Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de advocaat van de vrouw van 17 mei 2024 met producties 33 t/m 36;
- de brief van de advocaat van de man van 22 mei 2024 met producties 20 t/m 22;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 23 mei 2024 (inhoudende bezwaar tegen stukken man d.d. 22 mei 2024).
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
vrouwverzoekt het hof:
Primair: de auto (van het merk Mercedes met kenteken 18-DT-JG) voor een bedrag van € 750,00 aan de vrouw toe te delen onder vergoeding van de helft van de waarde aan de man;
manheeft verweer gevoerd. Hij heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof:
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof:
vrouwheeft in principaal hoger beroep zes grieven gericht tegen de bestreden beschikking. De
manheeft in incidenteel hoger beroep twee grieven gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
- appartement in Duitsland (grief 1 t/m 3 vrouw);
- vordering op [dochter 1] en/of haar partner (grief 4 vrouw);
- Mercedes (grief 5 vrouw);
- zegelring man (grief 6 vrouw, grief 2 man);
- opname van bankrekening (grief 1 man);
- proceskosten (verzoek vrouw).
hofzal hierna de grieven per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
vrouwkeren zich tegen rov. 2.5.7 en 2.5.8 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de verdeling van de verkoopopbrengst van het appartement in Duitsland . Op de peildatum 20 juli 2021 behoorde tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen de verkoopopbrengst van het op naam van de man staande appartement in Duitsland . Het appartement is in 1996 door de man gekocht voor DM 195.000,-- (€ 99.701,92). Op het appartement rustten twee hypothecaire inschrijvingen van 30 januari 1997 van DM 140.000,-- (€ 71.580,86) en DM 60.000,-- (€ 30.677,50). Medio september 2020 is het appartement door de man verkocht. De verkoop van het appartement is buiten haar om gegaan. De vrouw is niet bekend met de verkoopopbrengst. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geeft de man daarover naar de vrouw toe geen opheldering. Pogingen van de vrouw om via de Duitse notaris en bank aan stukken te komen over de verkoop van het appartement zijn niet gelukt, omdat het appartement alleen op naam van de man stond.
manheeft verweer gevoerd. Onjuist is dat de vrouw onwetend is over de verkoop van het appartement. Partijen hebben gezamenlijk, in overleg met hun dochters [dochter 2] en [dochter 1] , besloten tot verkoop van het appartement. Met behulp van een Duitse makelaar is de verkoop en levering van het appartement afgewikkeld. Dit was ruim voor de peildatum. Voor de man is niet duidelijk of er een overwaarde was. Hij heeft zijn rekeningnummer in Duitsland aan de notaris opgegeven om zijn deel van de overwaarde op te laten uitbetalen. Of er een uitbetaling heeft plaatsgevonden weet de man niet. Hij heeft geen inzage in die bankrekening omdat de bankafschriften worden gestuurd naar het adres waar de vrouw woont. Als er al een verkoopopbrengst was, dan is die tussen partijen verdeeld door de uitbetaling hiervan op de bankrekening van de man in Duitsland en (via de bankrekening van dochter [dochter 2] ) op de bankrekening van de vrouw. De man beschikt niet over stukken van de financiële afwikkeling van de verkoop van het appartement. [financieel adviseur] , de financieel adviseur die de man tijdens het verkoopproces heeft begeleid, heeft na de beëindiging van zijn opdracht zijn dossier opgestuurd naar de boekhouder van de man, [boekhouder van de man] . [boekhouder van de man] heeft gekeken wat hij daar nog van heeft, maar helaas heeft hij geen stukken aangetroffen die duidelijkheid geven over de verkoopopbrengst van het appartement. [financieel adviseur] herinnert zich dat het appartement geen overwaarde vertegenwoordigde, of zelfs een verlies, dan wel dat in ieder geval geen uitbetaling aan de man (en aan de vrouw) heeft plaatsgevonden (om welke reden dan ook). Zie hiervoor een mail aan de makelaar, met daarin de verbazing dat er nog geen betaling heeft plaatsgevonden (bijlage 14). Ook [financieel adviseur] weet niet of er uiteindelijk een betaling heeft plaatsgevonden, en waarom dan niet. En wanneer er wel betaald, is, dan weet hij niet welk bedrag. Dat is nog steeds onduidelijk.
hofstelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het door de man in 1996 gekochte appartement in Duitsland tot de huwelijksgemeenschap heeft behoord. De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat het appartement medio september 2020 is verkocht. De man heeft zich er niet op beroepen dat de (netto-)opbrengst van de verkoop in september 2020 vóór ontbinding van de huwelijksgemeenschap op 20 juli 2021 verteerd (besteed) zou zijn en daardoor (in zoverre) geen deel zou uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De netto-verkoopopbrengst (zo daarvan sprake is) behoort daarom tot de ontbonden huwelijksgemeenschap.
manhet hof het volgende medegedeeld:
vrouwbij haar brief van 3 september 2024 opgemerkt dat de man reeds zeer ruim de tijd heeft gehad om de relevante stukken met betrekking tot de verkoop(opbrengst) van het appartement in Duitsland te verzamelen. Hij was al sinds 20 juli 2021 (datum verzoekschrift van de vrouw) op de hoogte van de verzoeken van de vrouw, inhoudende onder andere het verstrekken van alle relevante informatie met betrekking tot deze verkoop (en ook reeds daarvóór, toen partijen nog in minnelijk overleg trachtten een regeling te treffen). De man heeft verzuimd enige actie te ondernemen. Hij heeft ook geen stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat hij wél eerder onderzoek heeft gedaan naar de verkoop(opbrengst). Pas na de mondelinge behandeling in hoger beroep, bijna drie jaar later, heeft de man (uiteindelijk) aangegeven bereid te zijn nader onderzoek te doen naar de verkoop(opbrengst) van het appartement. Dat daar nu niet de gewenste antwoorden op (lijken te) komen, dient geheel voor rekening en risico van de man te komen. Bij gebrek aan wetenschap begroot de vrouw de netto-verkoopopbrengst op € 100.000,--. Zij verzoekt het hof te bepalen dat de man daarvan de helft, zijnde € 50.000,--, aan de vrouw moet voldoen.
