ECLI:NL:GHSHE:2024:4050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
20-000668-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 26 februari 2023 te Eindhoven, waar de verdachte samen met anderen een gewelddadige aanval op het slachtoffer heeft gepleegd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een straf van 30 maanden. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de gevangenisstraf is niet verhoogd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het slaan en schoppen van het slachtoffer, die op dat moment weerloos op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders gezamenlijk geweld hebben gepleegd, wat heeft geleid tot ernstig letsel bij het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de verdachte hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schade. De uitspraak benadrukt de ernst van uitgaansgeweld en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000668-24
Uitspraak : 19 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 22 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 01-058747-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot doodslag (onder 1 primair tenlastegelegd) in eendaadse samenloop met openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] (onder 2 tenlastegelegd), waarbij de verdachte is vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer] en [betrokkene 2] . Tot slot heeft de rechtbank de onttrekking aan het verkeer gelast van de inbeslaggenomen cachet cocaïne.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [betrokkene 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.535,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding verklaard. Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is voornoemde vordering tot schadevergoeding niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen behoudens de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest en de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij arrest de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde ten aanzien van de openlijke geweldpleging tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en de onder 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en het hof verzocht de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis niet op te heffen.
Tot slot heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door de verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen/gestompt, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt en/of meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde schedel en/of (een) gescheurde nekwervel(s) en/of een bloeding in de hersenen en/of een klaplong, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [slachtoffer] te trappen/schoppen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het lichaam van die [slachtoffer] te trappen/schoppen;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Eindhoven openlijk, te weten op of aan de Grote Berg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] door meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] te slaan/stompen en/of meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] te trappen en/of te schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien in onderstaande bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers dan betreffen dit pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, onderzoek ORNBAU, onderzoeknummer OB2R023026, afgesloten d.d.
30 maart 2023 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 320), hierna te noemen: het politiedossier.
Tenzij anders vermeld, zijn alle te noemen processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde heeft begaan.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
De eigen waarneming van het hof, voor zover inhoudende:
Het hof heeft op de beelden die zich in het dossier bevinden met de bestandnaam Ornbau_compilatie_27_03 het volgende waargenomen:
- Op 18:52 neemt het hof waar dat het slachtoffer [slachtoffer] een vuistslag krijgt van mededader [mededader 1] , waarna [slachtoffer] op de grond valt.
- Op 19:03 neemt het hof waar dat [slachtoffer] richting de grond valt en dat de verdachte en zijn mededaders direct op [slachtoffer] afrennen en geweldshandelingen tegen hem plegen die bestaan uit het slaan en schoppen van die [slachtoffer] .
2.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘verdachten specificeren aandeel in mishandeling’ d.d. 22 mei 2023, proces-verbaalnummer 62, onderzoek Ornbau/OB2R023026, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 26 februari 2023 omstreeks 04.20 uur vond op de Grote Berg te Eindhoven een openlijke geweldpleging c.q. poging doodslag plaats.
Hierbij waren betrokken:
Aangever/slachtoffer: [slachtoffer]
Verdachten:
[mededader 2] (collegejack met witte mouwen),
[mededader 3] (geheel in het zwart gekleed),
[verdachte] (donkere kleding, witte schoenen) en
[mededader 1] (donkere kleding met opvallende witte print op voorzijde T-shirt).
[slachtoffer] richt zich tot [mededader 2] en [verdachte] en als zij stil staan, komt [mededader 1] van achteren en hoekt met een vuistslag [slachtoffer] van achteren tegen zijn hoofd, waardoor [slachtoffer] tegen de grond gaat.
Verdachte [mededader 3] staat aan de rechterzijde van de gevallen [slachtoffer] . [mededader 3] schopt een drietal keren naar het bovenlichaam van [slachtoffer] . Gezien de positie van [mededader 3] is de kans groot dat hij het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt. [mededader 3] komt terug om [slachtoffer] te schoppen.
Als [slachtoffer] op de grond ligt slaat [verdachte] één keer naar het bovenlichaam en hierna schopt [verdachte] één keer naar het bovenlichaam van [slachtoffer] .
[mededader 2] schopt eveneens minimaal één keer naar het bovenlichaam van [slachtoffer] . Gezien de positionering van het lichaam van [slachtoffer] ten opzichte van de plek waar [mededader 2] staat, is het waarschijnlijk dat [mededader 2] met zijn voet daadwerkelijk het hoofd van [slachtoffer] raakt.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2023, p. 167-168 van het politiedossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Naar aanleiding van een poging doodslag op 26 februari 2023 zijn de beelden gevorderd van de deurbel gelegen aan [adres 2] te Eindhoven. De [adres 2] is gelegen in het verlengde van de plaats delict op de Grote Berg. Op onderstaande foto van de deurbel (datum 2023-02-26 04:36:01 uur) zijn de vier aangehouden verdachten te zien. Op het moment van het passeren van de deurbel is een kort [taal geboorteland verdachte] gesprek hoorbaar. Dit gesprek is vertaald door tolk TLK00388.
