ECLI:NL:GHSHE:2024:3994

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
20-002716-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen bij minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen bij een 11-jarig slachtoffer. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte, die als kwetsbaar werd beschouwd en emotioneel niet conform zijn leeftijd functioneerde, in overweging genomen. Het hof heeft besloten om de strafmaat te handhaven, maar met een nadruk op hulpverlening en diagnostiek. De verdachte heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten en heeft zijn excuses aangeboden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 4.347,90, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling indien betaling uitblijft. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002716-23
Uitspraak : 13 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 26 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-159194-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en meewerken aan diagnostiek en indien nodig ambulante behandeling alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag van € 4.347,70, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is afgewezen voor zover die ziet op de kosten voor de begeleiding. In het overige deel van de vordering is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en is bepaald dat de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal desgevraagd aangegeven dat deze geheel kan worden toegewezen en tevens gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Namens de verdachte is primair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof vult de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen als volgt aan.
Het proces-verbaal van de in de zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 november 2024, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
De tenlastelegging ten aanzien van het pijpen klopt wel. U vraagt mij of de door de rechtbank bewezenverklaarde handelingen kloppen. Ja, het klopt dat die handelingen zijn uitgevoerd.
Op te leggen sancties
Het hof stelt de navolgende strafmotivering in de plaats van de strafmotivering van de rechtbank. Het hof komt met de rechtbank wel tot een zelfde strafoplegging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het plegen van ontuchtige handelingen en het seksueel binnendringen bij [slachtoffer] die op dat moment 11 jaar oud was. De verdachte is via een website in contact gekomen met [slachtoffer] die op dat moment zei dat ze 15 jaar oud was, terwijl de verdachte op dat moment 25 jaar oud was. De verdachte heeft met [slachtoffer] een aantal keer afgesproken en daarbij hebben ook seksuele handelingen plaatsgevonden. Zelfs toen de verdachte wist dat [slachtoffer] jonger was dan zij hem had voorgehouden, is hij met haar blijven afspreken. De verdachte wist dat dit alles strafbaar was. Door deze feiten te plegen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Het hof heeft geen enkele twijfel, ook gezien de slachtofferverklaring van [slachtoffer] in hoger beroep, dat [slachtoffer] door het handelen van de verdachte psychisch beschadigd is. Dit blijkt onder meer door de inmiddels door haar gevolgde therapie. Gelet op het feit dat [slachtoffer] ten tijde van het gepleegde feit slechts 11 jaar oud was, is de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] door verdachtes handelen doorkruist. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
In het bijzonder in de aard en ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof de redenen voor het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Die aard en ernst rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. Het hof houdt echter ook rekening met de overige omstandigheden in deze zaak en overweegt daarover het volgende.
In hoger beroep heeft de verdachte laten blijken het kwalijke van zijn handelingen in te zien en heeft hij daarvoor zijn excuses aangeboden. Ook heeft de verdachte in hoger beroep toegegeven dat er meer tussen hem en [slachtoffer] is gebeurd dan hij in eerste instantie had toegegeven.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 oktober 2024 waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte toegelicht dat hij bij zijn moeder woont die psychische problemen heeft en ondersteuning van de verdachte krijgt, dat hij sinds enkele maanden bij de klantenservice van een warenhuis werkt en dat hij zijn baan zal verliezen bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan twee maanden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof ook acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 15 november 2024. Uit dit rapport van de reclassering komt naar voren dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een licht verstandelijke beperking bij de verdachte.
De verdachte is ter terechtzitting op het hof overgekomen als bijzonder kwetsbaar en als iemand die emotioneel gezien niet conform zijn kalenderleeftijd functioneert. Het hof ziet in het bijzonder in deze omstandigheid, in samenhang met de inhoud van de rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht en waaruit voortvloeit dat het belangrijk is dat diagnostiek en hulpverlening tot stand komt, aanleiding om af te zien van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het maatwerk dat met deze beslissing wordt geleverd – en ook al eerder door de rechtbank is geleverd– is naar het oordeel van het hof niet alleen in het belang van de verdachte, maar ook in dat van de samenleving.
