ECLI:NL:GHSHE:2024:3957

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
20-002124-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake poging tot zware mishandeling en beschadiging van een voertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 19 september 2022 was gewezen. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een voertuig. De feiten vonden plaats op 7 mei 2021, toen de verdachte met een vrachtauto een bestelbusje ramde, waarin de aangever zich bevond. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 255 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal heeft gehoord en de verdediging van de verdachte heeft gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 340 dagen, waarvan 255 dagen voorwaardelijk, en de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is hem voor 2 jaren ontzegd, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft een geschiedenis van geweldsdelicten en is onder behandeling geweest voor zijn psychische problemen. Het hof heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002124-22
Uitspraak : 27 november 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-122283-21 tegen:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • poging tot zware mishandeling (
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen (
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 255 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbonden, te weten – kort gezegd – een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, waarbij aan de reclassering de opdracht is gegeven toe te zien op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd of ingehouden is geweest.
Voorts heeft de rechtbank een inbeslaggenomen hamer verbeurd verklaard.
Tot slot heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 210 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de rechtbank die heeft opgelegd, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd of ingehouden is geweest.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit en zich voor wat betreft het onder feit 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij, op of omstreeks 7 mei 2021 in de gemeente Peel en Maas en/of Horst aan de Maas, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal,
- met een door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto het bestelbusje waarin die [aangever] zich als bestuurder bevond, heeft geramd en/of van de (snel)weg heeft geduwd/gedrukt, en/of
- opzettelijk een aanrijding heeft veroorzaakt tussen de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto en het bestelbusje waarin die [aangever] zich als bestuurder bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 7 mei 2021 in de gemeente Peel en Maas en/of Horst aan de Maas, althans in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, (als bestuurder) met een vrachtwagen een bestelbusje met daarin die [aangever] te rammen en/of van de (snel)weg te duwen/drukken;
2.hij, op of omstreeks 7 mei 2021 in de gemeente Peel en Maas en/of Horst aan de Maas, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een bestelbus (merk Fiat Ducato, kenteken [kenteken auto] ), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [naam autobedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 7 mei 2021 in de gemeente Peel en Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen,
- met een door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto het bestelbusje waarin die [aangever] zich als bestuurder bevond, heeft geramd en van de (snel)weg heeft geduwd/gedrukt, en
- opzettelijk een aanrijding heeft veroorzaakt tussen de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto en het bestelbusje waarin die [aangever] zich als bestuurder bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 7 mei 2021 in de gemeente Peel en Maas, opzettelijk en wederrechtelijk een bestelbus (merk Fiat Ducato, kenteken [kenteken auto] ), die aan [naam autobedrijf] toebehoorde, heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, zaakregistratienummer PL2353-2021068444, gesloten d.d. 9 mei 2021, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-39. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Feit 1 primair

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2021 (pg. 17-20), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :

(pagina 17)
Plaats delict: A67 Grashoek, binnen de gemeente Peel en Maas
Ik doe aangifte van poging zware mishandeling.
Op 7 mei 2021 reed ik op de A67 ter hoogte van de hectometerpaal 56.0 rechts. Ik reed in de bus van mijn werk. Dit is [naam autobedrijf] . Het is een Fiat Ducato met het Slowaakse kenteken [kenteken auto] . Ik was op dat moment aan het rijden in de richting van Duitsland, komende uit de richting van Eindhoven. Ik reed op dat moment met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur schat ik. Ik zag vervolgens dat er achter mij een witte vrachtwagen naderde. Op dat moment reed ik op de linker rijstrook, want ik was een grote rij met vrachtwagens aan het inhalen. Ik zag dat dit een DAF was, maar het kenteken zag ik niet. Ik zag dat de vrachtwagen steeds dichterbij kwam. Hij reed achter mij op de linker rijstrook. Ik hoorde dat de vrachtwagenchauffeur begon te toeteren terwijl hij achter mij reed. Ik zag dat hij maar enkele centimeters achter mij reed. Ik hoorde dat hij voortdurend toeterde. Ik kon echter niet naar rechts, omdat er rechts allemaal
(pagina 18)
vrachtwagens reden.
Vervolgens voelde ik dat mijn werkbus hard naar voren werd geduwd dan wel gedrukt. Ik
kreeg direct het gevoel dat de vrachtwagen mij van achteren had geramd. Daarna zag ik
dat de vrachtwagen niet afremde, maar dat de vrachtauto nog een keer kwam aanrijden. Ik voelde dat de vrachtwagen mijn bus wederom ramde aan de achterzijde van mijn bus. In totaal is de vrachtwagen drie keer achter tegen mijn bus aangereden. Zowel linksachter, in het midden en rechtsachter. Nadat hij mij ramde, remde ik niet.
Vervolgens kwam mijn bestelbus op de rechter rijstrook terecht. Hoe dit precies
gebeurde weet ik niet. Ik zag dat de vrachtwagenchauffeur links naast mij kwam rijden
en dat hij vervolgens mijn kant op stuurde. Ik voelde dat de vrachtwagen mijn bus aan
de linkerkant ramde waardoor ik op de vluchtstrook werd gedirigeerd. De snelheid zal
toen nog ongeveer tussen de 30 en 90 kilometer per uur geweest zijn.

