ECLI:NL:GHSHE:2024:4051

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
20-000882-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake doodslag en overtreding van de Wet dieren

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was vrijgesproken van moord maar was veroordeeld voor doodslag en overtreding van de Wet dieren. De rechtbank had de verdachte, die in 1948 geboren is en momenteel in P.I. Sittard verblijft, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren met aftrek van voorarrest en had een maatregel tot terbeschikkingstelling opgelegd. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen dit vonnis behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde straf niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten. De verdachte heeft zijn echtgenote op gruwelijke wijze om het leven gebracht door haar te wurgen, en heeft ook hun hond gedood. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar 14 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel tot terbeschikkingstelling niet opgelegd, gezien het lage recidiverisico. De benadeelde partij, de broer van het slachtoffer, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat hij geen concreet bedrag had genoemd. Het hof heeft de schending van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep erkend, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist door de advocaat-generaal.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000882-22
Uitspraak : 19 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-260035-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
thans verblijvende in P.I. Sittard te Sittard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde moord en is hij ter zake van doodslag (feit 1, impliciet subsidiair tenlastegelegd) en overtreding van het in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren gegeven verbod (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de rechtbank de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [broer van het slachtoffer] .
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de rechtbank gelast dat de Apple iPhone wordt teruggegeven aan de verdachte en dat de Samsung telefoon wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 (doodslag) en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking zal opleggen.
Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal toewijzen met het verzoek om zich uit te laten over de gevorderde affectieschade en een symbolisch bedrag aan de benadeelde partij hiervoor toe te kennen.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op het beslag.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van het opzet.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Meer subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht om de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte, de door de rechtbank opgelegde straf en maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
In hoger beroep is door de verdediging andermaal uitvoerig betoogd dat de verdachte niet het opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, nu bij hem ten tijde van het plegen van het delict ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Met de rechtbank verwerpt het hof dit verweer en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank hierover. Ook de rapporten omtrent de persoon van de verdachte die in hoger beroep zijn opgemaakt, nopen niet tot een ander oordeel. Sterker nog, de deskundigen prof. dr. mr. Masthoff, psychiater, en drs. Koudstaal, psycholoog, sluiten uit dat er bij de verdachte sprake was van een dissociatieve stoornis die het tenlastegelegde beïnvloedde. Ook relateren zij dat er van een volledige doorwerking van de stoornissen geen sprake was en dat de verdachte een gedragsalternatief had.
Overigens merkt het hof nog op dat het standpunt van de raadsman dat de gedetailleerde verklaringen van de verdachte mogelijk voortkomen uit een reconstructie door de verdachte nadat hij weer enigszins bij zinnen was, een eigen aanname en invulling van de raadsman betreft, welke het hof niet deelt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte erop duidt dat de verdachte de strafbare handelingen doelbewust en met vol opzet heeft gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wegens de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting van dit hof op 26 oktober 2023 heeft het hof het verzoek van de verdediging om de NIFP-deskundigen Masthoff en Koudstaal te laten benoemen teneinde hen vragen te laten beantwoorden in het licht van de eerder in deze zaak opgemaakte deskundigenrapporten en hetgeen die dag door de deskundigen P.E. Geurkink (psycholoog) en C.J. van Gestel (psychiater) ter terechtzitting was verklaard, toegewezen. Dit heeft geresulteerd in het pro justitia rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 18 juni 2024, opgemaakt door prof. dr. mr. Masthoff en het pro justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 24 juni 2024, opgemaakt door drs. Koudstaal.
