwe opnamen van de lening ingeschreven in het "Grundbuch" ter hoogte van DM 60.000,00 / EUR 30.677,50;
 Gedane aflossingen op en nieuwe opnamen van de lening ingeschreven in het "Grundbuch" ter hoogte van DM 140.000, EUR 71,580.86;
 Het bewijs van betaling van de koopprijs;
 Stukken waaruit de verkoopopbrengst van het appartementsrecht blijkt;
 De afrekening van de notaris die de levering heeft verzorgd;
 De pandbrieven (voor zover reeds beschikbaar) en/of overzicht van gekoppelde (spaar)producten;
 Alle andere van belang zijnde gegevens met betrekking tot de verkoop van het appartementsrecht in Duitsland alsmede alle gegevens die betrekking hebben op de daarop rustende financiering,
althans afgifte van zodanige stukken als door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen;
2. te bepalen dat de afgifte van stukken zoals bedoeld onder sub 1 dient te geschieden op straffe van verbeurte van een dwangsom. € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de man daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00, althans op straffe van verbeurte van een door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen dwangsom.
B. Het appartementsrecht
3. te bepalen dat per peildatum tot de algehele gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd behoort het appartementsrecht gelegen te [adres] , [postcode] [plaats] , Duitsland , althans de netto verkoopopbrengst van dit appartementsrecht;
4. te verklaren voor recht dat de man zijn aandeel in het appartementsrecht gelegen te [adres] , [postcode] [plaats] , Duitsland , althans de verkoopopbrengst daarvan heeft verbeurd ex artikel 3:194 lid 2 BW en daarbij de man te veroordelen de volledige verkoopopbrengst, althans een bedrag van € 100.000,00, althans een zodanig bedrag als door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen, aan de vrouw te voldoen binnen 14 dagen nadat uw gerechtshof beschikking heeft gewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag dat het verzoekschrift is ingediend, althans een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen rente en ingangsdatum;
C. Wijze van verdeling
de wijze van verdeling te gelasten van de algehele gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd voor zover tegen de beslissing van de rechtbank ter zake in dit beroepschrift is gegriefd, en wel zoals in het lichaam van dit beroepschrift omschreven, waaronder:
Appartementsrecht
5. voor zover uw gerechtshof de verbeurdverklaring niet uitspreekt te bepalen dat het appartementsrecht, althans de netto verkoopopbrengst wordt toegedeeld aan de man en daarbij te bepalen dat de man bij wege van overbedelingsvergoeding aan de vrouw verschuldigd is de helft van de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs -/- restschuld hypothecaire geldleningen per datum verkoop vermeerderd met de waarde van pandbrieven / spaarproducten), althans de man te veroordelen aan de vrouw binnen 14 dagen na de in dezen te wijzen beschikking te betalen een bedrag van € 50.000,00, althans een zodanig bedrag als door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen;
Vordering op [dochter 1] en / of haar partner (althans de onderneming)
6. te bepalen dat per peildatum tot de gemeenschap een vordering op [dochter 1] en/of haar partner [partner van dochter 1] , althans de door hen gedreven onderneming behoort en deze toe te delen aan de man, onder de verplichting aan de vrouw te voldoen een bedrag gelijk aan de helft van de omvang van de vordering, althans een bedrag van € 28.121,06 binnen 14 dagen nadat uw gerechtshof beschikking heeft gewezen, althans de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag zoals door gerechtshof in goede justitie te bepalen;
Auto
7.
Primair: de auto (van het merk Mercedes met kenteken 18-DT-JG) voor een bedrag van € 750,00 aan de vrouw toe te delen onder vergoeding van de helft van de waarde aan de man;
Subsidiair: te bepalen dat de auto (van het merk Mercedes met kenteken 18-DT-JG) moet worden verkocht tegen een waarde van € 1.500,00 en de verkoopopbrengst bij helfte moet worden verdeeld;
Meer subsidiair: te bepalen dat de auto (van het merk Mercedes met kenteken 18-DT-JG) aan de man moet worden toebedeeld voor een bedrag van € 1.500,00, onder vergoeding van de helft van die waarde aan de vrouw;
Overig
8. een proceskostenveroordeling jegens de man uit te spreken overeenkomstig het liquidatietarief;
9. te bepalen dat de man de proceskosten dient te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de veertiende dag na aanschrijving van de man tot aan de dag der algehele voldoening;
10. in geval niet binnen veertien dagen na dagtekening van de aanschrijving tot vrijwillige betaling is overgegaan, de man in de nakosten te veroordelen, door U, Edelachtbare voorzieningenrechter, in goede justitie te bepalen.”