2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2021 (pg. 26-27), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :

(pagina 26)
Op 7 mei 2021 reed ik mee met mijn man [naam verdachte] (
het hof: de verdachte) met de vrachtwagen. Wij reden over een snelweg bestaande uit twee rijbanen. Mijn man is achter een witte bestelbus gaan rijden op de linker rijbaan. Mijn man heeft een aantal keren getoeterd om de bestuurder van de bestelbus te laten weten dat hij moest doorrijden. De bestelbus bleef langzaam rijden. Mijn man tikte vervolgens met zijn voorkant tegen de achterzijde van de bestelbus. Dit hielp niet en mijn man reed nogmaals tegen de achterzijde van de bestelbus. Ook hierbij toeterde mijn man weer.

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2021 (pg. 28-30), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

(pagina 28)
Op 7 mei 2021 keken wij de beelden uit van de aanwezige dashcam van het merk Garmin
gemonteerd voor de voorruit van de vrachtauto voorzien van het kenteken [kenteken vrachtwagen] . Deze vrachtauto werd bestuurd door verdachte [kenteken auto] . Wij zagen het navolgende:
Videofragment: GRMS0007.mp4
11:44:58 uur.
Verdachte [naam verdachte] rijdt met de vrachtauto over de A67 ter hoogte van 53.1 R. Op
rijstrook 2. Op dit moment geeft de Garmin aan dat de snelheid 87 km per uur is.
11:45:01 uur
Verdachte [naam verdachte] wordt voorbij gereden via rijstrook 1 door de latere aangever. Dit betreft een witte Fiat Ducato voorzien van het Slowaakse kenteken [kenteken auto] . Aansluitend rijdt verdachte [naam verdachte] van rijstrook 2 naar rijstrook 1. Hij komt met zijn vrachtauto direct achter het voertuig van de aangever. De snelheid is op dat moment volgens de Garmin 91 km per uur.
11:45:12 uur
Verdachte [naam verdachte] claxonneert naar de aangever. De snelheid zakt dan terug naar 80 km per uur.
11:45:37 uur
Er wordt wederom geclaxonneerd vanuit de verdachte richting de aangever.
11:45:55 uur
Er wordt voor de derde keer geclaxonneerd voor de duur van 6 seconden waarbij de verdachte [naam verdachte] zeer dicht op het voertuig van aangever zit. De snelheid blijft rond de 80 km per uur.
11:46.25 uur
Er wordt wederom geclaxonneerd door de verdachte [naam verdachte] voor de duur van 14 seconden.
(pagina 29)
Op 11:46:42 uur rijdt verdachte [naam verdachte] met diens vrachtauto al claxonnerend tegen de achterzijde van de bestelauto van de aangever. Hij rijdt op dit moment een snelheid van 87 kilometer per uur volgens de Garmin. Er zijn geen remlichten te zien op de bus van de aangever. Te zien is dat de vrachtauto van verdachte [naam verdachte] tegen de bestelauto van de aangever blijft duwen/zitten en dat de vrachtauto van verdachte [naam verdachte] van links naar rechts manoeuvreert. Dit doet hij terwijl hij nog steeds claxonneert. De snelheid is op dat moment om en nabij de 90 km per uur volgens de Garmin. Het claxonneren duurt tot 11:46.56 uur.
11:46:59 uur
Te zien is dat de bestelauto naar de vluchtstrook gaat. Hierbij rijdt de verdachte
[naam verdachte] op rijstrook 2 en haalt aangever, op dat moment rijdend op de vluchtstrook,
in. Te zien is dat verdachte [naam verdachte] op het moment dat hij met zijn rechtervoorzijde
van zijn vrachtauto ter hoogte van de linker voordeur van de aangever zit, zijn vrachtauto naar rechts drukt waarbij te horen is dat er een botsing ontstaat tussen beide voertuigen. Verdachte [naam verdachte] drukt met zijn vrachtwagen de aangever verder de vluchtstrook op waar op dat moment een pechhaven aanwezig is. Dit gebeurt met 91 km per uur volgens de Garmin.

