ECLI:NL:GHSHE:2024:3976

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
20-002741-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De feiten dateren van 21 juli 2023, toen de verdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer, deze heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en te schoppen, wat resulteerde in meerdere uitgeslagen tanden en een breuk in de rug. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, evenals een taakstraf van 80 uren. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit en heeft aangevoerd dat er sprake was van noodweer. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.636,22 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002741-23
Uitspraak : 4 december 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 oktober 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-182187-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1985,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , zulks met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft primair integrale en subsidiair partiele vrijspraak bepleit. Voorts heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Aangaande de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw primair bepleit dat het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2023 te Geffen, gemeente Oss [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen, en/of die [slachtoffer] (vervolgens) tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere uitgeslagen en/of losse en/of afgebroken tanden en/of een breuk in een bot naast de ruggenwervel ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juli 2023 te Geffen, gemeente Oss,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
die [slachtoffer] in zijn gezicht en tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen, en/of
die [slachtoffer] (vervolgens) tegen het lichaam te schoppen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere uitgeslagen en/of losse en/of afgebroken tanden en/of een breuk in een bot naast de ruggenwervel ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, op ambtsbelofte opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , agent van politie, registratienummer PL2100-2023161479, gesloten d.d. 20 augustus 2023, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 61. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juli 2023 (pg. 5-7), voor zover, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Vandaag op 21 juli 2023, omstreeks 13.30 uur, kwam ik thuis op [adres 2]
.
Ik zag dat de schoonzoon van mijn buurvrouw, welke woont op [adres 3] , de
stoep aan het schoonspuiten was.
Op mijn oprit staat een witte bus van een vriendin van mij, welke net helemaal schoongemaakt was. Ik zag dat hij helemaal vies was van het schoonspuiten.
Ik riep tegen de man "maak je dat nog schoon?". Er ontstond meteen een woordenwisseling. Ineens haalde hij uit. Hij sloeg mij volop mijn mond. Hij bleef op mij slaan. Ik viel op de grond. Ik voelde trappen op mijn been en rug. Hij bleef mij slaan en schoppen. Ik deed niks terug. Ik heb hem met geen vinger aangeraakt. Ik voelde dat mijn boven en ondertanden los zaten. Mijn boventanden lagen eruit. Ik zei tegen hem: "vind je dit normaal?"
Ik stond op en liep achter de aanhanger. Ik zei tegen hem dat ik de politie, 112 ging bellen. Hij zei vervolgens : "als je aangifte gaat doen bij de politie, maak ik je af. Dan kan je gaan verhuizen. Ken je de naam [verdachte] ? Die staan vanavond nog voor je deur".
Hij bedreigde mij meerdere keren. Ik zag toen dat mijn vriendin aan kwam lopen. Er was verder niemand buiten op straat.
Toen kwam mijn buurvrouw [getuige] aangelopen. Ze sommeerde hem binnen te komen.
Ik heb heel veel pijn aan mijn rug en benen. Ik zag overal bloed.
Ik heb veel pijn.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 22 juli 2023 (pg. 10-13), voor zover, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Vraag: Hoe voel jij je nu op dit moment.
Antwoord: Ik voel mij slecht. Ik heb overal pijn. Hiermee bedoel ik dat ik pijn in mijn hoofd heb. Ik heb pijn in mijn gebit. Ik heb het meeste last van mijn rug.
Vraag: Jij bent gisteren behandeld in het ziekenhuis. Wat konden ze jou vertellen over het letsel.
Antwoord: Ik ben vier tanden uit mijn gebit kwijt. Diverse ondertanden zaten los. Deze tanden hebben ze met een draadje vastgezet met de hoop dat ze weer helemaal vast komen te zitten.
In mijn rug heb ik een kleine breuk naast de ruggenwervel. Het betreft een soort uitstekend bot naast de ruggenwervel.
Vraag: Waar ben jij precies gevallen?
Antwoord: Ik ben door klap naast de camper van ons gevallen. Ik kreeg als eerste een klap vol op mijn mond. Door de klap begon mijn mond meteen te bloeden. Ik hield vervolgens mijn linker hand tegen mijn mond, ik ben namelijk ook links. Ik draaide mij vervolgens wat weg en kreeg vervolgens met een gebalde vuist en klap tegen mijn achterhoofd. Door die klap viel ik op de grond. Met mijn knokkels ben ik toen over de stoep geschoven.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2023 (dossierpagina’s 13-16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op vrijdag 21 juli 2023 wij omstreeks 13.45 uur de opdracht van het operationeel centrum
om te gaan naar [adres 2] .
Op genoemde dag kwamen wij om 13.57 uur ter plaatse. Wij zagen op de oprit tussen
twee woningen van [adres 2] en [adres 3] een man staan met
bloed op zijn hoofd. Wij zagen dat op de oprit op diverse plekken bloed lag.