4.3.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof:
“(…) de principaal appellant in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans het beroep af te wijzen als zijnde ongegrond, althans onbewezen.
(…) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 7 december 2022 (…), te vernietigen:
en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. De vrouw te veroordelen aan de man te betalen, binnen zes (6) weken na de te dezen te wijzen beschikking, een bedrag van € 6.750,00 ter zake de opname van in totaal € 13.500,00 (zoals vermeld onder punt VII 138 t/m 152), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum indiening verzoekschrift tot aan de dag der algehele betaling;
2. De vrouw te veroordelen tot teruggave van de zegelring van de man binnen 7 dagen na de in dezen te wijzen beschikking, bij gebreke waarvan zij een dwangsom zal zijn verschuldigd van € 250,00 per dag dat zij nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00.”
4.4.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof:
“(…) de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel, althans het beroep af te wijzen als zijnde ongegrond, althans onbewezen.”
4.5.
De
vrouwheeft in principaal hoger beroep zes grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De
manheeft in incidenteel hoger beroep twee grieven gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
  • appartement in Duitsland (grief 1 t/m 3 vrouw);
  • vordering op [dochter 1] en/of haar partner (grief 4 vrouw);
  • Mercedes (grief 5 vrouw);
  • zegelring man (grief 6 vrouw, grief 2 man);
  • opname van bankrekening (grief 1 man);
  • proceskosten (verzoek vrouw).
4.6.
Het
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Appartement in Duitsland (grief 1 t/m 3 vrouw)
5.1.
De grieven 1 tot en met 3 van de
vrouwkeren zich tegen rov. 2.5.7 en 2.5.8 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
“2.5.7. Tussen partijen lijkt vast te staan dat dit appartementsrecht is verkocht. Partijen laten echter na te verklaren wanneer deze verkoop en levering heeft plaatsgevonden. Ook desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling hebben zij zich hierover niet uitgelaten. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen of dit appartementsrecht op de peildatum tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde. Dit betekent ook dat de rechtbank, nu het hier gaat om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, hierover geen beslissing kan nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van mogelijke spaarproducten en levensverzekeringen.
2.5.8.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om de man op straffe van een dwangsom te veroordelen alle gegevens met betrekking tot de verkoop van het appartementsrecht alsmede alle gegevens die betrekking hebben op de daarop rustende financiering te overleggen, zodat de vrouw inzage kan krijgen in de gerealiseerde verkoopopbrengst, te vermeerderen met de inkomsten uit mogelijk afgesloten spaarproducten en/of polis levensverzekering, overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft onweersproken gesteld dat hij alle stukken die in zijn bezit zijn in het geding heeft gebracht en dat alle overige stukken zich in de echtelijke woning bevinden, waar hij geen toegang toe heeft. Bovendien is het verzoek van de vrouw inzake de dwangsom onbepaald. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.”
5.2.
In de toelichting op haar grief voert de
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de verdeling van de verkoopopbrengst van het appartement in Duitsland . Op de peildatum 20 juli 2021 behoorde tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen de verkoopopbrengst van het op naam van de man staande appartement in Duitsland . Het appartement is in 1996 door de man gekocht voor DM 195.000,-- (€ 99.701,92). Op het appartement rustten twee hypothecaire inschrijvingen van 30 januari 1997 van DM 140.000,-- (€ 71.580,86) en DM 60.000,-- (€ 30.677,50). Medio september 2020 is het appartement door de man verkocht. De verkoop van het appartement is buiten haar om gegaan. De vrouw is niet bekend met de verkoopopbrengst. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geeft de man daarover naar de vrouw toe geen opheldering. Pogingen van de vrouw om via de Duitse notaris en bank aan stukken te komen over de verkoop van het appartement zijn niet gelukt, omdat het appartement alleen op naam van de man stond.
5.3.