TLK00388 hoorde een van de jongens [NN1] zeggen: “Ik schopte hem met mijn voet/been tegen zijn mond.”
NN4: “Heb ook met de vuist in zijn gezicht geslagen.”
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 februari 2023, p. 83-88 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige] :
Wij hebben begrepen dat er vannacht een vechtpartij is geweest waar jij filmbeelden van hebt gemaakt. Wat kan je daarover verklaren?
De getuige verklaarde:
A: De exacte tijd is 4.20 uur, op 26 februari 2023 toen ben ik begonnen met filmen.
V: Dan zie ik iemand met witte schoenen, zwarte broek en zwarte jas. Hoort die bij de verdachten?
A: Ja. die heeft hem op zijn hoofd geslagen. Daarbij staat een gast met een lichtere broek en een zwart T-shirt. En die slaan en schoppen beiden tegen het slachtoffer, terwijl het slachtoffer op de grond ligt. En sowieso deze, die met de lichte broek en het zwarte T-shirt, die heeft net het slachtoffer tegen de grond geslagen.
V: En degene met de witte schoenen, die schopt hem? Weet je nog waar?
A: Ja, hij neemt een aanloop en dan trapt hij hem tegen het hoofd.
V: Wat doet die vent ondertussen met de lichtere broek en witte schoenen?
A: Die zie je dadelijk ook hameren
V: Wat bedoel je met hameren?
A: Hij blijft boven hem hangen en je ziet hem ook blijven slaan met gebalde vuisten op zijn hoofd. En later schopt hij hem ook tegen zijn kaak of slaap.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 7 februari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik die avond met medeverdachte [mededader 2] op stap was. Samen zijn we bij [uitgaansgelegenheid] naar binnen gegaan en troffen daar medeverdachten [mededader 1] en [mededader 3] .
De man die op de beelden in de compilatie wordt aangeduid als [verdachte] ben ik. U vraagt waarom ik sloeg toen het slachtoffer naar de grond ging op de Grote Berg.
Ik ben uitgedaagd. Ik wilde niet dat hij op zou staan. Wat ik weet is dat ik één keer met de vuist heb geslagen en één schop heb uitgedeeld.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 februari 2023, p. 206-213 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [mededader 3] :
V Verdachte
P Verhoorder
[p. 209]
P: Er is een filmpje waarin gezien wordt dat je achter het slachtoffer aanliep en op een gegeven moment wordt het slachtoffer aangevallen. Wat kun je hierover verklaren?
V: Wij moesten optreden.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 februari 2023, p. 68-73 van het politiedossier, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1] :
O: Wij willen jou een aantal vragen stellen over het incident dat afgelopen nacht (
het hof begrijpt: 26 februari 2023) heeft plaatsgevonden.
A: Die vier mannen zijn doorgelopen richting de [bedrijf] , op de Grote Berg. Daar is het echt tot een vechtpartij gekomen. Zij waren zo aan het schoppen, die vier mannen.
V: Wat gebeurde er vervolgens bij de [bedrijf] ?
A: Die vier mannen gingen allemaal op [voornaam slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer]). [voornaam slachtoffer] was op dat moment even alleen, wij liepen er ongeveer 5 meter achter.
Ik zag dat [voornaam slachtoffer] door een van die vier mannen tegen de grond werd geslagen. Ze waren met zijn allen tegen [voornaam slachtoffer] bezig. Daarna bleven ze op hem intrappen.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte vrijspreekt van het onder 1 primair tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte slechts één klap en één trap heeft gegeven en zich vervolgens heeft gedistantieerd. Volgens de raadsvrouw is die ene klap en trap niet een zodanige bijdrage dat daardoor al kan worden gesproken van een poging tot doodslag. Ook ontbreekt daardoor volgens de raadsvrouw de opzet op de dood, nu de door de verdachte toegepaste geweldshandelingen zowel qua kracht als qua hoeveelheid niet zodanig waren dat de conclusie kan worden getrokken dat de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden bewust is aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat [slachtoffer] het slachtoffer is geworden van geweld dat tegen hem was gericht. Hij is aan de openbare weg, de Grote Berg te Eindhoven, nadat hij tegen de grond was geslagen door één van hen, aangevallen door een groep van vier mannen, onder wie verdachte. Deze mannen hebben [slachtoffer] , terwijl hij weerloos op de grond lag, zowel tegen zijn hoofd als zijn lichaam geschopt en geslagen.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat een bewezenverklaring van medeplegen – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de woorden “tezamen en in vereniging met een of meer ander(en)” – vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Het enkele zich niet distantiëren is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Op het moment dat mededader [mededader 1] het slachtoffer [slachtoffer] van achteren een vuistslag tegen zijn hoofd geeft, waardoor [slachtoffer] op de grond valt, rennen de verdachte, [mededader 3] en [mededader 2] gezamenlijk direct op [slachtoffer] af en beginnen hem te schoppen en te slaan. De verdachte en zijn mededaders zijn deze geweldpleging gezamenlijk begonnen. Weliswaar is de verdachte eerder dan zijn mededaders gestopt met de geweldpleging jegens [slachtoffer] , doch had hij voordat hij wegrende en een stukje verderop ging staan al een wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd. Immers, ook hij heeft deelgenomen aan de explosie van geweld jegens [slachtoffer] nu hij hem ook met de vuist heeft geslagen en met zijn geschoeide voet heeft geschopt. De verdachte is aldus gezamenlijk met zijn mededaders opgetrokken jegens [slachtoffer] en heeft gezamenlijk met hen geweldshandelingen verricht. Het latere “distantiëren” van het geweld door de verdachte, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af. Het hof acht medeplegen dan ook bewezen.
