[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd (te weten: poging tot doodslag op [aangever 1] en poging tot doodslag op [aangever 2] ). Bij dat vonnis heeft de rechtbank het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘zware mishandeling’ (feit 1, subsidiair) en ‘poging tot zware mishandeling’ (feit 2, subsidiair), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding en hen veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil. De rechtbank heeft voorts de teruggave aan de verdachte gelast van de onder hem inbeslaggenomen jas en GSM en ten slotte heeft de rechtbank het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze integraal kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen jas en GSM aan de verdachte worden teruggegeven.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een geslaagd beroep op noodweer(exces), dan wel putatief noodweer toekomt. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] heeft de raadsman bepleit dat de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens zij, althans lichaam, heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van diens lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een evisceratie van de darmen
en/of een bloeding in de buik en/of letsel aan de fascie van Gerota, heeft toegebracht
(waardoor littekenweefsel en hypesthesie zijn ontstaan) door
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens zij, althans lichaam, te
steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens zij, althans lichaam, heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van diens lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 2] opzettelijk van het leven te beroven:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens bil, althans lichaam, heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van diens lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens bil, althans lichaam, heeft gestoken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van diens lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, [aangever 2] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de bil van die [aangever 2] , althans diens lichaam, gestoken en/of gesneden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en in navolging van de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde, te weten de poging tot doodslag van [aangever 2] , heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 december 2022 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in diens zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 december 2022 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in diens bil heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaringen opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde (poging tot doodslag op [aangever 1] ) en het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling van [aangever 2] ) wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voldoende is komen vast te staan dat de verdachte beide aangevers heeft gestoken met een mes. Uit het letsel van [aangever 1] blijkt dat de verdachte hem met kracht in diens zij heeft gestoken, waardoor er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De verdachte heeft daarop – mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm – vol opzet gehad. Daarnaast heeft de verdachte [aangever 2] met een mes in diens bil gestoken, waardoor er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. De verdachte heeft de kans daarop welbewust aanvaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte (opzettelijk) aangevers heeft gestoken. De verdachte kan zich dit niet herinneren en de getuigenverklaringen daarover zijn ongeloofwaardig.
Het oordeel van het hof
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat er in de nacht van 10 december 2022 op het Stratumseind in Eindhoven onenigheid is geweest tussen de verdachte en een groep waarvan aangevers [aangever 1] en [aangever 2] deel uitmaakten.
Bij een schermutseling met de verdachte hebben aangevers [aangever 1] en [aangever 2] letsel opgelopen. [aangever 1] heeft een steekverwonding in zijn rechter zij gehad. Ook had hij letsel aan zijn darmen en aan het vlies rondom de nier. Hieraan is hij op 10 december 2022 geopereerd (traumalaparotomie) in het [ziekenhuis] in Eindhoven. [aangever 2] heeft een steekverwonding van ongeveer 2 centimeter in zijn rechter bil opgelopen.
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de schermutseling een mes in zijn handen heeft gehad. Aangever [aangever 2] en getuige [getuige 1] hebben verklaard dat zij op enig moment hebben gezien dat de verdachte een stekende beweging naar aangever [aangever 1] maakte. [aangever 2] heeft daarop de verdachte geslagen en hij denkt dat de verdachte hem toen ook met een mes heeft gestoken, omdat hij daarna een steekwond had.
Gelet op de geconstateerde steekverwondingen bij aangevers, de verklaringen van aangever [aangever 2] en getuige [getuige 1] , alsmede de verklaring van de verdachte dat hij een mes in zijn handen heeft gehad, is voor het hof voldoende komen vast te staan dat de verdachte aangevers met een mes heeft gestoken.
Het hof overweegt dat de verdachte door op korte afstand met een mes in de zij van [aangever 1] te steken bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. De buikstreek is immers een plek waar zich enkele centimeters onder de huid verschillende organen zoals de lever en de maag bevinden. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een mes in de buikstreek komt te overlijden aanmerkelijk indien ten gevolge van het steken orgaanletsel is ontstaan. Het steken met een mes in de buik is dan ook naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het beschadigen van organen, dat de verdachte daarmee minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bewust heeft aanvaard.
