ECLI:NL:GHSHE:2024:4107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.344.703_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders over minderjarigen op grond van artikel 1:266 BW

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin hun gezag over de kinderen werd beëindigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ouders hebben aangevoerd dat zij onvoldoende ondersteuning hebben ontvangen van de betrokken instanties en dat het te vroeg is om over te gaan tot gezagsbeëindiging.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de kinderen sinds 2020 in pleeggezinnen verblijven en dat de ouders wisselend hebben gereageerd op de plaatsingen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de ontwikkeling van hun kinderen en dat hun houding ten opzichte van de pleegzorgplaatsingen onduidelijk is. De raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend, waarbij zij heeft gesteld dat de ouders niet in staat zijn om de emotionele en praktische ondersteuning te bieden die de kinderen nodig hebben.

Het hof heeft de argumenten van de ouders en de raad zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is. De ouders hebben niet aangetoond dat de beëindiging van het gezag schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De ouders blijven echter een belangrijke rol spelen in het leven van hun kinderen, en de GI zal hen blijven betrekken in de opvoeding op afstand.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 december 2024
Zaaknummer : 200.344.703/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/416543 / FA RK 23-5636
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 2] .
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
[pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 1] .
[pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 2] .

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2024, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de raad om het gezag van de ouders te beëindigen alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie zal vernemen te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. Van Ek;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1] ;
- de pleegmoeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 april 2024.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 2] geboren. De ouders waren tot de bestreden beschikking van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 januari 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 23 januari 2024, tot 24 mei 2024.
3.3.
De kinderen verbleven vóór de machtiging tot uithuisplaatsing in het vrijwillig kader bij de pleeggezinnen. [minderjarige 1] verblijft sinds 8 oktober 2020 bij de pleegmoeder. [minderjarige 2] en [minderjarige 2] verblijven sinds 30 september 2020 samen bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4.2.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De ouders voeren – samengevat – het volgende aan. Het is te vroeg om op dit moment over te gaan tot een gezagsbeëindiging. De ouders hebben nooit echt een kans gehad. LJ&R heeft aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling onvoldoende aandacht gegeven. Er is de afgelopen jaren onvoldoende ondersteuning voor de ouders geweest vanuit LJ&R om hun rol als ouder op afstand vorm te geven en het perspectief van de kinderen te leren accepteren. Dat verklaart de wisselende houding van de ouders ten aanzien van het gezag en ook het feit dat de contacten tussen de ouders en de pleegouders wisselend zijn geweest. Er is, zoals de raad constateert, überhaupt weinig tot geen inhoudelijk contact geweest tussen de ouders en LJ&R. Er was onvoldoende regie en visie bij LJ&R. Hoewel er naar de belangen van de kinderen moet worden gekeken, dienen de belangen van de ouders niet geheel uit het oog te worden verloren. De rechtbank heeft de maatstaf van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onvoldoende toegepast en meegewogen. Gelet op rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan een ingrijpende maatregel als gezagsbeëindiging niet uitsluitend worden gegrond op de omstandigheid dat het perspectief van het kind elders ligt, maar kan er slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als de voortzetting van de band tussen kind en ouders in het nadeel zal zijn voor de verdere ontwikkeling van het kind. Dit is niet aangetoond. De ouders accepteren de pleegzorgplaatsingen. Zij zijn de pleeggezinnen dankbaar dat zij voor hun kinderen zorgen. Er moet onderzocht worden of een plaatsing in het vrijwillig kader mogelijk zal zijn. Ook moet gewerkt worden aan herstel van de relatie tussen de ouders en de pleegouders en het bevorderen van de communicatie. Op dit moment is de regierol van de GI nog nodig en zou er een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moeten komen. Met de GI is een heel andere contact dan met LJ&R. De ouders voelen zich nu gezien en gehoord.
Voor wat betreft de overweging dat de kinderen behoefte hebben aan rust, zekerheid en duidelijkheid over de toekomst merken de ouders op dat niet is aangetoond dat de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing belastend (zullen) zijn voor de kinderen. [minderjarige 1] vraagt bevestiging voor haar verblijf bij de pleegmoeder, maar het is aan de GI om daarin een actieve rol te spelen. Dit proces heeft de afgelopen jaren niet plaatsgevonden.