De
manheeft verweer gevoerd. Onjuist is dat de vrouw onwetend is over de verkoop van het appartement. Partijen hebben gezamenlijk, in overleg met hun dochters [dochter 2] en [dochter 1] , besloten tot verkoop van het appartement. Met behulp van een Duitse makelaar is de verkoop en levering van het appartement afgewikkeld. Dit was ruim voor de peildatum. Voor de man is niet duidelijk of er een overwaarde was. Hij heeft zijn rekeningnummer in Duitsland aan de notaris opgegeven om zijn deel van de overwaarde op te laten uitbetalen. Of er een uitbetaling heeft plaatsgevonden weet de man niet. Hij heeft geen inzage in die bankrekening omdat de bankafschriften worden gestuurd naar het adres waar de vrouw woont. Als er al een verkoopopbrengst was, dan is die tussen partijen verdeeld door de uitbetaling hiervan op de bankrekening van de man in Duitsland en (via de bankrekening van dochter [dochter 2] ) op de bankrekening van de vrouw. De man beschikt niet over stukken van de financiële afwikkeling van de verkoop van het appartement. [financieel adviseur] , de financieel adviseur die de man tijdens het verkoopproces heeft begeleid, heeft na de beëindiging van zijn opdracht zijn dossier opgestuurd naar de boekhouder van de man, [boekhouder van de man] . [boekhouder van de man] heeft gekeken wat hij daar nog van heeft, maar helaas heeft hij geen stukken aangetroffen die duidelijkheid geven over de verkoopopbrengst van het appartement. [financieel adviseur] herinnert zich dat het appartement geen overwaarde vertegenwoordigde, of zelfs een verlies, dan wel dat in ieder geval geen uitbetaling aan de man (en aan de vrouw) heeft plaatsgevonden (om welke reden dan ook). Zie hiervoor een mail aan de makelaar, met daarin de verbazing dat er nog geen betaling heeft plaatsgevonden (bijlage 14). Ook [financieel adviseur] weet niet of er uiteindelijk een betaling heeft plaatsgevonden, en waarom dan niet. En wanneer er wel betaald, is, dan weet hij niet welk bedrag. Dat is nog steeds onduidelijk.
5.4.1.
Het
hofstelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het door de man in 1996 gekochte appartement in Duitsland tot de huwelijksgemeenschap heeft behoord. De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat het appartement medio september 2020 is verkocht. De man heeft zich er niet op beroepen dat de (netto-)opbrengst van de verkoop in september 2020 vóór ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 20 juli 2021 verteerd (besteed) zou zijn en daardoor (in zoverre) geen deel zou uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De netto-verkoopopbrengst (zo daarvan sprake is) behoort daarom tot de ontbonden huwelijksgemeenschap.
5.4.2.
De man was de koper van het appartement, het appartement stond enkel op zijn naam en hij heeft het appartement ook verkocht. Het hof heeft daarom de man in de gelegenheid gesteld om alsnog alle relevante stukken in het geding te brengen over de verkoopopbrengst van het appartement in Duitsland , in het bijzonder stukken van de Duitse notaris en/of van de bank / hypotheeknemer in Duitsland waaruit kan worden afgeleid of er al dan niet sprake was van een netto-verkoopopbrengst, en zo ja wat de hoogte daarvan was. De man heeft daartoe een termijn gekregen van zes weken. Tot twee maal toe is op verzoek van de man uitstel verleend voor het aanleveren van informatie. Een eerste uitstel van twee weken en een laatste uitstel van vier weken.
5.4.3.
Bij brief van 20 augustus 2024 heeft de
manhet hof het volgende medegedeeld:
“De man meent dat hij er alles aan heeft gedaan wat van hem verwacht kan worden om de benodigde informatie boven tafel te krijgen maar dat dit buiten zijn schuld om niet is gelukt. Dit kan in alle redelijkheid geen negatieve gevolgen hebben voor de man; het is voor hem onmogelijk gebleken de informatie aan te leveren.”
De man geeft daartoe een samenvatting van de pogingen die hij heeft ondernomen om bij de notaris en bank in Duitsland informatie in te winnen. Ter onderbouwing daarvan beroept hij zich op productie 23 bij zijn brief.
5.4.4.