Daarnaast overweegt het hof dat de verdachte door het steken met een mes in de bil van [aangever 2] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever 2] daaraan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat door het steken met een mes richting het lichaam spieren, bloedvaten en zenuwbanen zodanig beschadigd kunnen worden dat daardoor zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde (poging doodslag op [aangever 1] ) en het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde (poging zware mishandeling van [aangever 2] ) heeft begaan, zoals is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Een bedreiging met de dood is geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die een verdediging van de verdachte rechtvaardigt. De verdachte had een mes vast en het lijkt er dan ook op dat hij zelf een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen de groep van aangevers veroorzaakte. Mocht er wel sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding tegen de verdachte, dan is de door de verdachte gekozen verdediging niet proportioneel geweest. Aangevers waren immers pas op een later moment op een gewelddadige manier betrokken bij de situatie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte werd omsingeld door de groep van aangevers, waarbij (doods)bedreigingen zijn geuit en de verdachte is geslagen op zijn gezicht waardoor hij letsel heeft opgelopen. De verdachte is gevlucht waarna de groep achter hem aan is gerend. De verdachte is vervolgens onderuit geschopt en geslagen. Er is aldus sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich heeft verdedigd in overeenstemming met de daaraan te stellen eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding niet strafbaar is. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Voor wat betreft de loop der gebeurtenissen in de nacht van 10 december 2022 op het Stratumseind in Eindhoven lopen de verklaringen in het dossier uiteen.
Het hof heeft kennis genomen van de verklaringen van aangevers [aangever 1] en [aangever 2] en de getuigen die behoren tot hun groep, waaronder [getuige 2] . Hieruit volgt dat de verdachte met een mes in zijn hand liep op het Stratumseind te Eindhoven in de nacht van 10 december 2022. Bij restaurant [restaurant] zou de verdachte stekende bewegingen hebben gemaakt naar [getuige 3] , waarop [getuige 2] de verdachte sloeg, volgens [getuige 2] met zijn hand tegen de rechterkant van het hoofd, waarbij hij geen bloed heeft gezien. Daarop zou de verdachte op iedereen zijn afgerend. [aangever 1] trachtte te voorkomen dat de verdachte iemand neer zou steken en haalde de verdachte onderuit, waarna hij gestoken werd. [aangever 2] zag een steekbeweging richting [aangever 1] , sloeg de verdachte en voelde vervolgens dat hij in zijn bil was gestoken.
Het hof stelt vast dat deze verklaringen onvoldoende ondersteuning vinden, noch over en weer, noch in de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. Zo verklaren de aangevers weinig tot niets over de aanleiding van de onenigheid, verklaren ze weinig tot niets over verwondingen bij de verdachte en blijkt uit de beelden dat de verdachte werd achtervolgd door de groep van de aangevers, en niet andersom.
Voor wat betreft de vaststelling van de feiten zal het hof daarom uitgaan van de verklaringen van de verdachte, voor zover die ondersteuning vinden in de verklaringen van andere getuigen en in de camerabeelden. Daaruit blijkt het volgende.
De verdachte bevond zich in de nacht van 10 december 2022 op het Stratumseind in Eindhoven. Tijdens een gesprek tussen de verdachte en een portier voor een café heeft een passerende jongen ( [getuige 3] ) een biljet van vijftig euro uit de handen van de verdachte getrokken. Dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van de portier.
De verdachte is daarna, in een poging om zijn geld terug te krijgen, in gesprek geraakt met deze persoon en anderen die behoren tot de (vrienden-)groep van deze persoon. Deze groep bestond onder meer uit [aangever 1] , [aangever 2] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] .
Volgens de verdachte is de toon van dat gesprek al snel grimmig en agressief geworden, kreeg hij het geld niet terug en werden er doodsbedreigingen richting hem geuit. Ook is de verdachte tijdens dit gesprek aangeraakt door enkele personen uit de groep. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden waarop te zien is dat [getuige 5] de verdachte duwde en [getuige 2] de verdachte vast pakte.