De psychiater Masthoff heeft in zijn rapport het volgende over het geestesvermogen van de verdachte gerelateerd:
“Bij betrokkene is er sprake van narcistische, vermijdende, passief-agressieve, antisociale en mogelijk dwangmatige persoonlijkheidstrekken die pathologisch expressief werden in de aanloop naar en tijdens het tenlastegelegde. Tevens was er op dat moment bij hem sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Tijdens het tenlastegelegde en de aanloop daarnaartoe waren voornoemde persoonlijkheidstrekken pathologisch expressief en speelde ook genoemde aanpassingsstoornis. Voornoemde persoonlijkheidstrekken en aanpassingsstoornis werkten door in de gedragskeuzen en gedragingen van betrokkene in de aanloop naar en tijdens het tenlastegelegde. Uitgaande van een driepuntschaal is het advies om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde, mits bewezen geacht, verminderd toerekeningsvatbaar te achten, met de nuancering dat indien een vijfpuntschaal gehanteerd zou worden er eerder uitgekomen zou zijn op licht verminderd toerekeningsvatbaar. Er is weliswaar sprake van doorwerking van de psychische stoornis in het delict en daardoor enige belemmering om te komen tot vrije gedragskeuzen, maar deze belemmering was zeker niet volledig. Zoals eerder gesteld heeft ondergetekende geconcludeerd dat er bij betrokkene tijdens het tenlastegelegde geen sprake was van een dissociatieve stoornis die het tenlastegelegde beïnvloedde. Kort en duidelijk: er is geen evidentie voor enige dissociatieve stoornis bij betrokkene tijdens het tenlastegelegde noch eerder in zijn leven. Hij heeft tijdens het tenlastegelegde, mits bewezen geacht, gestoord gedrag vertoond mede ingegeven door tekortschietende copingstijlen (samenhangend met de pathologische expressie van persoonlijkheidstrekken) en toenemende negatieve emoties. Echter genoemd (complex en doelgericht) gedrag kan niet verklaard worden vanuit een dissociatieve stoornis. Betrokkene had een gedragsalternatief. Weliswaar beperkten de doorwerking van de persoonlijkheidstrekken en aanpassingsstoornis zijn gedragskeuzen, maar die waren er wel degelijk. Er was kort voor en/of tijdens het tenlastegelegde bij betrokkene geen sprake van een enige psychotische en/of dissociatieve stoornis.”
De psycholoog Koudstaal heeft in zijn rapport het volgende over het geestesvermogen van de verdachte gerelateerd:
“Bij betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en narcistische, vermijdende, passief agressieve en antisociale persoonlijkheidstrekken. Bovenstaande pathologische persoonlijkheidskenmerken waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Daarnaast was er ten tijde van de tenlastegelegde feiten ook sprake van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Hoewel betrokkene op het laatste moment wellicht weinig controle over zijn handelen ervaart, is er van volledige doorwerking van de stoornissen geen sprake. Het feitelijke risico zit immers in de geleidelijke opbouw van spanningen en frustraties en langs die route had betrokkene vele mogelijkheden om andere afslagen te nemen. Op basis van bovenstaande adviseert ondergetekende om betrokkene feit 1 in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Een weging ten aanzien van feit 2 is moeilijker te geven. Gezien het meer planmatige handelen bij dit feit ziet ondergetekende echter geen reden om meer doorwerking te veronderstellen dan bij de doding van zijn vrouw. Eerder minder.
Een dissociatieve toestand kan weliswaar getriggerd worden door stress, maar dan dient de stoornis wel aanwezig te zijn. Bij betrokkene is hiervan geen sprake. De stoornis treedt niet spontaan op. Het door betrokkene geclaimde geheugenprobleem zou in theorie kunnen wijzen op het optreden van dissociatieve amnesie in reactie op en niet voorafgaand aan en/of ten tijde van het ten laste gelegde. Ook hiervoor vindt ondergetekende overigens geen aanwijzingen. Overigens is het verschijnsel ‘explosie’ en/of ‘kortsluiting’ in het hoofd niet kenmerkend voor een dissociatief beeld. Hoewel betrokkene op het laatste moment wellicht weinig controle over zijn handelen ervaarde, is er van volledige doorwerking van de stoornissen geen sprake. Er was bij betrokkene kort voor het ten laste gelegde geen sprake van een psychotische en/of dissociatieve stoornis.”