Ik, [verbalisant 3] , vroeg waar de andere partij was. Ik hoorde dat deze man, die later bleek
te zijn [slachtoffer] , aangaf dat de man die hem geslagen had binnen zou zijn op
[huisnummer] . Ik, [verbalisant 3] , liep deze woning binnen.
Ik, [verbalisant 2] , ging met de man in gesprek. Ik hoorde dat hij zei dat hij een
woordenwisseling had gehad met de schoonzoon van mijn (
het hof begrijpt: zijn) buurvrouw. Dat die schoonzoon, waarvan hij de naam niet kent, zijn auto helemaal vies had gespoten. Dat deze man uit het niets hem in elkaar had geslagen. Dat hij niets terug had gedaan. Ondertussen kwam de ambulance ter plaatse. Ik zag dat melder veel verwondingen had, waaronder tanden miste in zijn gebit. Ik begreep van de ambulanceverpleegkundige dat
het slachtoffer mee moest naar het ziekenhuis ter controle. Ik verbalisant heb
onderweg naar het ziekenhuis, kort een aangifte opgenomen van mishandeling en
bedreiging.
Ik, [verbalisant 3] , trof samen met collega [verbalisant 4] in de woning aan [adres 3]
, [verdachte] . Ik hoorde dat hij zei dat hij ruzie had gehad met
de buurman over het schoonspuiten van de oprit. Ik hoorde dat hij zei dat de bus van
de buurman door het schoonspuiten wat onder het modder was gekomen, waarop de buurman hem begon te bedreigen. Ik hoorde dat hij zei dat hij zich niet laat bedreigen en hem toen een klap verkocht had. Ik zag dat [verdachte] wat bloed op zijn handen had.
Collega [verbalisant 4] hield [verdachte] op dat moment aan als verdachte.
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag 1] 1985
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Nederland
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juli 2023 (dossierpagina’s 40-47), inhoudende de verklaring van de verdachte:
V: Hoe vaak heb je hem geslagen?
A: Eén keer.
5.
Het proces-verbaal van terechtzitting in eerste aanleg d.d. 4 oktober 2024, voor zover, inhoudende de verklaring van de verdachte:
Ik heb met één hand links een duw en met de andere hand rechts een klap gegeven.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2023 (dossierpagina’s 20-21), voor zover, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Ik heb op 22 juli 2023 omstreeks 13:50 uur, de schoenen van verdachte [verdachte] bekeken en gevoeld.
Deze schoen lagen in de kast naast cel nummer 11, waar verdachte verblijft.
Ik voelde aan de voorzijde van de schoenen en voelde dat de neuzen van deze schoen hard waren en niet konden worden ingedrukt. Het is mij ambtshalve bekend, dat in de neus van deze schoenen een stalen, of van gelijk soortig materiaal inzake hardheid zit.
7.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een specialistenbericht, gevoegd als bijlage bij de vordering van de benadeelde partij, voor zover inhoudende, als verklaring van [arts-assistent] , arts-assistent, opgesteld mede namens dr. [chirurg] (chirurg):
[slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedag 2] 1973
Bovengenoemde patiënt zag ik op de Spoedeisende Hulp op: 21-07-2023
Reden consult
Reden van komst: mishandeling
Verwijzing: Ambulanceverpleegkundige
Aanmaker: [arts-assistent]
Verantwoordelijke: [chirurg] (Chirurgie)
Conclusie
49-jarige man, met nagenoeg blanco vg, komt op de SEH na mishandeling met
1. Trauma capitis
2. Pijn linkerflank en RBB zonder vrij vocht op echo FAST. Conclusie: contusie abdomen
3. Tandluxatie van tand element 11, 12 en 21 en meerdere in de onderkaak
4. Pijn rug bij fractuur processus transversus L1 links
5. Microcytaire hematurie bij 4
6. Hoofdwond links frontaal
Mbt 3: verwijzing aan dienstdoende tandarts
Mbt 6: wond gelijmd.
8.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verklaring van een deskundige, gevoegd als bijlage bij de vordering van de benadeelde partij, inhoudende een overzicht van de behandelingen bij de tandartsenpraktijk – voor zover, inhoudende als verklaring van [tandarts] :
Op 21/07/2023 bent u bij de spoedgevallendienst geweest naar aanleiding van de
mishandeling. Hiervan hebben wij een verslag ontvangen en deze is bijgevoegd als bijlage.
Op 07/08/2023 bent u hier in de praktijk geweest naar aanleiding van uw mishandeling.