De verdachte is vervolgens weggelopen en de groep is achter hem aan gelopen. Dit is te zien op de camerabeelden. Niet veel later werd de verdachte omsingeld door de groep – waar ook [aangever 1] en [aangever 2] deel van uitmaakten – terwijl hij met zijn rug tegen de muur van restaurant [restaurant] stond. De verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment geen kant op kon en dat hij een mes achter zijn rug vasthield. Terwijl de verdachte werd omsingeld door de groep heeft [getuige 2] de verdachte – waarschijnlijk met een scherp voorwerp – met kracht op zijn gezicht geslagen. Daardoor is bij de verdachte een open (snij)wond op zijn kin ontstaan van 3,5 centimeter lang, welke hevig bloedde en later in het ziekenhuis is gehecht met vier hechtingen. De verdachte had een verwonding in de onderlip van 1,5 centimeter vanwege een tand door zijn lip en een bloeduitstorting aan de binnenkant van de bovenlip met een lengte van 2,5 centimeter. Uit de medische informatie blijkt dat hetgeen [getuige 2] heeft verklaard, inhoudende dat hij met zijn hand heeft geslagen, niet kan kloppen.
Ook zijn er blikjes naar de verdachte gegooid terwijl hij door de groep omsingeld werd. Op foto’s van het gezicht van de verdachte is te zien dat hij niet alleen een open wond had op zijn kin, maar dat hij ook op andere plekken in zijn gezicht en in zijn nek (blauwe) plekken had opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dacht dat al zijn tanden waren afgebroken, dat hij erg in paniek was, vreesde voor zijn leven en wilde wegkomen richting zijn auto.
Op enig moment zag de verdachte een opening in de groep en is hij weggerend richting zijn auto. Nadat de verdachte merkte dat de groep, volgens de verdachte een man of negen, hem achterna rende – hetgeen steun vindt in de camerabeelden – is hij omgedraaid en heeft hij een dreigende beweging gemaakt met het mes in zijn handen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om zichzelf te beschermen en om af te weren. Daarna is de verdachte weer weggerend, waarna hij door [aangever 1] met beide benen tegelijk onderuit werd getrapt en hij voorover is gevallen. Ook [aangever 1] is daarbij ten val gekomen. Ter zitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij probeerde op te staan maar dat dat niet lukte. Op de beelden is te zien dat hij later omhoog wordt getild. De verdachte heeft toen, naar het hof afleidt uit de bewijsmiddelen, [aangever 1] met het mes gestoken in zijn zij. [aangever 2] heeft gezien dat de verdachte een steekbeweging maakte richting [aangever 1] en heeft daarop de verdachte met zijn rechtervuist geslagen. De verdachte heeft vervolgens met het mes [aangever 2] in zijn bil gestoken.
Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. De aanleiding was dat geld van hem werd afgenomen. Toen hij vervolgens iemand daarop aansprak is hij omsingeld bij restaurant [restaurant] . Daarbij is hij met een scherp voorwerp op zijn kin geslagen en is een hevig bloedende openstaande wond ontstaan, waardoor de verdachte vreesde voor zijn leven. Ook zijn richting de verdachte doodsbedreigingen geuit. Vervolgens is hij in paniek weggerend en nadat hij tevergeefs heeft geprobeerd door te dreigen met een mes de aanvallers van zich af te houden en wederom wegrende, is hij onderuit geschopt. Daarna lukte het hem niet om op te staan.
De verdachte mocht zich tegen deze aanranding verdedigen. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte in deze specifieke omstandigheden, het steken van aangevers met een mes, nu hij zelf kort daarvoor vanuit dezelfde groep waartoe aangevers behoorden in zijn kin was gestoken met een scherp voorwerp, en dreigen met het mes niet afdoende was, niet in een onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding, zodat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer is voldaan.
Resumerend is het hof van oordeel dat er sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging gehandeld heeft. De bewezenverklaarde feiten zijn daarmee niet strafbaar. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder de verdachte een jas en een GSM in beslag zijn genomen. Deze voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de verdachte, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 33.893,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. In eerste aanleg heeft de benadeelde partij deze vordering verlaagd tot een bedrag van € 33.108,00. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 25.108,00 aan materiële schade en een bedrag van € 8.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [aangever 1] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
Nu het hof de verdachte ter zake van het onder feit 1 primair tenlastegelegde – waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn – zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan de verdachte daarom voor dit feit geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [aangever 1] in de vordering niet worden ontvangen. Het hof zal de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 4.020,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 520,00 aan kleding en schoenen en een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade. Voorts vordert de benadeelde partij een bedrag van € 67,68 aan proceskosten.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [aangever 2] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
Nu het hof de verdachte ter zake van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde – waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn – zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan de verdachte daarom voor dit feit geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [aangever 2] in de vordering niet worden ontvangen. Het hof zal de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.