Het hof volgt deze bevindingen en conclusies van de deskundigen, maakt deze tot de zijne en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezenverklaarde. Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte niet in zodanige staat was dat hij i
n het geheelniet in vrijheid keuzes kon maken en de gevolgen en strafbaarheid van zijn daden
in het geheelniet meer kon overzien, zoals dit is gesteld door de raadsman. Dit maakt dat er naar het oordeel van het hof onvoldoende grond aanwezig is om de conclusie te rechtvaardigen dat verdachte geen enkel verwijt in strafrechtelijke zin kan worden gemaakt.
Nu voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluiten, is de verdachte, zij het in verminderde mate, strafbaar voor het bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de rechtbank de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking zal opleggen.
De verdediging heeft het hof verzocht om de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen sanctie gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gevangenisstraf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op gruwelijke wijze om het leven brengen van zijn echtgenote, [slachtoffer] . De verdachte heeft, toen [slachtoffer] nietsvermoedend in haar eigen woning op de bank televisie zat te kijken, zonder enige voor [slachtoffer] te vermoeden aanleiding, haar van achteren benaderd en vervolgens gewurgd met een lap (quilt)stof. Gelet op de afdrukken aan de achterzijde van de bank heeft de verdachte forse kracht moeten uitoefenen bij het wurgen van zijn echtgenote. De laatste minuten van haar leven heeft [slachtoffer] naar alle waarschijnlijkheid een helse strijd voor haar leven moeten voeren, welke strijd zij uiteindelijk heeft verloren. Dit terwijl [slachtoffer] zich op dat moment bevond op een plek, te weten op de bank in haar eigen woning, waar zij zich het meest veilig mocht wanen. Hetzelfde geldt voor de persoon met wie zij in haar woning was, namelijk haar echtgenoot.
De verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat haar toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. Bijzonderheid in deze zaak is dat de enkele oorzaak voor het ontnemen van het leven van [slachtoffer] is gelegen in het feit dat de verdachte te kampen had met schulden, die hij overigens zelf had veroorzaakt door op een te grote voet en ver boven zijn stand te leven. Een relatief kleine trigger, te weten het feit dat op de televisie een item was waar het woord deurwaarder viel waarop [slachtoffer] opmerkte dat zij hoopte dat er nooit een deurwaarder bij hen voor de deur zou staan, was voor de verdachte voldoende om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Daarnaast heeft de verdachte door zijn daad een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder aan de broer, schoonzus en nichtje van [slachtoffer] . Dit blijkt onder meer uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring van het nichtje van [slachtoffer] , [nichtje van het slachtoffer] , waarin zij op indringende wijze het verlies en het verdriet van de familie heeft verwoord.
De verdachte heeft zich bovendien niet tot deze huiveringwekkende daad beperkt. Nadat hij het leven van zijn echtgenote had genomen, heeft hij hun hondje meegenomen naar de berging bij de woning. In de berging heeft hij vervolgens het hondje om het leven gebracht door hem aan zijn riem op te hangen. Zelfs het luide piepen van het hondje heeft er niet voor kunnen zorgen dat de verdachte medelijden kreeg met het dier en heeft er evenmin voor gezorgd dat de verdachte terugkwam op zijn daad. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze onbegrijpelijke, ijzingwekkende feiten ieder voorstellingsvermogen te boven gaan. De verdachte noch de deskundigen hebben hiervoor een verklaring kunnen geven.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof in de eerste plaats acht geslagen op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Door dit hof worden in de regel voor een enkelvoudige doodslag gevangenisstraffen opgelegd met een duur van tussen de 8 en 12 jaren. Bij deze straffen is er overigens geen sprake van recidive.