Hierbij constateerde ik dat de tanden in zowel de boven- als onderkaak verloren zijn. De
staat van uw tanden was vóór de mishandeling al niet optimaal, maar dit heeft de situatie
ernstig verslechterd aangezien er meerdere voortanden nu missen. We hebben een
overzichtsfoto gemaakt, waarna we besloten hebben om een volledig kunstgebit in de
bovenkaak en onderkaak te vervaardigen.
Op 07/09/2023 kwam u hier wegens pijn linksboven, toen is er een kies getrokken.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris, d.d. 30 augustus 2023, voor zover, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
U vraagt mij waar wij, ik en de verdachte, stonden toen hij mij sloeg? Toen stond ik hier. Ik kwam eraan lopen, de witte camperbus zat helemaal vol met zand. Ik vroeg hem of hij dat ook nog ging schoonmaken. Ik liep door. Toen begonnen de bedreigingen al. “Weet je wel niet wie ik ben, google me maar”. Ik draaide me om en keek hem aan van ‘ben je wel helemaal goed’. Toen liep de verdachte richting mij. Toen ging het heel snel. Hij sloeg me.
Daarna kreeg ik nog een schoen tegen mijn rug, terwijl ik al op de grond lag. Mijn tanden lagen er ook al uit. De schoenafdruk stond op mijn T-shirt. Ik had schaafwonden op mijn rug.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en daartoe heeft zij – samengevat, op de gronden zoals nader in pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om het daderschap van de verdachte in rechte vast te stellen. Zo ontbreekt objectief (getuigen)bewijs en voorts staan de verklaringen van aangever en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar, waarbij aangever bovendien wisselend heeft verklaard. Er zou derhalve onvoldoende steunbewijs zijn om vast te stellen dat het letsel door de verdachte zou zijn veroorzaakt, hetgeen meebrengt dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken.
Voor het geval het hof mocht oordelen dat de verdachte geweld heeft gepleegd jegens het slachtoffer heeft raadsvrouw bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt en op die grond eveneens vrijspraak dient te volgen. De verdachte zou een beroep op noodweer toekomen omdat de aangever zich dreigend zou hebben opgesteld naar de verdachte.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Volgens de raadsvrouw zijn de twee medische verklaringen over het ruggenletsel van de aangever verschillend van elkaar en kan op basis van deze informatie niet worden vastgesteld of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het letsel aan de tanden van de aangever zou er zonder nadere medische informatie ook niet kunnen worden vastgesteld dat dit komt door het handelen van de verdachte. Bij toepassing van de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad over de vraag wanneer er – gelet op de aard en omvang van het letsel, de noodzaak en aard van het medische ingrijpen en het uitzicht op en de duur van volledig herstel – sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dient te worden geconcludeerd dat daarvan
in casugeen sprake is.
Het hof stelt op grond van de inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen en de verdere inhoud van het procesdossier het navolgende vast.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer] op 21 juli 2023 omstreeks 14.57 uur is aangetroffen op de oprit tussen de woningen van [adres 2] en [adres 3] . Hij is daar door de politie aangetroffen met bloed op zijn hoofd en ook lag er bloed op verschillende plekken op de oprit. Aangever heeft verklaard dat de man die hem geslagen had op [huisnummer] naar binnen was gegaan, waarna de verdachte daar is aangetroffen. De verbalisanten merkten op dat de verdachte bloed op zijn handen had. De verbalisanten merkten tevens op dat de aangever veel verwondingen had, waaronder dat er tanden mistten uit zijn gebit.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de aangever op 21 juli 2023 is mishandeld door de verdachte. Het hof acht de aangifte alsmede zijn latere verklaring over hetgeen heeft plaatsgevonden geloofwaardig. De aangever heeft gedetailleerd en eenduidig verklaard over het incident en daarbij de verdachte aangewezen als zijnde de persoon die hem heeft aangevallen en hem daarbij meermalen heeft geslagen en geschopt. Het letsel van de aangever past ook in de verklaringen van de aangever. Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat aangever heeft verklaard dat de verdachte hem heeft geslagen tegen het gezicht en getrapt heeft tegen diens rug. Uit de bewijsmiddelen blijkt het slachtoffer letsel heeft in het gezicht en dat er diverse tanden ontbreken uit diens gebit. Ook heeft aangever diverse letsels op zijn lichaam, waaronder op zijn rug. Naar het oordeel van het hof vindt de aangifte op dit onderdeel derhalve voldoende (objectieve) steun in het procesdossier, waardoor het hof bijgevolg geen geloof hecht aan de ontkennende verklaring van de verdachte, zodat hof aan deze verklaring voorbijgaat.
