ECLI:NL:GHSHE:2024:4061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
200.336.765_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde betaling in verband met koopovereenkomst van een auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Tilburg. De zaak betreft een geschil over een betaling van € 8.700,00 die [geïntimeerde] heeft gedaan aan [appellante] in het kader van een koopovereenkomst voor een auto. [geïntimeerde] had een overeenkomst gesloten met een Rwandees bedrijf, [bedrijf A], voor de levering van een Hyundai Santa Fe. De betaling van het aankoopbedrag diende te geschieden aan [appellante], maar de auto is nooit geleverd. [geïntimeerde] heeft daarom [appellante] verzocht het betaalde bedrag terug te storten, stellende dat de betaling onverschuldigd was. De kantonrechter heeft in eerste aanleg [appellante] veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag, maar [appellante] is in hoger beroep gegaan en heeft grieven aangevoerd tegen deze beslissing. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] niet zonder rechtsgrond heeft betaald, aangezien de betaling is gedaan op verzoek van [bedrijf A]. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] afgewezen, waarbij [geïntimeerde] in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.336.765/01
arrest van 17 december 2024
in de zaak van

1.[appellante] ,

gevestigd te Dongen,
en haar vennoten

2. [vennoot sub 1] ,

[woonplaats] ,

3. [vennoot sub 2] ,

[woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellante] (enkelvoud),
advocaat: mr. L.E. Huard te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
[woonplaats] , Republiek Rwanda,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.P.M.G. van den Boom te Tilburg.
op het bij exploot van dagvaarding van 16 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 juli 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10390634 \ CV EXPL 23-908)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling, waarbij [appellante] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten waartegen geen grieven zijn gericht. Daarnaast staan nog enkele andere feiten vast.
[geïntimeerde] , woonachtig in Rwanda, heeft op 4 februari 2022 met een vennootschap naar Rwandees recht, [bedrijf A] , (hierna: [bedrijf A] ) een schriftelijke koopovereenkomst gesloten. Daarin is opgenomen dat [bedrijf A] aan [geïntimeerde] een Hyundai Santa Fe zou leveren voor een koopsom van
€ 8.700,00. In de overeenkomst is voorts opgenomen dat [persoon A] de “manager director” is en dat hij [bedrijf A] vertegenwoordigt.
[bedrijf A] en [geïntimeerde] zijn mondeling overeengekomen dat het aankoopbedrag voor de auto van € 8.700,00 overgemaakt zou worden aan [appellante] .
Op 4 februari 2022 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 8.700,00 betaald op rekeningnummer NL09 INGB 0006 119 103 ten name van [appellante] met omschrijving: [bedrijf A] Rwanda.
In de koopovereenkomst is opgenomen dat de auto binnen drie maanden na de betaling geleverd zou worden aan [geïntimeerde] .
De gekochte auto is niet geleverd aan [geïntimeerde] .
[bedrijf A] heeft haar activiteiten feitelijk gestaakt, de kantoren zijn leeggeruimd en personeelsleden hebben elders werk gevonden in ieder geval vanaf januari 2023.
[geïntimeerde] heeft bij brief van 4 januari 2023 [appellante] verzocht het betaalde bedrag van € 8.700,00 terug te betalen:
“(…)Het bedrijf van [persoon A] is in gebreke gebleven deze auto aan cliënt te leveren. Cliënt maakt daarom aanspraak op terugstorting van voormeld aan u in bewaring gegeven bedrag. (…)”
[appellante] heeft op 5 januari 2023 als volgt op deze brief gereageerd per e-mailbericht:
“(…) Uw cliënt heeft het bedrag niet in bewaring gegeven aan ons. Het geld heeft hij overgemaakt ter nakoming van een verbintenis tot betaling van een bedrag die [persoon A] had naar aanleiding van een koopovereenkomst van een auto. Dit blijkt ook uit de omschrijving van de overboeking. Derhalve betwisten wij dat uw cliënt ooit geld aan ons in bewaring heeft gegeven. (…)”
De eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 8.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 20 januari 2023 tot de dag van volledige voldoening en de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij het gevorderde bedrag onverschuldigd aan [appellante] heeft voldaan.
3.2.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 15 maart 2023 heeft de kantonrechter in Breda zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de kantonrechter in Tilburg.
3.2.5.
In het tussenvonnis van 12 april 2023 heeft de kantonrechter te Tilburg een mondelinge behandeling gelast.
3.2.6.