Dit is anders bij de verdachte. Blijkens de voorhanden zijnde stukken heeft de verdachte zich in 1997 schuldig gemaakt aan de moord op zijn eerste echtgenote. Ook toen heeft de verdachte zijn echtgenote om het leven gebracht door verwurging, destijds middels een stropdas. Daarnaast was de oorzaak van zijn handelen dezelfde als in deze zaak, namelijk dat de verdachte kampte met schulden die door zijn eigen toedoen waren veroorzaakt. Dat de verdachte in zijn leven een tweede maal is gekomen tot een levensdelict begaan jegens zijn echtgenote, weegt voor het hof zwaar mee. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden een gevangenisstraf voor de maximum wettelijke duur in beginsel is aangewezen. Bovendien heeft de verdachte zich naast de doodslag eveneens schuldig gemaakt aan het doden van een ander levend wezen, namelijk hun hond.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof tot slot laten meewegen dat in ieder geval de doodslag in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Al het vorenstaande overziend, acht het hof met de advocaat-generaal de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof komt hiermee tot een hogere gevangenisstraf dan is opgelegd door de rechtbank, omdat het hof de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan dermate ernstig vindt, dat naar het oordeel van het hof om die reden een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd, passend en geboden is.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden dat het hof binnen 16 maanden na het instellen van appel arrest wijst, nu de verdachte preventief is gehecht. Omdat zijdens de verdachte op 20 april 2022 appel is ingesteld en het hof meer dan 16 maanden later, te weten op 19 december 2024, in deze zaak uitspraak doet, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van circa 16 maanden.
Nu slechts een beperkt deel van de vertraging in hoger beroep te wijten is aan verzoeken zijdens de verdediging, is het hof van oordeel dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in hoger beroep is geschonden.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en 6 maanden met aftrek van het voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
TBS en/of GVM
Over de persoon van de verdachte zijn er meerdere rapporten uitgebracht. Ook zijn in eerste aanleg en in hoger beroep tijdens de behandeling op de terechtzitting gedragsdeskundigen gehoord.
In het multidisciplinair onderzoek van 15 februari 2022 hebben de gedragsdeskundigen J.L.M. Dinjens (psychiater), R.J.A. van Helvoirt (GZ-psycholoog) en L.M.H. van Nieuwburg (forensisch milieuonderzoeker) gerapporteerd over de verdachte.
In het rapport wordt geconcludeerd dat een langer durende klinische behandeling, gevolgd door een eveneens langer durend toezicht, noodzakelijk wordt geacht om de hardnekkige persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte te kunnen bewerken. Hierbij wordt door de deskundigen een voorwaardelijk kader, zoals een terbeschikkingstelling met voorwaarden, als voldoende beschermend en haalbaar ingeschat.
Gelet op het bepaalde in artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan aan een verdachte slechts een tbs met voorwaarden worden opgelegd als de gevangenisstraf die wordt opgelegd niet meer dan vijf jaren bedraagt. Nu het hof hiervoor reeds heeft overwogen dat het een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en 6 maanden passend en geboden acht, is een veroordeling mede tot de door de voornoemde deskundigen geadviseerde maatregel geen mogelijkheid.
Voorts overweegt het hof dat blijkens de meest recent opgemaakte rapporten, te weten van prof. dr. mr. E.D.M. Masthoff (psychiater) d.d. 18 juni 2024 en drs. B. Koudstaal (klinisch psycholoog) d.d. 24 juni 2024, het recidiverisico als laag wordt ingeschat, mits voorzien wordt in adequaat risicomanagement. Met de deskundigen gaat het hof ervan uit dat het risico dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt laag is en pas onder specifieke omstandigheden met een lange aanloop kan oplopen, voornamelijk in het geval dat de verdachte een nieuwe partnerrelatie aangaat, opnieuw financiële problemen krijgt en daar dan niet adequaat mee omgaat. Dat die specifieke omstandigheden zich in de toekomst zullen voordoen, nadat de verdachte de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, is thans niet voorzienbaar, maar – gelet op zijn leeftijd – is die kans niet uitermate groot. Daarbij relateert Masthoff dat het actuele recidiverisico zeer laag is, nu de verdachte gedetineerd is, hij geen partnerrelatie heeft en zijn schulden worden afgebouwd.
Ook de reclassering schat het recidiverisico in haar advies van 19 juli 2024 als laag in.
Zowel laatstgenoemde gedragsdeskundigen als de reclassering adviseren om aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen.
Het hof volgt deze bevindingen en conclusies van de deskundigen Masthoff en Koudstaal en de reclassering, en maakt deze tot de zijne.