5. Een deskundigenrapport Letselrisico Aanrijdingen d.d. 29 januari 2024, opgemaakt door [naam deskundige] , voor zover inhoudende:

Wanneer een auto met 85 km/uur over deze weg rijdt en van achteren met 90 km/uur wordt
aangereden dan zal het risico op ernstig letsel voor de inzittenden ten gevolge van deze “tik”
van achteren minimaal zijn, maar er ontstaat wel een risico op een secundaire botsing (met
mogelijk grote risico’s op ernstig letsel voor de inzittenden) wanneer de aangereden auto ten
gevolge van de primaire botsing tegen een tegenligger of tegen een boom zou botsen.
Een kans op een secundaire botsing acht ik aanwezig in de volgende 2 situaties:
De bestuurder van de bestelauto (aangever) raakt tijdens de gebeurtenissen (bijvoorbeeld ten gevolge van een schrikreactie) de controle over het voertuig kwijt. Hij zou hierbij met hoge snelheid tegen de betonnen wegafscheiding links terecht kunnen komen of in de berm rechts (met greppel) of tegen de vangrail rechts bij de parkeerstrook. Mogelijk kan hij hierbij over de kop slaan of er kan een ernstige botsing met een ander voertuig plaatsvinden. Dit risico speelt gedurende de tijd vanaf botsing 1 tot na afloop van botsing 3.
Er zou vóór de bestelauto een situatie kunnen ontstaan waarbij de bestelauto sterk moet afremmen maar daarin gehinderd wordt omdat de vrachtauto achter tegen hem aanrijdt. Er ontstaat dan een groot risico dat de bestelauto geplet wordt tussen een object vóór hem en de achter tegen hem aanrijdende vrachtauto. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een file die plotseling ontstaat voor de bestelauto of een (vracht)auto die met een lage snelheid plotseling voor de bestelauto gaat rijden. Dit risico bestaat in de fase vanaf botsing 1 tot het einde van botsing 2.
De kans dat een secundaire botsing ontstaat ten gevolge van de bovenstaande 2 situaties acht ik aanwezig. Wanneer één van bovenstaande secundaire botsingen zou ontstaan is het risico op zwaar lichamelijk letsel voor de aangever bij een dergelijke secundaire botsing aanzienlijk.
Feit 2
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2021 (pg. 17-20), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] ;

2. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, d.d. 5 september 2021.

Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde en daartoe – op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota – het navolgende aangevoerd. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van het rammen van de bestelbus van aangever, omdat uit de beelden blijkt dat juist sprake was van een vermindering in de snelheid op het moment dat de vrachtwagen de bestelbus naderde en enkel sprake is van een lichte tik. Voorts is aangevoerd dat er geen specifiek onderzoek is gedaan naar de vrachtwagen van de verdachte en het type remsysteem dat in die vrachtwagen aanwezig was, waardoor de conclusies die in het aanvullend onderzoek zijn gemaakt met betrekking tot het remsysteem niet van toepassing zijn op de vrachtwagen van de verdachte. De verdachte kon in de gegeven situatie niet plotseling remmen, omdat de vrachtwagen mogelijk van richting zou veranderen en gaan slingeren met alle gevolgen van dien. Het was zijn verantwoordelijkheid om de vrachtwagen onder controle te houden en hij kon niet meer afstand houden tussen zijn vrachtwagen en de bestelbus. Er was sprake van slechts een tik van achteren met een kleine impact, waardoor de bestelbus niet de controle over het stuur kon verliezen en geen sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Evenmin is sprake van (voorwaardelijk) opzet, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte, terwijl hij op de snelweg op korte afstand achter de bestelbus van aangever [aangever] reed, met zijn vrachtwagen eerst tegen de achterkant van de bestelbus is gebotst en daarna achter de bestelbus is blijven rijden en kleven en nog twee maal tegen de achterzijde van de bestelbus is gebotst (hierna tezamen ook wel aan te duiden als de eerste verkeerssituatie). Daarna heeft de verdachte zich richting de vluchtstrook bewogen en tegen de zijkant van de bestelbus aangereden, waardoor deze van de weg werd geduwd, dan wel gedrukt (hierna ook wel aan te duiden als de tweede verkeerssituatie).
Rammen
Met betrekking tot het verweer van de verdediging of sprake is van rammen stelt het hof vast dat de steller van de tenlastelegging met het opstellen van de tenlastelegging (voor zover betrekking hebbend op het eerste gedachtestreepje) kennelijk met ‘rammen’ het oog heeft gehad op de kop-staartbotsingen, zoals die in de eerste verkeerssituatie hebben plaatsgevonden, ten laste te leggen. Dit sluit aan bij de verklaring van aangever [aangever] , die in zijn aangifte eveneens heeft verklaard over ‘rammen’ en daarmee doelde op deze kop-staartbotsingen. Naar het oordeel van het hof is het dan ook volstrekt duidelijk, ook voor de verdediging, dat met ‘rammen’ de genoemde kop-staartbotsingen worden bedoeld. Aldus uitgelegd kan het woord ‘rammen’ in de tenlastelegging bewezen worden verklaard. Het verweer met betrekking tot dit punt behoeft geen verdere bespreking.
Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel
Het hof is, met de rechtbank, van voordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat sprake was van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op aangever [aangever] . Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Voor beantwoording van de vragen of sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en de verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard, acht het hof de deskundigenrapportage over het letselrisico en de deskundigenrapportage over het noodremsysteem van de vrachtwagen van de verdachte, die in een aanvullend onderzoek zijn opgemaakt, van belang.
In de deskundigenrapportage over het letselrisico is door deskundige [naam deskundige] geconcludeerd dat er (nagenoeg) geen enkel risico is op letsel voor aangever bij een primaire botsing, maar dat de kans op een secundaire botsing wel aanwezig wordt geacht. Een kans op een secundaire botsing wordt aanwezig geacht indien de aangever als gevolg van de botsing met de vrachtwagen de controle over de bestelbus verliest en met hoge snelheid tegen de betonnen wegafscheiding of in de berm terechtkomt en mogelijk over de kop slaat en in een ernstige botsing met een ander voertuig raakt. Ook zou vóór de bestelbus een situatie kunnen ontstaan waarbij de bestelbus sterk moet afremmen, maar daarin gehinderd wordt, omdat de vrachtwagen tegen hem aanrijdt en er een groot risico ontstaat dat de bestelbus wordt geplet tussen een object voor hem en de achter tegen hem aanrijdende vrachtwagen. Wanneer zo een secundaire botsing zou ontstaan is het risico op zwaar lichamelijk letsel voor aangever volgens de deskundige aanzienlijk.