Opzet op de dood
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte gelijktijdig met drie anderen geweldshandelingen heeft verricht jegens [slachtoffer] die bestonden of mede bestonden uit het slaan en schoppen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl hij op dat moment weerloos op de grond lag. Aangenomen mag worden dat het slachtoffer als gevolg van de eerste klap waardoor hij tegen de grond ging al in aanzienlijke mate verminderd in staat is geweest om zich tegen het geweld op het hoofd te verdedigen en in enige mate versuft en verzwakt zal zijn geweest. Tegen die achtergrond en in aanmerking genomen het feit dat zich in en rondom het hoofd vele vitale en kwetsbare organen (hersenen), zenuwen en bloedbanen bevinden, bracht het geweld dat op en rond het hoofd van het slachtoffer is toegepast – bezien naar kracht en intensiteit – naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer mee. Het gedrag van de verdachte en zijn mededaders, te weten met volle kracht inslaan en schoppen op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] , kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn mededaders – op zijn minst genomen – de aanmerkelijke kans hierop bewust hebben aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer] in eendaadse samenloop begaan met de openlijke geweldpleging jegens die [slachtoffer] , zoals hierna is bewezenverklaard.
Het hof verwerpt dus het verweer van de verdediging.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enig geweld heeft uitgeoefend jegens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , noch dat hij er een bijdrage aan heeft geleverd, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging jegens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 26 februari 2023 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door de verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] tegen het hoofd, heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en meermalen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 februari 2023 te Eindhoven openlijk, te weten aan de Grote Berg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

onder 1 primair

medeplegen van poging tot doodslag

in eendaadse samenloop begaan met

onder 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest en dat het hof bij arrest de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen.
De verdediging heeft het hof verzocht aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van het door de verdachte ondergane voorarrest. Voorts heeft de verdediging het hof verzocht om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis niet op te heffen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer] en aan openlijke geweldpleging. Het hof stelt voorop dat doodslag algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste commune delicten, nu het opzettelijk benemen van iemands leven dan wel de poging daartoe, de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is of kan zijn. Met de rechtbank wijst het hof er uitdrukkelijk op dat het niet veel had gescheeld of het voorval had voor het slachtoffer [slachtoffer] een fatale afloop gekend. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft ernstig letsel opgelopen aan onder andere zijn hoofd. Hij heeft ook geruime tijd in coma gelegen. Daarnaast is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte met zijn mededaders in de nachtelijke uren van 26 februari 2023 een zeer ernstige vorm van uitgaansgeweld betreft. Zij hebben immers op straat te midden van uitgaanspubliek zeer fors geweld op het lichaam en het hoofd van [slachtoffer] toegepast, terwijl deze op dat moment weerloos op de grond lag. Dit soort uitgaansgeweld heeft naast de impact op het slachtoffer, eveneens een enorme invloed op de gevoelens van veiligheid en tolerantie in de samenleving.
Het hof houdt er evenwel bij de straftoemeting rekening mee dat er sprake is van één geweldsexplosie waarbinnen de verdachte de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten heeft begaan en dat er hierdoor sprake is van een eendaadse samenloop.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof niet de ogen gesloten voor het handelen van het slachtoffer [slachtoffer] zelf. Het hof is gebleken dat [slachtoffer] in de aanloop naar het jegens hem gepleegde geweld zich ook niet onbetuigd heeft gelaten. Zo heeft hij op meerdere momenten op vervelende wijze contact gezocht met mededader [mededader 2] en hem op enig moment zelfs geschopt en geslagen. [slachtoffer] bleef in de aanloop telkens weer de confrontatie zoeken met de groep van de verdachte, terwijl deze groep zich in eerste instantie juist hieraan trachtte te onttrekken. Doch het eigen gedrag van [slachtoffer] rechtvaardigt op geen enkele wijze de latere geweldsexplosie van de verdachte en zijn mededaders jegens [slachtoffer] .
