ECLI:NL:GHSHE:2024:3993

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
20-003477-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol leidt tot zware verkeersschade

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol, wat heeft geleid tot een verkeersongeval waarbij twee slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, waaronder niet-aangeboren hersenletsel. De feiten vonden plaats op 9 april 2022 te Oss, waar de verdachte als bestuurder van een personenauto met een te hoge snelheid en onder invloed van alcohol een rood verkeerslicht negeerde en in botsing kwam met een bromfiets. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. In hoger beroep heeft het hof de bewezenverklaring van roekeloosheid bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte onverantwoorde risico's heeft genomen en onvoldoende inzicht heeft getoond in zijn verantwoordelijkheden als automobilist. Het hof heeft de strafmaat gelijk gehouden aan die van de rechtbank, met inachtneming van de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003477-23
Uitspraak : 13 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 18 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-092692-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als de eendaadse samenloop van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet, meermaals gepleegd’ (
feit 1 primair) en ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994’ (
feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring en bepleit dat geen sprake is geweest van roekeloosheid. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 09 april 2022 te Oss, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, (Singel 1940 1945 en/of Oostwal), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden onder invloed van en/of na consumptie van alcoholhoudende drank en/of zeer dicht achter een ander voertuig (Renault Megane) te rijden en/of te rijden met een hoge snelheid, in elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of, gekomen op of ter hoogte van de kruising van de weg, Oostwal, en de weg Hooghuisstraat, het in zijn, verdachtes, rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en/of (vervolgens) tegen een die weg, Oostwal, overstekende bromfiets (bestuurd door [slachtoffer 1]) te botsen, waardoor aan (een) ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een schedelfractuur en/of oogkasfractuur ([slachtoffer 1]) en/of een beenfractuur en/of armfractuur en/of jukbeenfractuur en/of kaakfractuur ([slachtoffer 2]), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2022 te Oss als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Singel 1940 1945 en/of Oostwal, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door te rijden onder invloed van en/of na consumptie van alcoholhoudende drank en/of zeer dicht achter een ander voertuig (Renault Megane) te rijden en/of te rijden met een hoge snelheid, in elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en/of, gekomen op of ter hoogte van de kruising van de weg, Oostwal, en de weg Hooghuisstraat, het in zijn, verdachtes, rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en/of (vervolgens) tegen een die weg, Oostwal, overstekende bromfiets (bestuurd door [slachtoffer 1]) te botsen, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2022 te Oss als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Singel 1940 1945 en/of Oostwal, zeer dicht achter een ander voertuig (Renault Megane) heeft gereden en/of met een hoge snelheid, in elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden, en/of, gekomen op of ter hoogte van de kruising van de weg Oostwal en de weg Hooghuisstraat, het in zijn, verdachtes, rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of (vervolgens) tegen een die weg, Oostwal, overstekende bromfiets (bestuurd door [slachtoffer 1]) is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.hij op of omstreeks 09 april 2022 te Oss, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 795 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op 9 april 2022 te Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg (Oostwal), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te rijden onder invloed van en na consumptie van alcoholhoudende drank en zeer dicht achter een ander voertuig (Renault Megane) te rijden en te rijden met een hoge snelheid, in elk geval een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, en gekomen ter hoogte van de kruising van de weg, Oostwal, en de weg Hooghuisstraat, het in zijn, verdachtes, rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en vervolgens tegen een die weg, Oostwal, overstekende bromfiets (bestuurd door [slachtoffer 1]) te botsen, waardoor aan anderen (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur en oogkasfractuur ([slachtoffer 1]) en een beenfractuur en armfractuur en jukbeenfractuur en kaakfractuur ([slachtoffer 2]), werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.op 9 april 2022 te Oss, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 795 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring door de rechtbank en bepleit dat geen sprake is geweest van roekeloosheid. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft steeds ontkend te hard te hebben gereden. Deze overtreding blijkt volgens de verdediging ook niet uit objectieve bewijsmiddelen, maar slechts uit subjectieve getuigenverklaringen. Twee getuigen schatten in dat de verdachte te hard heeft gereden, maar deze zijn niet voldoende voor een bewezenverklaring van een ‘aanzienlijke’ snelheidsovertreding. De verklaringen zijn te subjectief, te vaag en niet verifieerbaar, aldus de verdediging.
