ECLI:NL:GHSHE:2024:4016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
20-003505-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. J.T.F.M. van Krieken
  • mr. dr. M.M. Koevoets
  • mr. P. van Etteger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het voorhanden hebben van een stroomstootwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar schuldig werd bevonden aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De verdachte had dit wapen op 10 december 2018 in Bergen op Zoom in zijn bezit. Het hof heeft de verdachte schuldig verklaard, maar geen straf opgelegd, rekening houdend met de geringe ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook overwogen dat de rechtbank een verkort vonnis had gewezen zonder de benodigde bewijsmiddelen bij te voegen, waardoor het vonnis nietig werd verklaard. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003505-23
Uitspraak : 11 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats, van 12 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-129394-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het aan hem als feit 1 tenlastegelegde. De rechtbank heeft het als feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘handelen in strijd niet artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en bepaald dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd. De rechtbank heeft de teruggave gelast van de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een personenauto van het merk BMW, type M5, met kenteken [kenteken] en een geldbedrag van € 3.500,00.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft – op meerdere gronden – vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd (
witwassen).
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank een verkort vonnis heeft gewezen en daarin heeft bepaald dat de bewijsmiddelenbijlage zou worden opgemaakt en nagestuurd indien er hoger beroep zou worden ingesteld. Het hof heeft - ondanks navraag daarnaar - geen bewijsmiddelenbijlage ontvangen, waardoor het vonnis van de rechtbank niet voldoet aan het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en het vonnis mitsdien nietig is. Het hof zal het vonnis aldus vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
2.hij op of omstreeks 10 december 2018 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.hij op 10 december 2018 te Bergen op Zoom, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-1028053151 (onderzoek ‘Cinsault’), gesloten d.d. 23 mei 2022 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 1912). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal ven beschrijving van bevindingen (beschrijving stroomstootwapen) d.d. 2 januari 2019 (dossierpagina’s 118-119), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op dinsdag 11 december 2018 werd onderstaand goed in beslag genomen in de woning [adres 2] . De plaats van aantreffen was op de ouderslaapkamer onder het matras van het (ouderlijk) bed in de woning [adres 2] .
(…)
Omschrijving stroomstootwapen:
(…) Het voorwerp heeft een cilindrische vorm met een lengte van 170 mm en een diameter van 30mm. De voeding wordt geleverd door herlaadbare batterijen, welke door middel van een ingebouwde omvormer kunnen worden opgeladen.
(…)
Bij het indrukken van deze schakelaar wordt de zwakspanning van de batterij door middel van een cascadeschakeling omgezet in een hoogspanning, welke wordt overgebracht op de voor op het wapen geplaatste contact strips, gelegen rond de ledverlichting. Deze strips zijn geplaatst op een onderlinge afstand van 10 mm.
De op de contact strips afgegeven spanning wordt zodanig verhoogd dat de stroom/spanning de afstand tussen de contacten overbrugt, waardoor een zichtbare spanningsoverdracht plaatsvindt. Bij het in contact brengen van deze contactpennen met het lichaam zal de spanning tussen de contactpennen een felle pijn reactie opleveren waarbij mensen weerloos kunnen worden gemaakt.
(…)
Het voorwerp was voor direct gebruik geschikt en werkte naar behoren.
Juridische omschrijving van het stroomstootwapen:
Gezien het gerelateerde is dit stroomstootwapen een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie II, onder ten 5e van de Wet Wapens en Munitie.
2.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 december 2018 (dossierpagina’s 120-121), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Voornamen: [verdachte]
Naam: [verdachte]
(…)
Adres: [adres 2]
Postcode: [adres 2]
Plaats: [adres 2]
(…)
Tijdens de doorzoeking werden goederen inbeslaggenomen uit de woning, onder toeziend oog van beide bewoners.
(…)
(
het hof begrijpt de in de woning aan [adres 2] aangetroffen)
Taser:
“Dat betreft een zaklamp met de optie taser. Deze is aangeschaft ter bescherming omdat we in mei 2018 zijn overvallen “
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld voor het opvragen van algemene bankgegevens en alle bankmutaties, om deze reden de bevelen tot het opvragen van algemene bankgegevens en
het opvragen van alle bankmutaties onrechtmatig zijn gegeven, de bankmutaties vanwege dit vormverzuim onrechtmatig zijn verkregen en dus dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Om die reden was er op 11 december 2018 geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld om een doorzoeking ter inbeslagname te doen in de woning van de verdachte. Ook zou de verklaring van hoofdagente [verbalisant 1] erg selectief en dus onjuist zijn geweest, waardoor de rechter-commissaris onvoldoende en daarmee onjuist is ingelicht. De verdediging heeft vanwege de ernst van het verzuim, het belang dat het geschonden voorschrift dient alsmede het nadeel bewijsuitsluiting bepleit van de resultaten van de doorzoeking en integrale vrijspraak bepleit.