Bij dit oordeel heeft het hof voorts nog in aanmerking genomen dat ook de verdachte (meermalen) heeft verklaard dat sprake is geweest van een incident en hij het slachtoffer heeft geslagen. Bovendien is de verdachte zeer kort na het incident aangehouden in diens woning en daarbij is door de politie waargenomen dat de verdachte bloed had op zijn hand. Het op de hand van de verdachte aangetroffen bloed past niet bij het door de verdachte geschetste scenario maar wel bij de door de aangever beschreven gang van zaken.
Namens de verdachte is aangevoerd dat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt door het dreigende handelen van de aangever. De raadsvrouw heeft het verweer op noodweer geponeerd maar dat verweer op geen enkele manier onderbouwd. Gezien er geen feiten en omstandigheden zijn aangedragen die het beroep op noodweer aannemelijk maken of onderbouwen, passeert het hof dit verweer.
Nu het hof het verweer dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, heeft gepasseerd, is daarmee gegeven dat de geweldshandelingen van verdachte wederrechtelijk waren en er aldus sprake is van mishandeling. Vervolgens dient het hof zich te buigen over de vraag of het letsel van aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Bij het vaststellen of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof stelt voorop dat uit de medische stukken met betrekking tot aangever blijkt dat bij de aangever diverse letsels en verwondingen, verspreid op verschillende plekken van diens lichaam zijn vastgesteld. Zo is er volgens het specialistenbericht sprake van een contusie in de buik, afgebroken tanden, een fractuur in de rug en bloed in de urine. Dit letsel was van dien aard dat medisch ingrijpen ten aanzien van de tanden noodzakelijk is gebleken, zoals blijkt uit bewijsmiddel 6, terwijl het slachtoffer door het letsel gedurende in ieder geval vier maanden niet zijn normale bezigheden heeft kunnen verrichten.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel ook naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat de tenlastegelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsvrouw heeft het hof – ingeval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen – verzocht om te volstaan met oplegging van een taakstraf. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake zou zijn geweest van één droge klap met enigszins zwaarder letsel. In een dergelijk geval gaan de strafvorderingsrichtlijnen uit van een taakstraf van 80 uren.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. De aanleiding om het slachtoffer ernstig te mishandelen was buitengewoon onbeduidend en daarmee is het bewezenverklaarde een toonbeeld van zinloos geweld met een ernstig gevolg. Het hof rekent het de verdachte dan ook ten zeerste aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk ter zake van misdrijven met een geweldscomponent is veroordeeld. Deze veroordelingen dateren van geruime tijd geleden, zodat zij niet een groot gewicht in de schaal leggen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Naar het oordeel van het hof kan, ondanks de persoonlijke omstandigheden, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest passend en geboden. Voor de oplegging van een lagere straf, zoals respectievelijk door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is bepleit, ziet het hof – in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde – geen ruimte, zodat het hof tot oplegging daarvan niet zal overgaan.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.136, 22 bestaande uit een vergoeding van € 4.136,22 als materiële schade, alsmede een bedrag van € 5.000,- als vergoeding voor immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering voor de materiele schade valt uiteen in de volgende posten:
  • € 2.136,22 voor de kosten voor een noodkunstgebit;
  • € 2.000,00 voor een definitief nieuw kunstgebit.
De vordering voor de immateriële schade van € 5.000,- was gebaseerd op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor letselschade categorie 3, te weten “Wervelfractu(u)r(en) leidend tot langdurige aanwezigheid van klachten en langdurige (> 1/2 jaar) behandeling”.
Deze vordering van materiele schade is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.636,22. De politierechter heeft de vordering voor een nieuw kunstgebit gematigd tot een bedrag van € 1.500,- door gebruik te maken van zijn schattingsbevoegdheid. De politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de gehele vordering. Derhalve is de vordering in hoger beroep aan de orde voor het gehele gevorderde bedrag van € 9.136,22.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het hof gelet op de bepleite vrijspraak de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel daartoe besluit aangezien de beoordeling daarvan – in het bijzonder de oordeelsvorming omtrent de medische aspecten – een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het bedrag van € 4.136,22. Het hof is van oordeel dat de vordering tot het bedrag van € 4.136,22 genoegzaam is onderbouwd, zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Door het handelen van de verdachte heeft de benadeelde partij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Het hof acht naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar, als vergoeding van rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag ter hoogte van € 2.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag aan immateriële schade toewijsbaar is. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023, zijnde de datum waarop de schade wordt geacht te zijn geleden, tot aan de dag der algehele voldoening.
De proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, zullen ten laste van de verdachte worden gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 6.636,22. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.636,22 (zegge: zesduizend zeshonderdzesendertig euro en tweeëntwintig cent)als vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.636,22 (zegge: zesduizend zeshonderdzesendertig euro en tweeëntwintig cent)als vergoeding voor materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. M.J.M.A. van der Put en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. Vogelvang, griffier,
en op 4 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.