Het hof acht al met al met de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel worden de bijzondere voorwaarden verbonden van een meldplicht en, indien geïndiceerd, ambulante behandeling.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Namens [slachtoffer] is in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.922,90 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 50,- kosten jas
€ 297,90 reiskosten
€ 575,- begeleiding door ouders
€ 8.000,- immateriële schade
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.347,70
(het hof begrijpt dat hier sprake is van een verschrijving en dat de rechtbank bedoeld heeft: € 4.347,90).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ad a.
Uit het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] deze jas droeg toen zij door de politie werd aangetroffen op 18 augustus 2021, zijnde het tijdstip in de bewezenverklaarde periode, waarbij haar jas in beslag is genomen voor de waarheidsvinding. De jas is gedurende het politieonderzoek onbruikbaar geweest en het hof heeft begrip voor het feit dat [slachtoffer] de jas nadien niet meer heeft willen dragen. Dit alles houdt namelijk verband met het bewezenverklaarde. Het hof acht deze post dan ook toewijsbaar. De post is overigens ook niet door de verdediging weersproken.
Ad b.
De reiskosten betreffen reiskosten voor het vervoer naar de psycholoog ten aanzien van behandelingen. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en worden door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van het hof komen deze kosten ook voor vergoeding in aanmerking.
Ad c.
Deze kosten zien op de vergoeding van de kosten voor de begeleiding door moeder van [slachtoffer] naar de afspraken bij de psycholoog. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft moeder allereerst naar voren gebracht dat zij op het moment van de begeleiding van [slachtoffer] niet werkzaam was. Als reactie op het verweer van de verdediging heeft de advocaat van de benadeelde partij te kennen gegeven dat moeder op het moment van de begeleiding wel degelijk werk had. Een onderbouwing is achterwege gebleven. Deze post is door de verdediging betwist. Het hof is van oordeel dat voor een beoordeling van voornoemde schadepost nader onderzoek nodig is. Dit levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom kan de benadeelde partij in zoverre niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ad d.
Het hof stelt voorop dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Indien het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Uit de onderbouwing van het immateriële deel volgt dat sprake is van geestelijk letsel bij [slachtoffer] . Uit een schrijven van [psycholoog] , GZ-psycholoog, blijkt dat [slachtoffer] kampt met PTSS-klachten zoals herbelevingen, slecht slapen en concentratieproblemen. Ook uit het spreekrecht volgt dat [slachtoffer] tot op heden nog steeds last heeft van het bewezenverklaarde. Zo is zij erg bang, gestresst en voelt zij zich niet meer veilig. Naar het oordeel van het hof is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van psychisch letsel als gevolg van het bewezenverklaarde dat voor schadevergoeding in aanmerking komt. Het hof begroot de immateriële schadevergoeding voor de benadeelde partij op een bedrag van € 4.000,-. Het overige deel van de vordering zal het hof afwijzen.
Resumé
Het hof zal toewijzen:
€ 50,-
€ 297,90
€ 4.000,-
€ 4.347,9‬0
Het hof zal afwijzen een bedrag van € 4.000,- aan overige immateriële schade. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 4.347,90 schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de jas en de immateriële schade wordt bepaald op 18 augustus 2021 en de aanvangsdatum van de reiskosten wordt bepaald op 28 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
De verdachte zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 4.347,90. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor is weergegeven tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 244 Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.347,90 (vierduizend driehonderdzevenenveertig euro en negentig cent) bestaande uit € 347,90 (driehonderdzevenenveertig euro en negentig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.347,90 (vierduizend driehonderdzevenenveertig euro en negentig cent) bestaande uit € 347,90 (driehonderdzevenenveertig euro en negentig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 53 (drieënvijftig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
  • 18 augustus 2021 over een bedrag van € 50,00 ter zake van de jas;
  • 28 augustus 2023 over een bedrag van € 297,90 ter zake van de reiskosten
en van de immateriële schade op:
18 augustus 2021;
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het voren overwogene, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 13 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.