Stelplicht verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
Met betrekking tot verweren strekkende tot bewijsuitsluiting vanwege een gesteld vormverzuim stelt het hof voorop dat verweren van die aard, teneinde de responsieplicht van de rechter uit te lokken, aan bepaaldelijk te stellen vereisten moeten voldoen. Zo dienen die verweren te worden gevoerd met inachtneming van de factoren van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De motivering moet toegesneden zijn op de inhoud van het onherstelbare vormverzuim en de factoren, inhoudende (i) het belang dat het geschonden voorschrift dient, (ii) de ernst van het verzuim en (iii) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 volgt dat als strafprocessuele sanctie bewijsuitsluiting op een vormverzuim kan volgen in gevallen waarin (i) het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) te voorkomen en/of (ii) het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Of grond bestaat om tot bewijsuitsluiting te beslissen, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het uitgangspunt van subsidiariteit. In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
In hetgeen door de raadsman van de verdachte in hoger beroep naar voren is gebracht kan geen verweer worden ontwaard dat voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een verweer dat is geënt op artikel 359a Sv, strekkende tot bewijsuitsluiting. Het verweer voor zover dat betrekking heeft op de resultaten van de doorzoeking, wordt met betrekking tot het beoogde rechtsgevolg van bewijsuitsluiting niet geconcretiseerd aan de hand van de factoren van artikel 359a, tweede lid, Sv. Met betrekking tot het verweer van de raadsman over de verklaringen van [verbalisant 1] , behelst het verweer in het geheel geen op de criteria van artikel 359a Sv gebaseerde motivering.
Het hof overweegt voorts dat ook indien het verweer wel aan de daartoe te stellen vereisten voldeed, dit verweer verworpen zou worden. Daartoe overweegt het hof dat in het kader van een Deens opsporingsonderzoek naar de betrokkenheid van de broer van de verdachte bij de uitvoer van cocaïne naar Nederland, het vermoeden bestond dat het autobedrijf van de verdachte in Nederland een belangrijke rol speelde bij het witwassen van de geldbedragen. Dat vermoeden werd bevestigd door de binnengekomen TCI-informatie over het bedrijf van de verdachte dat gevestigd is te Bergen op Zoom. Gelet op het vorenstaande bestond er naar het oordeel van het hof een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, op basis van welk vermoeden de gewraakte opsporingshandelingen zijn verricht.
Daarenboven geldt nog dat ook indien er met de verdediging vanuit moet worden gegaan dat zich met betrekking tot de opsporingshandelingen een vormverzuim heeft voorgedaan in die zin dat deze doorzoeking onrechtmatig zou zijn wegens het door de verdediging gestelde ontbreken van enig redelijk vermoeden, het hof niet tot bewijsuitsluiting zou zijn overgegaan. Het aannemen van het door de verdediging gestelde verzuim en de aanname dat de verdachte zou zijn getroffen in een belang dat de geschonden norm beschermt, zou betekenen dat verdachte is geschaad in een belang dat het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer beoogt te beschermen alsmede de inbreuk op het huisrecht van de verdachte. Een zodanige inbreuk levert echter niet zonder meer ook een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces op. Aan niet gerechtvaardigde inbreuken op (onder meer) artikel 8 EVRM - maar ook inbreuken op het huisrecht - behoeft dan ook in de regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Dat verdachtes recht op een eerlijk proces in deze is geschonden, is niet gebleken.
Tot slot overweegt het hof dat voor zover de stelling van de verdediging juist is dat de door verbalisant [verbalisant 1] geverbaliseerde informatie onjuist en onvolledig zou zijn, het hof in ieder geval niet heeft geconstateerd dat bewust essentiële informatie is achtergehouden of toegevoegd en dat de aan de rechter-commissaris verstrekte informatie niet juist, voldoende en toegesneden op de gevraagde beslissing was..
Het verweer wordt aldus in al zijn onderdelen verworpen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het aan de verdachte (in hoger beroep thans aan de orde) tenlastegelegde voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Daartoe is aangevoerd dat de conclusie van de verbalisant dat het stroomstootwapen ‘naar behoren werkt’, onvoldoende is voor een veroordeling. Voorts is aangevoerd dat het recht op tegenonderzoek is geschonden doordat onderzoek aan het wapen niet meer mogelijk is omdat deze vernietigd ‘zou zijn’, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim waardoor geen sprake meer is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Bespreking verweren
Met betrekking tot het verweer inhoudende dat er sprake is van een vormverzuim, waardoor er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces, heeft te gelden dat het verweer niet voldoet aan de daartoe te stellen eisen. In het bijzonder geldt daarbij dat het verweer in het geheel geen strafprocessuele conclusie als bedoeld in artikel 359a Sv bevat, noch voldoet aan de overige daaraan te stellen vereisten.
Het verweer, inhoudende dat de conclusie van de verbalisant dat het stroomstootwapen ‘naar behoren werkt’, onvoldoende is voor een veroordeling, vindt naar het oordeel van het hof zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Geen straf of maatregel
Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte aanvankelijk verdachte was in een witwasonderzoek, dat heeft geleid tot een vrijspraak door de rechtbank. Ten laste van de verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde – het voorhanden hebben van een stroomstootwapen bewezenverklaard.
Het voorhanden hebben van een wapen zoals dit, brengt de nodige veiligheidsrisico’s mee voor de maatschappij.
In beginsel rechtvaardigt het bewezenverklaarde de oplegging van een sanctie. Het hof acht het echter in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan, passend en geboden dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat aan de verdachte terzake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. dr. M.M. Koevoets en mr. P. van Etteger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 11 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. dr. M.M. Koevoets is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.