Naar het oordeel van het hof is het handelen van de verdachte – zowel het meerdere malen botsen tegen de achterkant van de bestelbus met een vrachtwagen met lading, als het van de weg af duwen/drukken, zoals tenlastegelegd – zo onverwacht en in zo’n ernstige mate in afwijking van de geldende verkeersnormen, dat het hof gelet daarop de kans aanmerkelijk acht dat aangever [aangever] in een (schrik)reactie op een onveilige manier hierop reageert en de controle over het stuur verliest, op grond waarvan een secundaire botsing ontstaat. Nu het hof de kans op een secundaire botsing aanmerkelijk acht en door de deskundige voorts is geconcludeerd dat indien een secundaire botsing zou ontstaan het risico op zwaar lichamelijk letsel in de gegeven omstandigheden aanzienlijk wordt geacht, welke conclusie het hof overneemt en tot de zijne maakt, is naar het oordeel van het hof als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer in de gegeven situatie dan ook aanmerkelijk te noemen.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de verdachte voorts naar de uiterlijke verschijningsvorm telkens worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte is immers meermalen met zijn vrachtwagen met aanzienlijk gewicht tegen de achterkant van de bestelbus van aangever gereden, terwijl de situatie zich afspeelde op de snelweg bij snelheden tussen de 87 en 90 kilometer per uur, waarbij ook nog ander verkeer op de weg was en aangever [aangever] ten tijde van de eerste verkeersituatie vanwege dat verkeer niet kon uitwijken naar een andere rijstrook.
De verklaring van de verdachte dat hij gas moest geven en botsingen waren gerechtvaardigd, omdat anders het noodremsysteem werd ingeschakeld en dit een gevaarlijke situatie zou veroorzaken op de weg door de vrachtwagen die zou gaan slingeren en omdat hij geen schade aan de lading van de vrachtwagen wilde veroorzaken, schuift het hof terzijde. Immers, uit de rapportage met betrekking tot het noodremsysteem volgt dat kan worden ontkracht dat het voor de verdachte noodzakelijk was om tegen de bestelbus aan te rijden om een noodremming te voorkomen (pagina 31 van het rapport). Daarnaast volgt uit de rapportage dat het zogenoemde AEBS-noodremsysteem door de verdachte door gebruikmaking van de schakelaar op het dashboard (gemarkeerd als 3 op de afbeelding op pagina 22 van het rapport) kon worden uitgeschakeld. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat een soortgelijke knop op het dashboard van zijn vrachtwagen aanwezig was. Bij de tweede botsing speelde het noodremsysteem helemaal geen rol. Dit maakt dat het hof ervan uitgaat dat het remsysteem, als dat al een rol heeft gespeeld, simpelweg door de verdachte kon worden uitgeschakeld. De enkele stelling dat de deskundige is uitgegaan van een ander type vrachtwagen en/of een ander type remsysteem dan daadwerkelijk aanwezig was in de door de verdachte bestuurde vrachtwagen geeft het hof geen grond voor twijfel aan de juistheid van het rapport op dit punt.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene in onderling verband en samenhang beschouwd met de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en beschadiging. De verdachte heeft als bestuurder van een (geladen) vrachtauto op de snelweg de verkeersdeelnemer die voor hem reed van achteren geramd en vervolgens van de weg geduwd. De verdachte had zich kennelijk geërgerd aan het verkeersgedrag van het slachtoffer, omdat die naar zijn zeggen niet snel genoeg reed en ook niet sneller ging rijden nadat de verdachte veelvuldig had geclaxonneerd. Toen de bestuurder ook zijn middelvinger opstak naar de verdachte, is de verdachte uit woede en frustratie direct daarna meerdere malen tegen de bestelbus van het slachtoffer aangereden en heeft hij die bestelbus even later van de (snel)weg afgeduwd. De woede en frustratie waren nog steeds aanwezig toen de verdachte daarna met een hamer de bestelbus heeft beschadigd. De verdachte heeft zich met zijn rijgedrag niet gehouden aan de geldende gedragsnormen in het verkeer en met zijn verkeersgedrag een aanmerkelijk risico op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever in het leven geroepen. Het baart het hof grote zorgen dat de verdachte na een gering te noemen aanleiding overgaat tot het bewezenverklaarde gedrag, waarbij hij zijn (geladen) vrachtwagen meerdere malen als wapen gebruikt tegen een zwakkere verkeersdeelnemer.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 september 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte in 2019 onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict. Die veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro Justitia d.d. 21 juli 2021, opgemaakt door [klinisch psycholoog] , klinisch psycholoog, betreffende de verdachte. Daaruit komt als conclusie naar voren dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, zijnde een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en dwangmatige trekken. De persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De verdachte heeft zijn eigen, rigide, morele principes waardoor hij dwingend kan zijn en kan eisen dat andere weggebruikers zich volgens zijn morele standaarden gedragen. Zo ook ten tijde van het tenlastegelegde als hij zich stoort aan het rijgedrag van aangever. De zo al ontstane frustraties worden danig versterkt als aangever hem kwetst/krenkt door het opsteken van zijn middelvinger.