In het eindvonnis van 19 juli 2023 heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 8.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 20 januari 2023, tot de dag van volledige betaling en [appellante] veroordeeld in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Het hoger beroep
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep grieven aangevoerd die zij niet heeft genummerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog afwijzen van zijn vorderingen, tot een veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen zij heeft voldaan en tot veroordeling van hem in de kosten van beide instanties.
3.4.
[geïntimeerde] heeft geen grieven gericht tegen het eindvonnis en geconcludeerd tot bekrachtiging ervan.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.5.1.
[geïntimeerde] was ten tijde van de inleidende dagvaarding woonachtig in Rwanda. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval. Ingevolge artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
3.5.2.
Partijen en de kantonrechter hebben in eerste aanleg aansluiting gezocht bij het Nederlandse recht; tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen desgevraagd gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht, hetgeen hier ook is toegestaan.
De grieven
3.6.1.
Partijen strijden over de vraag of de betaling die [geïntimeerde] aan [appellante] heeft gedaan, onverschuldigd is geweest. Krachtens artikel 6:203 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. In lid 2 van voormeld artikel is bepaald dat wanneer de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, dat dan de vordering strekt tot teruggave van een gelijk bedrag.
3.6.2.
[geïntimeerde] heeft betoogd dat hij zonder rechtsgrond aan [appellante] heeft betaald. Hij heeft nooit de wil gehad, toestemming gegeven of vertrouwen gewekt dat hij met de betaling een schuld van [bedrijf A] aan [appellante] zou voldoen met de overmaking van het betreffende bedrag, aldus [geïntimeerde] .
3.6.3.
[appellante] heeft in de memorie van grieven allereerst betoogd dat [geïntimeerde] heeft ingestemd met het verzoek van [bedrijf A] om een betaling te doen aan [appellante] en dat hij dit ter aflossing van een (deel van de) schuld die [bedrijf A] bij [appellante] had, heeft betaald. Zij stelt voorts dat, als de betaling is gedaan uit hoofde van de betalingsverplichting ingevolge de koopovereenkomst, eerst sprake zou zijn van onverschuldigde betaling als de koopovereenkomst zou zijn vernietigd. Hiervan is geen sprake, aldus [appellante] . Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij nog expliciet aangegeven dat er geen sprake was van een onverschuldigde betaling omdat daarvoor een rechtsgrond bestond, zijnde de betalingsverplichting op grond van de koopovereenkomst.
3.6.4.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] niet zonder rechtsgrond betaald aan [appellante] . Met het doen van de betaling heeft hij, overeenkomstig de afspraak met [bedrijf A] , het aankoopbedrag voldaan. Dat dit is gebeurd door betaling aan een derde, maakt dit niet anders. [geïntimeerde] heeft dit op uitdrukkelijke instructie van (de schuldeiser) [bedrijf A] gedaan waardoor [appellante] in haar plaats bevoegd was dit bedrag te ontvangen (zie ook artikel 6:32 BW).
Door de betaling is [geïntimeerde] jegens [bedrijf A] bevrijd van deze verplichting. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [geïntimeerde] bevestigd dat [geïntimeerde] de intentie had om met de betaling de koopsom te betalen.
3.6.5.
De grief slaagt dan ook in zoverre. Van geen belang voor het oordeel is of er ten tijde van de betaling een rechtsverhouding bestond tussen [bedrijf A] en [appellante] en zo ja welke rechtsverhouding dat dan zou zijn geweest. Evenmin is van belang welke wetenschap [geïntimeerde] daarvan had. Het hof laat een oordeel hierover dan ook achterwege.
3.6.6.
Het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod is niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.6.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen nu een rechtsgrond daarvoor ontbreekt. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op het salaris van haar gemachtigde, zijnde
€ 660,00 en de kosten voor de procedure in hoger beroep zullen vastgesteld worden op:
  • explootkosten € 106,00
  • griffierechten € 798,00
  • salaris advocaat € 1.716,00 (2 punten x tarief I)
  • nakosten
Totaal € 2.798,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] uit hoofde van het beroepen vonnis aan hem heeft voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg ter hoogte van
€ 660,00 en het hoger beroep ter hoogte van € 2.798,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [geïntimeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.H. Schoenmakers, A.C. van Campen en P.V. Eijsvoogel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 december 2024.
griffier rolraadsheer