Dit leidt volgens de verdediging tot de gevolgtrekking dat er sprake is van door rood licht rijden en van het rijden onder invloed van alcohol, hetgeen onvoldoende is voor het aannemen van roekeloosheid. Wellicht is er ook nog sprake van bumperkleven, maar daarvan is volgens de verdediging dan slechts gedurende een zeer kort moment sprake geweest. Er is geen ondersteunend bewijs voor het door de verdachte voeren van groot licht of het claxonneren. Geconcludeerd kan worden dat het gedrag van de verdachte weliswaar strafbaar is, maar dat er geen sprake is geweest van roekeloosheid.
Het hof overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in het vonnis onder ‘
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1’haar bewijsoverwegingen opgenomen (pagina’s 8 – 11). Het hof neemt onderdelen daarvan over en maakt deze tot de zijne. Waar nodig heeft het hof de bewijsoverwegingen verbeterd en aangevuld.
Vaststelling feiten.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen met de rechtbank vast dat de verdachte op 9 april 2022 omstreeks 22.00 uur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto van het merk Opel, type Corsa, kleur zwart, over de Oostwal te Oss reed en daarbij op het kruispunt met de Hooghuisstraat in botsing is gekomen met een van rechts komende scooter. De verdachte was bekend met de weg en wist dat hij een onoverzichtelijk kruispunt naderde.
De verdachte was op dat moment zodanig onder invloed van alcohol dat hij niet meer had mogen rijden. De uitslag van de ademanalyse na het ongeluk betrof 795 µg/l.
Anders dan de raadsman heeft bepleit stelt het hof met de rechtbank op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vast dat verdachte ten tijde van het ongeval met een te hoge snelheid, hoger dan daar toegestaan (50 km/u) heeft gereden. [getuige 1] en [getuige 2] hebben daarover verklaard op basis van hun eigen waarneming. De rechtbank benoemt in dit kader dat [getuige 1] onder meer heeft verklaard dat hij zelf 60 à 70 km/uur reed en dat hij zag dat de Corsa ‘fors en snel’ van hem wegreed, terwijl [getuige 2] onder meer heeft verklaard dat de auto in haar richting ‘kwam aangevlogen’ en dat ‘het hard, echt heel erg hard’ ging. Ook heeft zij verklaard dat zij wel durft te zeggen dat het veel harder was dan de maximumsnelheid. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat [getuige 3], de bijrijder van de Opel Corsa, heeft verklaard dat de verdachte harder reed dan mocht. Dit was meer dan 50 kilometer per uur. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat hij harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane 50 kilometer per uur.
In hoger beroep heeft de verdediging niet betwist dat de verdachte door rood licht is gereden. Wel heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat het verkeerslicht ten tijde van het ongeval ‘in zijn beleving’ oranje licht uitstraalde. Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte door rood licht heeft gereden.
De verdachte heeft dus met een te hoge snelheid een rood verkeerslicht genegeerd en is op de kruising met de Hooghuisstraat tegen een overstekende bromfiets gebotst waarbij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) lichamelijk letsel hebben opgelopen in de vorm van een schedelfractuur, een oogkasfractuur ([slachtoffer 1]) en een beenfractuur, arm fractuur, jukbeenfractuur en kaakfractuur ([slachtoffer 2]). Het hof kwalificeert dit letsel gelet op de aard en de genezingsduur met de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel.
Kort voordat het ongeval plaatsvond, heeft de verdachte zeer dicht op een auto voor hem gereden (bumperkleven), hetgeen de verdachte in hoger beroep ook niet heeft weersproken. Zowel de bestuurder van die auto ([getuige 4]) als de [getuige 1] hebben daarover verklaard. Naar het oordeel van het hof is bovendien komen vast te staan dat de verdachte naar bestuurder [getuige 4] heeft geclaxonneerd en geseind. Met de rechtbank heeft het hof geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de [getuige 4] en [getuige 1] te twijfelen.
Mate van schuld verdachte.
