ECLI:NL:GHSHE:2024:3964

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
20-002899-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak in hoger beroep ontuchtzaak met minderjarig kind

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was vrijgesproken van ontucht met zijn minderjarig kind. Het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 140 uren. De raadsman van de verdachte heeft echter vrijspraak bepleit.

Het hof heeft het bewijs in de zaak beoordeeld, dat voornamelijk steunde op de verklaringen van twee getuigen die ontuchtige handelingen zouden hebben waargenomen. Het hof heeft echter twijfels geuit over de integriteit van deze waarnemingen, gezien de afstand en de specifieke invalshoek van waaruit de getuigen keken. Bovendien heeft de dochter van de verdachte, die ook in haar spreekrecht sprak, ontkend dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Het hof concludeert dat de waargenomen handelingen mogelijk niet meer waren dan gedragingen in een affectieve relatie tussen vader en dochter.

Gezien de twijfels over de getuigenverklaringen en het gebrek aan overtuigend bewijs heeft het hof besloten om de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Het hof bevestigt daarmee het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de overwegingen die in deze uitspraak zijn gedaan.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002899-22

Uitspraak : 16 december 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 december 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-005822-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank van het aan hem tenlastegelegde vrijgesproken.
Het Openbaar Ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte - opnieuw rechtdoende – ter zake van het hem tenlastegelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de wijziging van de tenlastelegging gevorderd, in dier voege dat aan de tenlastelegging meerdere feitelijke handelingen worden toegevoegd die het tenlastegelegde kernverwijt verfeitelijken. In zoverre is er sprake van een aanvulling van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof behoeft de door het hof toegestane wijziging echter niet te leiden tot vernietiging van het vonnis, aangezien het kernverwijt hetzelfde blijft en het hof evenals de rechtbank zal vrijspreken.
De tenlastelegging in hoger beroep luidt - overeenkomstig de toegestane wijziging - als volgt:
‘hij op of omstreeks 3 januari 2022 te Breda
ontucht heeft gepleegd
met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
door het meermalen, althans éénmaal,
- bewegen/duwen van zijn, verdachtes, schaamstreek tegen de schaamstreek, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] en/of
- betasten/vasthouden van de billen van voornoemde [slachtoffer] en/of
- betasten/vasthouden van de borsten en/of de borstreek van voornoemde [slachtoffer] en/of
- betasten van de vagina, althans de schaamstreek, van voornoemde [slachtoffer] en/of
- kussen van de mond van voornoemde [slachtoffer] .’
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder - in aanvulling op hetgeen de rechtbank overwogen heeft - het volgende.
Aanvullende vrijspraakoverwegingen
In de onderhavige zaak steunt het wettige bewijs op de verklaringen van twee getuigen die hebben verklaard op 3 januari 2022 vanuit hun woning te hebben waargenomen dat verdachte (in zijn woning) ontuchtige handelingen met zijn dochter heeft verricht zoals ten laste gelegd.
Het hof twijfelt niet aan de integriteit van de getuigen en hun oprechte bezorgdheid over wat zij die avond dachten te hebben gezien waargenomen.
Bij de beoordeling van hun waarnemingen dienen echter de omstandigheden waaronder de getuigen die handelingen hebben waargenomen, betrokken te worden. De afstand was enkele tientallen meters vanuit de woonkamer van de woning van getuigen naar de woning van de verdachte en er was slechts zicht vanuit een specifieke invalshoek. Het hof acht het onder deze omstandigheden voorstelbaar dat de getuigen bepaalde gedragingen c.q. handelingen tussen de verdachte en zijn dochter hebben waargenomen die voor hen leken op seksuele handelingen, maar die geen ontuchtige lading hadden. Hierbij slaat het hof uitdrukkelijk ook acht op de wijze waarop de dochter, ook in haar spreekrecht, uitdrukkelijk ontkent dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en op het gegeven dat haar gedrag richting haar vader daarvan ook geen blijk geeft.
Het hof kan dan ook niet zonder meer uitsluiten dat de waargenomen handelingen niet méér behelzen dan, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard, (voorstelbare) gedragingen in een affectieve relatie tussen vader en dochter.. Nu het dossier ook overigens geen aanknopingspunten biedt die wijzen op ontoelaatbare gedragingen van verdachte jegens zijn dochter leeft er bij het hof te veel twijfel, waardoor de vereiste overtuiging ontbreekt.
De verdachte zal mitsdien worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 16 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.