ECLI:NL:GHSHE:2024:4013

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
20-000734-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake telen van hennep en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken werd van het telen van hennep. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met betrekking tot een grote hoeveelheid hennep. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken heeft van bepaalde tenlasteleggingen, en dat er geen hoger beroep openstaat tegen deze vrijspraken. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter voor het overige bevestigd, maar de opgelegde straf vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg. Het hof heeft de ernst van het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, en heeft besloten om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000734-24
Uitspraak : 5 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 maart 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-014393-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde ‘telen van de hennep’ en de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde en het onder feit 1 primair tenlastegelegde voor het overige bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’, de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel van 13 maart 2024 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld.
De politierechter heeft de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dit tegen de hiervoor bedoelde beschermde vrijspraken is gericht.
De benadeelde partij [benadeelde] is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat deze niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de strafoverweging van de politierechter te vervallen en zal deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Voorts zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerst volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvullende bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe werd aangevoerd dat er geen wettig bewijs is dat de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij noch dat hij daar beschikkingsmacht over had. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de mogelijkheid bestaat dat de hennepkwekerij door iemand anders dan de verdachte is opgezet. Nu dit alternatieve scenario niet als volstrekt onaannemelijk kan worden uitgesloten, kan niet tot een veroordeling van verdachte worden gekomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is gebleken van de navolgende feiten en omstandigheden. De verdachte heeft met ingang van 1 maart 2019 het bedrijfspand aan [adres 2] gehuurd van [betrokkene 1] . De verdachte heeft het huurcontract afgesloten, handelend als bestuurder van [bedrijf] De verdachte heeft midden maart 2019 toegang tot het pand gekregen. Vervolgens heeft de verdachte op 16 mei 2019 [bedrijf] , met daarin het huurcontract, verkocht aan getuige [getuige] .
Op 17 mei 2019 werd, na een brand, de hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan [adres 2] . Verbalisant [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat er, gezien de grootte en de hoogte van de planten, minimaal 8 weken gewerkt moet zijn aan de opbouw van de hennepkwekerij, maar dat de kwekerij er waarschijnlijk al langer was geweest. Blijkens de foto’s die zich in het dossier bevinden zijn de planten de stekfase ontgroeid.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de ruimte aan [adres 2] vanaf 16 mei 2019 had gehuurd van de verdachte, dat hij nog nooit in het pand was geweest, dat hij het pand had gehuurd aan de hand van foto’s en dat hij niet wist dat zich in het pand een hennepkwekerij bevond. Verder heeft getuige [getuige] verklaard dat hij op 17 mei 2019 via het nieuws had vernomen dat er in het pand aan [adres 2] brand was ontstaan en dat zich in het pand een hennepkwekerij bevond.
Het hof komt, aan de hand van voorgaande feiten en omstandigheden, tot de conclusie dat niemand anders dan de verdachte in de periode van 19 maart 2019 tot en met 17 mei 2019 toegang tot en beschikkingsmacht had over het pand met de hennepkwekerij. De huur van dit pand was weliswaar een dag voordat de hennepkwekerij werd ontdekt overgedragen, maar de verdachte was de enige die gedurende de gehele voornoemde periode toegang had tot het pand had. Dat de verdachte – zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – zijn sleutel van het pand bij het ingaan van het huurcontract had overgedragen aan ene [betrokkene 2] , acht het hof niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft deze verklaring eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd. De in eerste aanleg niet zelf verschenen verdachte heeft toen kennelijk onvoldoende reden gezien om over dit niet onbelangrijke gegeven aldaar te verklaren, waardoor, nu verdachte bij gelegenheid van zijn politieverhoren hier evenmin over heeft verklaard, eerst ruim 5 jaren na de ontdekking van de hennepplantage deze verklaring is afgelegd. Voorts kon de verdachte desgevraagd geen concrete, verifieerbare gegevens verstrekken over deze [betrokkene 2] . Bovendien is ter terecht-zitting door de verdachte naar voren gebracht dat de betreffende [betrokkene 2] reeds is overleden.
Het alternatieve scenario inhoudende dat de hennepkwekerij door een ander dan de verdachte is opgezet, acht het hof evenmin aannemelijk. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat gezien de grootte van de hennepkwekerij en de hoogte van de planten er al
minimaal acht weken gewerkt moet zijn aan de opbouw van de kwekerij (p. 9 proces-verbaal). Deze tijdlijn van acht weken past vrijwel precies in voornoemde periode waarin de verdachte toegang kreeg tot en beschikkingsmacht had over het pand. Het hof zal het alternatieve scenario dan ook als niet aannemelijk geworden terzijde schuiven.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij feitelijk op 15 april 2019 zijn bedrijf [bedrijf] aan getuige [getuige] heeft opgedragen, vindt geen steun in het politiedossier noch vindt dat op andere wijze steun. Voor zover hieraan de gedachte ten grondslag ligt dat [betrokkene 3] , in ieder geval iemand anders dan de verdachte, vanaf 15 april 2019 de hennepkwekerij heeft opgezet is dat gelet op de eerder genoemde bevinding van verbalisant [verbalisant 2] ter zake de duur van de opbouw van de hennepkwekerij evenmin aannemelijk geworden. Het hof zal dan ook aan deze verklaring voorbij gaan.
Het hof acht, evenals de politierechter, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft gepleegd, op de wijze zoals door de politierechter bewezen is verklaard.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten. Het bewezenverklaarde staat in relatie met de handel in softdrugs, dat allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten tot gevolg heeft. Hennep kan niet alleen gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar de handel daarin gaat ook steeds vaker gepaard met andere (ook zware) vormen van criminaliteit. Door zijn handelwijze heeft verdachte daaraan bijgedragen. Verdachte heeft voor die gevolgen geen oog gehad, maar heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 24 september 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder, zij het lange tijd geleden, is veroordeeld ter zake van het overtreden van de Opiumwet.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een vrouw en vier kinderen heeft, dat hij ondernemer is en dat hij samen met zijn kinderen meerdere bedrijven heeft.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 31 oktober 2019 verhoord door de politie en de politierechter heeft op 13 maart 2024 vonnis gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van ongeveer 2 jaar en 4 maanden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigen.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou, naar het oordeel van het hof, een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden in ieder geval passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden, zal het hof volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Met oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, toch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 5 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.