Met de rechtbank dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte zich bij dit ongeval zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
In het algemeen geldt dat onder 'schuld' als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
De officier van justitie en ook de advocaat-generaal hebben (ook) de schuldvorm roekeloosheid aan de verdachte ten laste gelegd en zich op het standpunt gesteld dat daarvan sprake is. Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
Het hof zal met de rechtbank moeten beoordelen of van roekeloosheid sprake is. In dat kader moet aan de hand van artikel 5a WVW 1994 worden beoordeeld of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels
Het hof heeft met de rechtbank hiervoor al vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal expliciet in artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 genoemde gedragingen, namelijk het overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid (sub g), het niet verlenen van voorrang (sub f), het zeer dicht achter een ander voertuig rijden (sub h) en het door rood licht rijden (sub i). De verdachte heeft dus meerdere verkeersregels geschonden.
b. In ernstige mate
Naar het oordeel van het hof en de rechtbank is hiermee sprake geweest van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, omdat de verdachte kort na elkaar en zelfs tegelijkertijd meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels heeft geschonden met het risico op levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte een auto bestuurde terwijl hij in sterke mate onder invloed van alcohol verkeerde, dat hij ermee bekend was dat hij een onoverzichtelijk kruispunt tegemoet reed en dat hij dit kruispunt met te hoge snelheid naderde en daarbij ook nog door rood licht is gereden.
c. Opzettelijk
Volgens de wetgever moet voor een overtreding van artikel 5a WVW 1994 het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Naar het oordeel van het hof zijn de verschillende gedragingen van de verdachte – het voorafgaand aan de kruising bumperkleven, het binnen de bebouwde kom een onoverzichtelijke kruising oprijden met een te hoge snelheid, het daarbij negeren van een rood stoplicht en dus geen voorrang verlenen aan een overstekende bromfiets –, in samenhang bezien en in combinatie met het rijden onder invloed na consumptie van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
(d)
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht het hof met de rechtbank het voorzienbaar dat er binnen de bebouwde kom bij een kruising van een voor het openbaar verkeer openstaande weg met een voetgangers- en (brom)fietspad, die alle zijn voorzien van verkeerslichten, een gevaarlijke verkeerssituatie kan ontstaan door het verkeersgedrag dat de verdachte heeft laten zien. Dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval met dit gevolg heeft veroorzaakt.
Conclusie.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte in samenhang bezien, moeten worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. Ingevolge artikel 175, tweede lid, van de WVW 1994 is hiermee de schuldgradatie van roekeloosheid gegeven.
Dit betekent dat sprake is van de zwaarste vorm van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Het onder feit 1 primair ten laste gelegde acht het hof wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht eveneens bewezen dat dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
1. primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet, meermalen gepleegd
en
2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (795 microgram).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft bepleit om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar om – bij een bewezenverklaring van roekeloosheid – te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een (eventueel een dubbele maximale) taakstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich roekeloos heeft gedragen in het verkeer waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen en zij beiden lijden aan niet aangeboren hersenletsel. Dit alles terwijl de verdachte onder invloed was van alcohol. Met dergelijk weggedrag heeft de verdachte naar het oordeel van het hof onverantwoorde risico’s genomen, daarmee op dat moment geen enkel respect getoond voor de belangen van andere verkeersdeelnemers en daarmee tevens laten zien onvoldoende inzicht te hebben gehad in de op hem rustende verantwoordelijkheden als automobilist. De slachtoffers van het ongeval hebben, zoals ook blijkt uit hun slachtofferverklaringen in hoger beroep, tot op heden nog veel last van de nasleep van het ongeval en kunnen tot op heden nog niet naar behoren functioneren waarbij het nog de vraag is of zij geheel zullen herstellen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 sprake is van een eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet uiteenloopt. Dat neemt echter de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde niet weg.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 oktober 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Het hof heeft daarnaast oog gehad voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Het hof neemt bij het bepalen van de strafhoogte in het bijzonder in aanmerking dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het belang van de verkeersveiligheid niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid met zich brengt. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan het gevaarzettende gedrag van de verdachte en de ernstige gevolgen daarvan voor de slachtoffers.
Met de rechtbank merkt het hof met betrekking tot de hoogte van de op te leggen straf op dat er voor het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bestaan. Deze oriëntatiepunten “houden op” bij een lichtere schuldvorm, namelijk: een zeer hoge mate van schuld. Zij gaan in dat geval als vertrekpunt voor de op te leggen straf bij het rijden onder invloed van meer dan 570 µg/l en het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel (al bij één slachtoffer) uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar. Het hof beschouwt dit oriëntatiepunt in de onderhavige zaak als absolute ondergrens.
In hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, door de verdachte, zijn raadsman, maar ook namens de slachtoffers, ziet het hof geen redenen om ten voordele of ten nadele van de verdachte van deze ondergrens af te wijken. Het hof komt daarom met de rechtbank tot de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 13 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.