In reactie hierop heeft de
vrouwbij haar brief van 3 september 2024 opgemerkt dat de man reeds zeer ruim de tijd heeft gehad om de relevante stukken met betrekking tot de verkoop(opbrengst) van het appartement in Duitsland te verzamelen. Hij was al sinds 20 juli 2021 (datum verzoekschrift van de vrouw) op de hoogte van de verzoeken van de vrouw, inhoudende onder andere het verstrekken van alle relevante informatie met betrekking tot deze verkoop (en ook reeds daarvóór, toen partijen nog in minnelijk overleg trachtten een regeling te treffen). De man heeft verzuimd enige actie te ondernemen. Hij heeft ook geen stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat hij wél eerder onderzoek heeft gedaan naar de verkoop(opbrengst). Pas na de mondelinge behandeling in hoger beroep, bijna drie jaar later, heeft de man (uiteindelijk) aangegeven bereid te zijn nader onderzoek te doen naar de verkoop(opbrengst) van het appartement. Dat daar nu niet de gewenste antwoorden op (lijken te) komen, dient geheel voor rekening en risico van de man te komen. Bij gebrek aan wetenschap begroot de vrouw de netto-verkoopopbrengst op € 100.000,--. Zij verzoekt het hof te bepalen dat de man daarvan de helft, zijnde € 50.000,--, aan de vrouw moet voldoen.
5.4.5.
Het hof overweegt als volgt. De (advocaat van de) man heeft de notaris alleen gevraagd naar de hoogte van de overwaarde en de rekening waarop die overwaarde is overgemaakt (e-mail 4 juli 2024). Daarop luidt het antwoord zijdens de notaris (e-mail 8 juli 2024):
“Abrechnungsbescheide werden in Deutschland nicht erstellt, sollten Sie einen Nachweis benötigen, auf welche Konten die Gelder in welcher Höhe geflossen sind, wenden Sie sich bitte direkt an die entsprechenden Gläubiger.“
De door de (advocaat van de) man verzochte informatie heeft de notaris dus niet. De overeenkomst tot verkoop van het appartementsrecht heeft de man niet overgelegd. De vrouw heeft daarom al verzocht en overlegging daarvan is voor de door het hof te nemen beslissing van belang (ter bepaling van de netto-verkoopopbrengst). Het hof wijst kortheidshalve ook op art. 21 Rv. Het hof vermag in dit verband overigens niet in te zien waarom de (advocaat van de) man de notaris niet heeft gevraagd om toezending van de koopovereenkomst. In de bij productie 23 overgelegde berichten van de Volksbank Raiffeisenbank en DZ HYP aan de notaris (notarieel stempel 8 maart 2021) wordt immers melding gemaakt van het “Wohnungs kaufvertrag mit Auflassung (Beurkundung) vom 11.09.2020, URNr. I 3 99/2020 N Akrt: 1854/Tcu”, dus van een notariële koopovereenkomst (d.d. 11 september 2020).
Welke informatie de (advocaat van de) man aan de bank (Volksbank Raiffeisenbank
[plaats] ) heeft gevraagd, laat hij na duidelijk te maken. De e-mail van 9 juli 2024 zijdens de man (waaraan de bank refereert) is niet overgelegd. Uit de brief van de bank d.d. 11 juli 2024 maakt het hof op dat de man heeft gevraagd om papieren afschriften van drie rekeningnummers. Waarom de man geen digitale afschriften in het geding brengt, is het hof overigens niet duidelijk (dat online banking niet wordt aangeboden door de bank is niet gebleken). De man heeft papieren afschriften gevraagd van een rekening die al in 2005 is opgezegd (waarop de koopsom dus nooit kan zijn ontvangen); van een interne rekening van de bank zelf (en dus niet van de man; en waarvan ook geen afschriften worden verstrekt); en van een rekening eindigend op *004. De man heeft eerder verklaard dat hij aan de notaris zijn rekeningnummer heeft opgegeven om zijn deel van de overwaarde op te laten uitbetalen (vws, pt. 75). Hij laat na duidelijk te maken of hij van dát rekeningnummer (dus het rekeningnummer waarop hij de overwaarde zou ontvangen) afschriften heeft opgevraagd.