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de door de rechtbank opgelegde tbs met dwangverpleging ook in hoger beroep moet worden opgelegd door het hof of dat volstaan kan worden met de oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. Volgens de wettekst van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter de tbs met dwangverpleging bevelen indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging
eist. Er moet sprake zijn van dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat maakt dat dwangverpleging geboden is.
Het hof heeft hiervóór overwogen dat het op grond van de conclusies van de gedragsdeskundigen uitgaat van een laag recidiverisico, dat onder specifieke omstandigheden met een lange aanloop kan oplopen, voornamelijk in het geval van een partnerrelatie en financiële problemen. De concrete situatie rondom de verdachte maakt dat hij niet, in ieder geval niet op korte termijn, een nieuwe partnerrelatie zonder toezicht daarop zal aangaan en in de financiële problemen zal komen. De verdachte wordt immers veroordeeld tot een lange gevangenisstraf en is op het moment dat hij eventueel kan terugkeren in de maatschappij al aanzienlijk op leeftijd, hetgeen risico verlagend is, mede gezien de lange aanloop naar het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat bij dit lage recidiverisico en de omstandigheden zoals die in onderhavige zaak gelden oplegging van tbs met dwangverpleging niet vereist is. Het hof zal daarom niet overgaan tot het opleggen van een tbs met dwangverpleging. Het hof gaat er op basis van de adviezen van de gedragsdeskundigen van uit dat voor het beperken van het recidiverisico kan worden volstaan met het opleggen van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Nu het hof de gevangenisstraf aan de verdachte heeft opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, is aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr voldaan. Met deze maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen teneinde dreigende recidive te kunnen signaleren en daarop te kunnen acteren. De problematiek van de verdachte blijft zeer waarschijnlijk de rest van zijn leven aanwezig, waardoor gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden na de gevangenisstraf passend en geboden zijn. Het hof zal daarom tot de oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking overgaan, zodat – indien aangewezen – na afloop van de gevangenisstraf en op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechter, na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan worden bevolen.
Vordering van de benadeelde partij [broer van het slachtoffer]
De benadeelde partij [broer van het slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.279,07, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om een symbolisch bedrag toe te wijzen voor de geleden affectie- of shockschade, zonder hiervoor een concreet bedrag te noemen.
De rechtbank heeft de gevorderde materiele schade, te weten € 2.279,07 te vermeerderen met de wettelijke rente, integraal toegewezen, nu deze voldoende is onderbouwd en bovendien niet door de verdediging is betwist. De vordering tot vergoeding van de geleden affectie- of shockschade heeft de rechtbank afgewezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. Pennino namens de benadeelde partij het woord gevoerd. Bij deze gelegenheid heeft hij medegedeeld dat de benadeelde partij niet langer zijn vordering tot het vergoeden van de materiële schade handhaaft, nu dit bedrag inmiddels door de verdachte is betaald. Wel handhaaft de benadeelde partij zijn vordering tot vergoeding van de door hem geleden affectie- of shockschade, wederom zonder hiervoor een concreet bedrag te noemen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal toewijzen met het verzoek om zich uit te laten over de gevorderde affectieschade en een symbolisch bedrag aan de benadeelde partij hiervoor toe te kennen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het hof overweegt als volgt.
De wet kent niet de mogelijkheid voor de rechter in een strafzaak om een schadevergoeding vast te stellen tot een hoger bedrag dan het bedrag dat is gevorderd. Nu de benadeelde partij geen schadebedrag heeft genoemd in zijn vordering tot schadevergoeding, kan het hof niets anders dan bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, voor zover deze nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het hof komt dan ook niet toe aan de vraag of de benadeelde partij al dan niet affectie- en/of shockschade heeft geleden en zo ja of die in deze specifieke situatie voor toewijzing vatbaar zou zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 38z, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.10 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de tbs-maatregel met dwangverpleging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Verklaart de benadeelde partij [broer van het slachtoffer]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten, aan de zijde van de verdachte tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 19 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.