De ouders zien het beëindigen van hun gezag als ‘ont-ouderen’ en zij vrezen dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor de band met de kinderen. Zij zijn alsdan volledig afhankelijk van de GI en vrezen dat zij op de lange duur op een zijspoor zullen geraken.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Het verzoek tot gezagsbeëindiging is niet enkel ingediend omdat het perspectief van de kinderen elders ligt. De raad heeft een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en is van mening dat het gezag beëindigd diende te worden omdat de ouders inzicht missen in hoe de kinderen zich ontwikkelen, hoe de kinderen schade in hun ontwikkeling hebben opgelopen door de opvoeding van de ouders, over hun aandeel in de situatie of wat de kinderen van hen nodig hebben, omdat het hen onvoldoende lukt om het perspectief van de kinderen te ondersteunen en hiervoor emotionele toestemming te geven en om mee te werken aan zaken die voor de kinderen nodig zijn. Dat maakt dat voortduring van het ouderlijk gezag nadelig zal zijn voor de kinderen. De raad maakt zich zorgen over het feit dat door de zeer wisselende en met tijden diskwalificerende houding van de ouders richting de pleegouders de samenwerking met de pleegouders erg complex is geworden en de kinderen daardoor geen emotionele toestemming hebben voor verblijf in de pleeggezinnen. De ouders hebben het bijvoorbeeld niet toegestaan dat de kinderen met de pleeggezinnen in het buitenland op vakantie mochten gaan. Daarbij komt dat de ouders zich wisselend hebben opgesteld ten aanzien van de acceptatie van de plaatsing in de pleeggezinnen en het wel of niet aangaan van omgang met de kinderen. Er wordt gezien dat de ouders vinden dat de pleegouders hen onvoldoende informeren, maar zij reageren zelf (haast) niet op berichten van de pleegouders en stellen geen vragen. De pleegmoeder van [minderjarige 1] heeft negen maanden moeten wachten op het krijgen van toestemming voor het aanvragen van een ID-kaart. Ook formulieren voor de kinderen worden niet of met vertraging ondertekend door de ouders. Dit alles maakt dat de ouders onvoldoende in staat zijn hun ouderrol op afstand op adequate wijze uit te oefenen. Het is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen als zaken onnodig veel vertraging oplopen of stagneren. Daarbij tonen de ouders steeds onvoldoende inzicht in wat er mis is gegaan in hun opvoeding en waarom zij aansluiting missen bij de kinderen. Zij zijn steeds op zoek naar externe redenen hiervoor en kunnen onvoldoende reflecteren op hun eigen aandeel.
In het verweerschrift wordt enkel gesproken over de belangen van de ouders. Zij willen dat hun gezag niet wordt beëindigd. Uit het raadsonderzoek volgt echter dat alle drie de kinderen schade hebben opgelopen in de periode dat zij thuis hebben gewoond. De band tussen de kinderen en de ouders heeft weinig groei gekend tijdens de omgangsmomenten. De ouders lijken onvoldoende groei te laten zien in het bieden wat de kinderen nodig hebben. Ze lijken moeite te hebben om de kinderen te begrijpen en te volgen. De kinderen reageerden heftig op de ouders en er lijkt sprake van een diepgeworteld gevoel van onveiligheid bij de ouders. Het is derhalve in hun belang dat het gezag wordt beëindigd.
Hoewel de ouders op juiste grond aanvoeren dat zij vanuit LJ&R geen ondersteuning hebben ontvangen ten aanzien van het accepteren van de pleegzorgplaatsingen, hebben zij dit wél ontvangen vanuit de twee betrokken pleegzorgorganisaties. Hoewel het verwijt richting LJ&R terecht is, neemt dit niet weg dat de ouders wel degelijk een kans hebben gehad om hier aan te werken.
5.3.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat goed met de kinderen. Zij ontwikkelen zich goed in de pleeggezinnen. De pleegouders zetten zich goed voor de kinderen in. De GI vindt het belangrijk dat de ouders ouders blijven, ook op afstand. De ouders hebben aangegeven dat zij de plaatsingen van de kinderen accepteren. De GI vindt dat de ouders meer betrokken kunnen worden. De individuele bezoeken zullen in januari 2025 opnieuw opgestart worden, op dit moment zijn er enkel zes keer per jaar brusjesmomenten waar alle kinderen samen zijn met de ouders. De GI heeft verder aan de ouders laten weten dat zij bij school naar de kinderen mogen informeren. De GI wil inspelen op de band tussen de kinderen en de ouders zodat de kinderen het fijn vinden om de ouders te zien en dat ze fijne herinneringen aan hen hebben. Hiervoor is ook contact geweest met hulpverlening van [instantie] , waar de kinderen bekend mee zijn. De kinderen zijn nogal vervreemd van de ouders. Vorige maand is er een extra omgangsmoment geweest, de ouders hadden hier om gevraagd vanwege een huwelijksjubileum. De pleegouders hebben hier aan meegewerkt en het was een fijn moment.
5.4.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat goed met [minderjarige 1] . Ze ontwikkelt zich goed en is druk en aanwezig. Ze heeft continu aandacht, duidelijke kaders en structuur nodig. [minderjarige 1] vraagt al heel lang of ze bij haar mag blijven. Door de ouders is dit al een paar keer bevestigend beantwoord. Het is voor haar fijn als dat definitief zo is. Bij de individuele bezoeken ervaarde [minderjarige 1] stress. De brusjesmomenten vindt zij fijner omdat die bijvoorbeeld in een speeltuin plaatsvinden waar ze haar eigen gang kan gaan. Daar reageert ze goed op. De communicatie en relatie met de ouders is beschadigd door alles wat er is gebeurd. Het is goed dat de GI daar nu als neutraal persoon tussen zit.
5.5.
De pleegmoeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 2] voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat goed met [minderjarige 2] en [minderjarige 2] . Ze vragen extra pedagogische ondersteuning. Zij gaan goed mee, ook op school. De kinderen zitten op regulier onderwijs. Met de ouders is in het verleden veel gebeurd. Nu gaat het best goed. Het is belangrijk dat de GI er is als neutraal tussenpersoon.
5.6.
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.6.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Het hof is bovendien op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat instandhouding van het gezag de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 2] zal schaden en dat het gezag van de ouders daarom ook op grond van artikel 8 EVRM mag worden beëindigd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.6.3.
De ouders hebben in 2022 zelf een ondertoezichtstelling verzocht. De kinderen verbleven toen al op vrijwillige basis in de pleeggezinnen. Sinds dat moment zijn de ouders wisselend geweest in het wel of niet accepteren van de plaatsingen en het perspectief van de kinderen. Op verschillende momenten hebben de ouders aangegeven de plaatsingen te accepteren, waarbij zij later aangaven zich zorgen te maken over de kinderen en dat zij vonden dat de kinderen naar huis moesten. De ouders hebben de individuele bezoekmomenten stopgezet en uiteindelijk heeft de moeder in juli 2023 zelf het verzoek bij LJ&R neergelegd om een gezagsbeëindigende maatregel.
Het hof is het met de raad eens dat het onduidelijk is of de door de ouders tijdens de mondelinge behandeling uitgesproken acceptatie voor het verblijf van de kinderen in de pleeggezinnen bestendig is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de ouders verklaard dat zij volledig achter de plaatsingen staan, terwijl in het beroepschrift naar voren komt dat er nog gewerkt moest worden aan deze acceptatie om zo een uithuisplaatsing in het vrijwillige kader te realiseren. Dat de ouders nooit hoger beroep hebben ingesteld tegen de (verlengings)beslissingen over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing maakt dit niet anders. Het hof kan niet vaststellen dat de ouders bestendig zijn in hun acceptatie van de pleegzorgplaatsingen van de kinderen. Van een onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige acceptatie van de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen is onvoldoende gebleken. Dit geeft onrust en onduidelijkheid voor de kinderen over een heel wezenlijke vraag, namelijk: waar mag ik wonen. Die onrust en onduidelijkheid is schadelijk voor hun ontwikkeling. Beëindiging van het gezag van de ouders geeft de kinderen de nodige zekerheid. Ook is er daarmee niet langer onrust over gezagsbeslissingen. Zo heeft de moeder verklaard dat zij geen toestemming had gegeven voor een recente vakantie omdat zij de mondelinge behandeling in eerste aanleg wilde afwachten om te weten wat haar positie was.
5.6.4.
Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep duidelijk geworden dat de pleegzorgplaatsingen van de kinderen op dit moment nog niet in het vrijwillige kader kunnen plaatsvinden. De regierol van de GI is nodig in het contact tussen de ouders en de pleegouders, dit bevestigen alle aanwezigen op de mondelinge behandeling. Dit betekent dat als het hof het verzoek van de ouders in hoger beroep toewijst, er opnieuw een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing moet worden uitgesproken. Het hof acht dit niet in het belang van de kinderen. Een situatie waarbij er opnieuw een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing komt, geeft de kinderen niet de duidelijkheid en rust die zij nodig hebben om zich goed verder te ontwikkelen. Een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing is altijd voor een bepaalde termijn, en in beginsel met de bedoeling om te kijken of de kinderen weer thuis kunnen wonen. De pleegouders zullen in die situatie op vragen van de kinderen niet met zekerheid kunnen zeggen: “jullie mogen voor altijd hier blijven” en de kinderen zullen bekend worden met de jaarlijkse juridische procedures als zij bijvoorbeeld worden uitgenodigd voor een kindgesprek bij de rechtbank. Daarbij komt dat het geen vast gegeven is dat de ouders op een later moment zich niet alsnog verzetten tegen de ondertoezichtstelling of machtiging tot uithuisplaatsing of dat de acceptatie van de plaatsingen in de toekomst weer verandert waardoor de verhouding tussen de ouders en de pleegouders opnieuw onder spanning zal komen te staan.
5.6.5.
Hoewel duidelijk is geworden dat LJ&R in de uitvoering van de ondertoezichtstelling onvoldoende regie heeft gevoerd en dat de ouders onvoldoende zijn ondersteund in het accepteren van hun rol als ouders op afstand, maakt dit het oordeel van het hof niet anders. De belangen van de kinderen bij rust en continuïteit in hun opvoeding wegen zwaarder dan de belangen van de ouders op behoud van het gezag.
5.6.6.
Het beëindigen van het gezag van de ouders laat onverlet dat de ouders een belangrijke rol zullen houden in de levens van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 2] . Gezien is dat de GI de rol van de ouders wil uitbreiden en hen zo veel als mogelijk in het belang van de kinderen bij hun levens betrekt. Ook de pleegouders werken hier aan mee. Het hof gaat er vanuit dat dit zo zal blijven en dat alle betrokkenen zich in het belang van de kinderen hiervoor zullen inzetten.
5.7.
Gelet op het voorgaande slaagt de grief van de ouders niet en dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, M.J. van Laarhoven en E.M.D.M. van der Linden en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.