De dochter van de man heeft op 1 augustus 2024 de bank een bericht per e-mail gestuurd (naar haar zeggen ook per post) met, naar het hof begrijpt, de opdracht van haar vader aan de bank om rekeningafschriften van 1 december 2020 tot 31 december 2022 af te geven. Om welk bankrekeningnummer het daarbij gaat, blijkt niet uit de e-mail van 1 augustus 2024; een ontvangstbevestiging van de bank heeft de man niet overgelegd (en waarom daarnaar niet gevraagd zou zijn, is het hof niet duidelijk); terwijl het hof niet inziet waarom de rekeningafschriften pas vanaf 1 december 2020 worden opgevraagd, ofschoon de woning, onbestreden, is verkocht in september 2020 (en de koopsom vanaf dat moment kan zijn ontvangen). De man laat daarmee na over de periode die voor de te nemen beslissing van belang is bankafschriften te tonen (hij geeft daarvoor ook geen verklaring).
5.4.6.
De slotsom is dat de man, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, is tekortgeschoten in het verstrekken van gegevens die duidelijkheid (kunnen) verschaffen over de (netto-)verkoopopbrengst van het appartement in Duitsland . Daarmee heeft de man de op hem rustende verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren niet nageleefd. Het hof zal hieraan de gevolgtrekking verbinden die het hof geraden acht (art. 21 Rv). Conform het verzoek van de vrouw zal daarom worden bepaald dat de man ter zake de verdeling van de netto-verkoopopbrengst aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 50.000,--. De stelling van de man dat de verkoopopbrengst al is verdeeld “op bankrekeningen die bekend zijn van beide partijen en zoals genoemd zijn
in de procedure” (pt. 92), heeft de vrouw voldoende gemotiveerd betwist (en specifiek bewijs van feiten ter zake heeft de man niet aangeboden), zodat deze niet is komen vast te staan. De grieven 1 tot en met 3 van de vrouw slagen mitsdien.
Vordering op [dochter 1] en/of haar partner (grief 4 vrouw)
5.5.
Grief 4 van de
vrouwkeert zich tegen rov. 2.5.9 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
“De vrouw stelt dat partijen een vordering van € 56.242,11 hebben op hun dochter [dochter 1] en/of op haar partner de heer [partner van dochter 1] , althans op de door hen gedreven onderneming. De vrouw verzoekt toedeling van deze vordering aan de man, onder uitbetaling aan haar van de helft van het bedrag van de vordering. Nog daargelaten het verweer van de man dat het geleende bedrag al 22 jaar geleden volledig is terugbetaald zodat er geen vordering is die in de huwelijksgoederengemeenschap valt, laat de vrouw na te verklaren wie de debiteur is van de gestelde vordering, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw als onvoldoende bepaald zal afwijzen.”
5.6.
In de toelichting op haar grief voert de
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot verdeling van de geldvordering op dochter [dochter 1] en/of op haar partner de heer [partner van dochter 1] , heeft afgewezen. Uit door haar gevonden kwitanties leidt zij af dat de man een bedrag van in totaal € 56.242,11 heeft overgemaakt aan hun dochter [dochter 1] en/of [partner van dochter 1] , dan wel aan de door hen gedreven onderneming. De vrouw verzoekt het hof daarom te bepalen dat op de peildatum een vordering op [dochter 1] en haar partner (althans de door hen gedreven onderneming) tot de huwelijksgemeenschap behoorde, met het verzoek deze vordering aan de man toe te delen en te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag gelijk aan de helft van de waarde van de vordering, zijnde € 28.121,06.
5.7.
De
manheeft de grief weersproken. Van een vordering op dochter [dochter 1] en/of [partner van dochter 1] , dan wel op hun onderneming is op de peildatum geen sprake. Ruim vierentwintig jaar geleden hebben partijen geld geleend aan het transportbedrijf van [partner van dochter 1] , om na een uitbraak van mond-en-klauwzeer en de varkenspest een faillissement van het transportbedrijf te voorkomen. Uit productie 19 bij het verzoekschrift in eerste aanleg blijkt dat deze lening 22 jaar geleden al is terugbetaald. Dat die lening is terugbetaald, blijkt ook uit de bevestiging van de curator dat ten tijde van het faillissement van het transportbedrijf geen vordering bestond van partijen op het transportbedrijf.
5.8.