Aangaande de mate van toerekenen is door de deskundige gerapporteerd dat de verdachte door oplopende emoties ten tijde van het tenlastegelegde in een verkokerde bewustzijnstoestand kwam, gekleurd door zijn woede en frustraties over het rijgedrag en de getoonde middelvinger van aangever. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsproblematiek,
de narcistische en dwangmatige trekken, en tekortschietende coping had de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in verminderde mate grip op zichzelf, op zijn emoties, impulsen en gedrag. In deze toestand kon hij geen gezonde afwegingen meer maken en kon hij zijn emoties, impulsen en gedrag niet meer adequaat reguleren. Aldus heeft de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet volledig in vrije wil kunnen handelen. Dit alles afwegend geeft de rapporteur in overweging om de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig. Met name in verkeerssituaties is er een kans op recidive in agressief gedrag naar andere weggebruikers.
Het hof verenigt zich met het advies van de deskundige over de toerekeningsvatbaarheid, neemt deze over en maakt dit tot het zijne. Het hof is daarom van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van het door Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 23 augustus 2022. Uit voornoemd rapportage komt naar voren dat het behandeltraject bij De Waag goed verloopt. De verdachte is gemotiveerd en hij wil blijven werken aan zijn gemoedstoestand, namelijk minder depressief zijn/blijven en toch leren zijn zelfbeheersing te behouden. De partnerrelatie wordt als een steunende factor gezien. Bij een veroordeling wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering en een ambulante behandeling. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld.
Tevens heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij in behandeling is geweest bij een psycholoog en bij De Waag, dat hij momenteel niet werkt en een uitkering ontvangt, dat hij samenwoont met zijn vrouw, dat hij recent een maagverkleining heeft ondergaan en dat hij kampt met een depressie.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte het feit in verminderde mate kan worden toegerekend, hetgeen in strafmatigende zin bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf meeweegt.
Het hof ziet grond om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof acht in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 255 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf. Het hof overweegt daartoe dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven zelf reeds hulp te hebben gezocht en dat hij onder behandeling is of is geweest bij een psycholoog en bij De Waag. De verdachte lijkt ook naar behoren zijn medewerking aan deze behandelingen te hebben verleend. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen grond om via het strafrechtelijk kader (gelijksoortige) bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke strafdeel te verbinden. Ook voor de oplegging van andere bijzondere voorwaarden ziet het hof geen grond.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid acht het hof het passend en geboden om voor feit 1 primair aan de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd gedurende dat het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest. Ter nadere motivering van het aan de verdachte op te leggen voorwaardelijk deel van deze ontzegging wijst het hof in het bijzonder op hetgeen door de psycholoog is opgemerkt over de kans op recidive in specifieke verkeerssituaties.
Met betrekking tot de redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de beoordeling van de vraag of de behandeling en afdoening van de zaak binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden geldt als uitgangspunt in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Op 5 september 2022 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 5 september 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden bij arrest van 27 november 2024 einduitspraak. De redelijke termijn is met ruim 2 maanden overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de aan de verdachte in beginsel op te leggen gevangenisstraf zal worden verminderd met vijf procent (afgerond in het voordeel van de verdachte).
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 340 dagen waarvan 255 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte is een hamer in beslag genomen en nog niet teruggegeven.
De rechtbank heeft beslist tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk mondeling afstand gedaan van de onder hem inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven hamer. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte uitdrukkelijk afstand heeft gedaan, beschouwt het hof dit als een schriftelijke afstandsverklaring en zal het hof geen beslissing meer nemen ten aanzien van het beslag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
340 (driehonderdveertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
255 (tweehonderdvijfenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 27 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.