vrouwkeert zich tegen rov. 2.5.9 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot verdeling van de geldvordering op dochter [dochter 1] en/of op haar partner de heer [partner van dochter 1] , heeft afgewezen. Uit door haar gevonden kwitanties leidt zij af dat de man een bedrag van in totaal € 56.242,11 heeft overgemaakt aan hun dochter [dochter 1] en/of [partner van dochter 1] , dan wel aan de door hen gedreven onderneming. De vrouw verzoekt het hof daarom te bepalen dat op de peildatum een vordering op [dochter 1] en haar partner (althans de door hen gedreven onderneming) tot de huwelijksgemeenschap behoorde, met het verzoek deze vordering aan de man toe te delen en te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag gelijk aan de helft van de waarde van de vordering, zijnde € 28.121,06.
manheeft de grief weersproken. Van een vordering op dochter [dochter 1] en/of [partner van dochter 1] , dan wel op hun onderneming is op de peildatum geen sprake. Ruim vierentwintig jaar geleden hebben partijen geld geleend aan het transportbedrijf van [partner van dochter 1] , om na een uitbraak van mond-en-klauwzeer en de varkenspest een faillissement van het transportbedrijf te voorkomen. Uit productie 19 bij het verzoekschrift in eerste aanleg blijkt dat deze lening 22 jaar geleden al is terugbetaald. Dat die lening is terugbetaald, blijkt ook uit de bevestiging van de curator dat ten tijde van het faillissement van het transportbedrijf geen vordering bestond van partijen op het transportbedrijf.
hofoverweegt als volgt.
vrouwkeert zich tegen rov. 2.5.16 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
Auto merk Mercedes met kenteken 18-DT-JG
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte de Mercedes heeft toegedeeld aan de man. Zij verzoekt het hof de Mercedes aan haar toe te delen tegen een waarde van € 750,--, onder vergoeding van de helft hiervan aan de man. Zij heeft de Mercedes nodig voor het doen van boodschappen en voor bezoek aan familie. Voor zover de Mercedes niet aan haar wordt toegedeeld, dient de Mercedes te worden verkocht dan wel aan de man te worden toegedeeld tegen een waarde van € 1.500,--.
manheeft verweer gevoerd. Hij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De Mercedes is altijd bij hem in gebruik geweest. Tot in de procedure in eerste aanleg, stond de auto ook op zijn naam. De vrouw heeft zonder zijn medeweten en instemming de Mercedes gedurende de procedure in eerste aanleg op haar naam gezet en deze zo toegeëigend. Deze handelswijze mag niet beloond worden met de toedeling van de Mercedes aan de vrouw. Voor wat betreft de waarde van de Mercedes merkt de man op dat de vrouw de door haar gestelde waarde van € 1.500,-- op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
hofoverweegt als volgt.
vrouw, alsmede grief 2 van de
mankeert zich tegen rov. 2.7.2 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij de zegelring aan de man moet overhandigen. De vrouw heeft de zegelring niet en kan daarom niet aan de beslissing van de rechtbank voldoen.
manheeft de grief van de vrouw weersproken. Hij heeft de zegelring niet meegenomen. Deze bevindt zich nog steeds bij de vrouw. Hij heeft slechts wat persoonlijke spullen die hij in het dagelijkse gebruik nodig heeft meegenomen, zoals kleding en schoenen. De man vermoedt dat de vrouw de zegelring niet aan hem wil teruggeven. Met zijn grief 2 in incidenteel hoger beroep verzoekt hij dan ook om een dwangsom van € 250,-- per dag te koppelen aan de veroordeling van de vrouw tot teruggave van de zegelring.
hofoverweegt als volgt.
mankeert zich tegen rov. 2.6.1 van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarin het volgende overwogen:
manhet volgende aan. In eerste aanleg heeft de vrouw erkend dat zij relatief kort voor het indienen van haar verzoekschrift tot echtscheiding een bedrag van € 12.500,-- van de gezamenlijke rekening van partijen heeft opgenomen, en later nog een bedrag van € 1.000,--. Niet bekend is wat de vrouw met die bedragen heeft gedaan. Zij heeft daar geen openheid over gegeven. Met haar handelswijze heeft de vrouw de gemeenschap benadeeld. Met een beroep op art. 1:164 BW verzoekt de man het hof de vrouw te veroordelen om aan hem te voldoen de helft van (12.500 + 1.000 =) € 13.500,--, zijnde een bedrag van € 6.750,--.
vrouwheeft verweer gevoerd. De rekening waarop zij de gelden heeft overgemaakt betreft haar nieuwe bankrekening. Zij heeft deze gelden overgemaakt om in haar kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Van benadeling van de gemeenschap is geen sprake. De overboeking van € 12.500,-- dateert van 29 september 2020 en de contante opnames van in totaal € 1.000,-- hebben plaatsgevonden in de periode van 2 tot en met 5 november 2020. Aldus ver voor de periode van zes maanden voor de indiening van het verzoek tot echtscheiding op 20 juli 2021.
hofoverweegt als volgt.
vrouwheeft, om redenen zoals uiteengezet in haar beroepschrift, verzocht om de man in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. De
manheeft verweer gevoerd.
hofgeen aanleiding om af te wijken van hetgeen in een familierechtelijke procedure gebruikelijk is, te weten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Het hof zal daarom de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.