Het
hofoverweegt als volgt.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, heeft de vrouw niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat partijen op de peildatum 20 juli 2021 een geldvordering hadden op dochter [dochter 1] en/of haar partner, dan wel op de door hen gedreven onderneming. Bewijs van haar stelling heeft zij overigens niet aangeboden. Niet is dus komen vast te staan dat de bedoelde vordering behoorde tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. De grief van de vrouw faalt mitsdien.
Mercedes (grief 5 vrouw)
5.9.
Grief 5 van de
vrouwkeert zich tegen rov. 2.5.16 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:

Auto merk Mercedes met kenteken 18-DT-JG
2.5.16.
Deze auto zal tegen een waarde van € 750,00 worden toebedeeld aan de man, onder
de verplichting een bedrag van € 375,00 aan de vrouw te voldoen. Gelet op het kenteken van
de auto acht de rechtbank dit een redelijke waarde.”
5.10.
In de toelichting op haar grief voert de
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte de Mercedes heeft toegedeeld aan de man. Zij verzoekt het hof de Mercedes aan haar toe te delen tegen een waarde van € 750,--, onder vergoeding van de helft hiervan aan de man. Zij heeft de Mercedes nodig voor het doen van boodschappen en voor bezoek aan familie. Voor zover de Mercedes niet aan haar wordt toegedeeld, dient de Mercedes te worden verkocht dan wel aan de man te worden toegedeeld tegen een waarde van € 1.500,--.
5.11.
De
manheeft verweer gevoerd. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De Mercedes is altijd bij hem in gebruik geweest. Tot in de procedure in eerste aanleg, stond de auto ook op zijn naam. De vrouw heeft zonder zijn medeweten en instemming de Mercedes gedurende de procedure in eerste aanleg op haar naam gezet en deze zo toegeëigend. Deze handelswijze mag niet beloond worden met de toedeling van de Mercedes aan de vrouw. Voor wat betreft de waarde van de Mercedes merkt de man op dat de vrouw de door haar gestelde waarde van € 1.500,-- op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
5.12.
Het
hofoverweegt als volgt.
Partijen houdt verdeeld wie de Mercedes toegedeeld moet krijgen. Met inachtneming van art. 3:185 BW en de reikwijdte daarvan, de stellingen van partijen en de omstandigheid dat de man onweersproken heeft gesteld dat de Mercedes altijd bij hem in gebruik is geweest, stelt het hof de verdeling van de Mercedes aldus vast dat deze aan de man wordt toegedeeld.
Nu de vrouw de door haar in hoger beroep gestelde waarde van de Mercedes van € 1.500,-- op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal het hof aansluiten bij de door de rechtbank aan de Mercedes toegekende waarde van € 750,--, zodat de man wegens overbedeling aan de vrouw € 375,-- moet voldoen. Grief 5 van de vrouw faalt.
Zegelring man (grief 6 vrouw, grief 2 man)
5.13.
Grief 6 van de
vrouw, alsmede grief 2 van de
mankeert zich tegen rov. 2.7.2 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
“Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij de zegelring aan de man geschonken heeft. De rechtbank beschouwt deze ring dan ook als een aan de man verknocht goed en in die zin als een persoonlijk goed. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw deze ring aan de man dient te overhandigen binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking, zoals door de man verzocht.”
5.14.
In de toelichting op haar grief voert de
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij de zegelring aan de man moet overhandigen. De vrouw heeft de zegelring niet en kan daarom niet aan de beslissing van de rechtbank voldoen.
Zij vermoedt dat de man de zegelring heeft meegenomen nadat hij, na eerst het slot te hebben geforceerd, zich op 1 november 2021 buiten de vrouw om toegang heeft verschaft tot de woning van de vrouw. De zegelring lag samen met een aantal persoonlijke bezittingen van de man (waaronder een horloge, zijn trouwring en een armband uit Turkije) in een doosje. Het doosje is er nog, maar de inhoud daarvan is verdwenen.
5.15.
De
manheeft de grief van de vrouw weersproken. Hij heeft de zegelring niet meegenomen. Deze bevindt zich nog steeds bij de vrouw. Hij heeft slechts wat persoonlijke spullen die hij in het dagelijkse gebruik nodig heeft meegenomen, zoals kleding en schoenen. De man vermoedt dat de vrouw de zegelring niet aan hem wil teruggeven. Met zijn grief 2 in incidenteel hoger beroep verzoekt hij dan ook om een dwangsom van € 250,-- per dag te koppelen aan de veroordeling van de vrouw tot teruggave van de zegelring.