Voorts heeft het hof bij het bepalen van de strafoplegging naast het vorenstaande rekening gehouden met de persoon van de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat kader is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat het gezin van de verdachte afhankelijk is van zijn financiële steun, nu hij iedere week een geldbedrag overboekt naar familie in [geboorteland] ten behoeve van de zorg voor zijn kinderen en hij spaart om de medische onderzoeken van zijn echtgenote, die een hersentumor heeft en ten gevolge daarvan lijdt aan epileptische aanvallen, en de eventueel daaropvolgende operatie te kunnen betalen. Hoewel niet met zoveel woorden gezegd, leidt het hof uit het betoog af dat de verdachte, die zzp’er is, geen inkomen zal generen op het moment dat hij gedetineerd is, hetgeen van grote invloed zal zijn op het welbevinden van zijn gezin.
Ondanks de gevolgen die het heeft voor de verdachte, is het hof van oordeel dat op grond van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor een langere duur met zich brengt. Het hof is zich hierbij terdege bewust van het feit dat de verdachte als gevolg hiervan naar alle waarschijnlijkheid zijn inkomen zal verliezen en dat dit gevolgen heeft voor zijn gezin dat afhankelijk is van zijn financiële steun. Het hof is evenwel van oordeel dat deze consequentie enkel en alleen te wijten is aan de gedragingen van de verdachte zelf en de keuzes die hij heeft gemaakt en dat de verdachte daarvan dan ook de gevolgen dient te dragen. Ook de overige door de verdachte opgevoerde persoonlijke omstandigheden maken niet dat het hof een andere of lichtere straf aangewezen acht, nu dit geen recht zal doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof ziet in de zwaarwegende persoonlijke belangen van de verdachte wel aanleiding om de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af te wijzen.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, zoals is opgelegd door de rechtbank, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Tot slot overweegt het hof dat de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het hof is van oordeel dat de inbeslaggenomen cachet cocaïne vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet, nu dit een middel als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet betreft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 41.533,20, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering bestaat uit de navolgende posten:
  • gederfde inkomsten ad € 20.693,20;
  • ziekenhuis dagvergoeding ad € 840,00;
  • immateriële schade ad € 20.000,00.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.840,00 (bestaande uit € 840,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2023. Voor het overige is de benadeelde partij door de rechtbank niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de gevorderde dagvergoeding. Ten aanzien van de gederfde inkomsten heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze post niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het verlies van verdiencapaciteit is onvoldoende onderbouwd nu recente medische informatie en informatie over misgelopen opdrachten ontbreken. Bovendien heeft het slachtoffer zijn schadebeperkingsplicht geschonden door tegen het advies van de artsen in het ziekenhuis te verlaten. De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd bij gebrek aan recente medische informatie. Voor het overige dient deze post niet-ontvankelijk verklaard te worden. Verder is door de raadsvrouw bepleit de schadevergoeding niet hoofdelijk toe te wijzen, omdat geen sprake zou zijn van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gevorderde schadepost ‘ziekenhuis dagvergoeding’ voor toewijzing vatbaar is, nu uit onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks deze schade heeft geleden.
Voorts zal het hof de vordering ten aanzien van de schadepost ‘gederfde inkomsten’ niet-ontvankelijk verklaren. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade is geleden als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten en zo ja tot welk bedrag. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Het hof is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade het volgende.
Het hof stelt voorop dat in geval van poging tot doodslag vergoeding van immateriële schade mogelijk is als het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders is evident en blijkt bovendien uit de beschikbare medische informatie. De immateriële schade die is geleden komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer [slachtoffer] , alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof een deel van de immateriële schade die de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 10.000,00. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de mate van ‘eigen schuld’ van de zijde van [slachtoffer] . De vordering zal ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat nader onderzoek naar dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Zoals gevorderd, zal het hof het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 26 februari 2023 tot aan de dag der voldoening.
Daarnaast is de verdachte voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk met zijn mededaders, nu hij samen met hen een onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij heeft gepleegd. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 10.840,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
26 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 47, 55, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 stuk cocaïne (1 cachetje, omschrijving PL2100-2023043701-2036890).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding
van de benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.840,00 (tienduizend achthonderdveertig euro)bestaande uit
€ 840,00 (achthonderdveertig euro)materiële schade en
€ 10.000,00 (tienduizend euro)immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige
niet-ontvankelijken bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.840,00 (tienduizend achthonderdveertig euro)bestaande uit
€ 840,00 (achthonderdveertig euro)materiële schade en
€ 10.000,00 (tienduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 89 (negenentachtig) dagen.

Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
26 februari 2023.
Aldus gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 19 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.