5.16.
Het
hofoverweegt als volgt.
Onbestreden is dat de ring alleen de man in eigendom toebehoort. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij de zegelring wél in haar bezit heeft. De vrouw dient de ring, zoals de rechtbank al heeft beslist, aan de man af te geven. Grief 6 van de vrouw faalt in zoverre.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij de zegelring zal teruggeven aan de man indien het hof dat zou beslissen. Dat laatste is het geval, omdat het hof de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigt. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw haar toezegging gestand zal doen. Voor het opleggen van de door de man verzochte dwangsom bestaat daarom geen grond. Grief 2 van de man faalt mitsdien.
Opname van bankrekening (grief 1 man)
5.17.
Grief 1 van de
mankeert zich tegen rov. 2.6.1 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
“2.6.1. De rechtbank begrijpt het verzoek van de man ten aanzien van het bedrag van € 22.000,00 zoals genoemd onder nummer 6 in het petitum van zijn verweerschrift tevens zelfstandig verzoek aldus, dat dit ziet op hetgeen in het lichaam van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek is vermeld onder de nummers 71 tot een met 73. De man stelt dat de vrouw een bedrag van € 12.500,00 heeft overgeboekt naar een rekening van de dochter van partijen dan wel naar haar eigen rekening, om het buiten de verdeling te houden en doet in dat kader een beroep op artikel 3:194 BW. De rechtbank wijst het verzoek van de man af omdat de vrouw terecht heeft aangevoerd dat de overboeking (op 29 september 2020) met bankrekeningnummer en tenaamstelling voor de man volledig zichtbaar was. Voor veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van dit bedrag of van de gevorderde € 22.000,00 heeft de man geen deugdelijke grondslag aangevoerd.”
5.18.
In de toelichting op zijn grief voert de
manhet volgende aan. In eerste aanleg heeft de vrouw erkend dat zij relatief kort voor het indienen van haar verzoekschrift tot echtscheiding een bedrag van € 12.500,-- van de gezamenlijke rekening van partijen heeft opgenomen, en later nog een bedrag van € 1.000,--. Niet bekend is wat de vrouw met die bedragen heeft gedaan. Zij heeft daar geen openheid over gegeven. Met haar handelswijze heeft de vrouw de gemeenschap benadeeld. Met een beroep op art. 1:164 BW verzoekt de man het hof de vrouw te veroordelen om aan hem te voldoen de helft van (12.500 + 1.000 =) € 13.500,--, zijnde een bedrag van € 6.750,--.
5.19.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. De rekening waarop zij de gelden heeft overgemaakt betreft haar nieuwe bankrekening. Zij heeft deze gelden overgemaakt om in haar kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Van benadeling van de gemeenschap is geen sprake. De overboeking van € 12.500,-- dateert van 29 september 2020 en de contante opnames van in totaal € 1.000,-- hebben plaatsgevonden in de periode van 2 tot en met 5 november 2020. Aldus ver voor de periode van zes maanden voor de indiening van het verzoek tot echtscheiding op 20 juli 2021.
5.20.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het betoog van de man dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld als bedoeld in art. 1:164 BW kan niet slagen, reeds gelet op het feit dat de door de man gestelde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan meer dan zes maanden voor indiening van het verzoek tot echtscheiding. Derhalve is niet voldaan aan het vereiste dat de benadeling moet hebben plaatsgevonden na aanvang van het geding of binnen zes maanden dáárvoor. De grief van de man faalt mitsdien.
Proceskosten
5.21.
De
vrouwheeft, om redenen zoals uiteengezet in haar beroepschrift, verzocht om de man in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. De
manheeft verweer gevoerd.
5.22.
In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, ziet het
hofgeen aanleiding om af te wijken van hetgeen in een familierechtelijke procedure gebruikelijk is, te weten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Het hof zal daarom de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 7 december 2022 voor zover de rechtbank geen beslissing heeft genomen over het appartementsrecht in Duitsland , en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man ter zake het appartementsrecht in Duitsland aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 50.000,--;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en T.J. Mellema-Kranenburg, en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. P.P.M van Reijsen in tegenwoordigheid van de griffier.