ECLI:NL:GHSHE:2024:3944

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
200.346.072_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake voorlopige toevertrouwing en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige [persoon A] aan de moeder, de zorg- en contactregeling tussen de ouders, en de inschrijving van [persoon A] op een middelbare school. De moeder, hierna aangeduid als appellante, heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 16 augustus 2024 aangevochten. De vader, aangeduid als geïntimeerde, heeft de zorg voor [persoon A] en is van mening dat de huidige regeling in het belang van het kind is. De moeder heeft verzocht om de voorlopige toevertrouwing van [persoon A] aan haar, en om vervangende toestemming voor de inschrijving van [persoon A] op een andere school. De rechtbank heeft in eerste aanleg een zorgregeling vastgesteld, maar de moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van [persoon A] is. Het hof heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de grieven van de moeder falen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en een raadsonderzoek gelast ten behoeve van de bodemprocedure. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie rondom [persoon A] zorgelijk is en dat er hulp nodig is voor de ouders. De raad zal een onderzoek instellen naar de opvoedsituatie en de noodzakelijke hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en Jeugdrecht
zaaknummer 200.346.072/01
arrest van 10 december 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. R.A. Knopper te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. A.A.M. Olde Loohuis te Boxmeer.
op het bij exploot van dagvaarding van 13 september 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 augustus 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, gewezen tussen de moeder als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en de vader als eiser in conventie, verweerder in reconventie.
Deze procedure betreft de minderjarige:
[persoon A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Eindhoven, hierna te noemen: de raad.
In het kort
Deze procedure gaat over de voorlopige toevertrouwing van [persoon A] aan de moeder, het contact tussen de vader en [persoon A] en over de inschrijving van [persoon A] op een (andere) middelbare school.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/406026 / KG ZA 24-392)

1.1.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling op 14 november 2024;
  • de bij het H12-formulier van 14 november 2024 door de moeder toegezonden producties 3, 4 en 5, die mr. Knopper bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
2.1.1.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen toelating van voornoemde producties 3, 4 en 5. Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze stukken eerder hadden kunnen worden ingediend.
Het hof heeft, na beraad, beslist dat de producties 3, 4 en 5 aan het procesdossier worden toegevoegd. De stukken hadden weliswaar eerder kunnen worden overgelegd, maar de inhoud daarvan is eenvoudig te doorgronden en namens de vader is niet gesteld dat hij in zijn procesbelang wordt geschaad.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2024 zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [persoon B] , namens de raad.
2.3.
Het hof heeft de minderjarige [persoon A] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en op 11 november 2024 hebben de voorzitter en de griffier buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [persoon A] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
Partijen hadden in het verleden een affectieve relatie die in maart 2016 is geëindigd. Uit die relatie is op [geboortedatum] [persoon A] geboren. De vader en de moeder dragen samen het ouderlijk gezag.
3.3.
Op grond van het tussen partijen geldende ouderschapsplan van januari 2017 heeft [persoon A] haar hoofdverblijf bij de vader in [woonplaats] .
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 19 oktober 2019 is – voor zover hier van belang – bepaald dat [persoon A] omgang heeft met de moeder ieder weekend van vrijdag na school tot zondag, met dien verstande dat [persoon A] negen à tien weekenden per jaar (in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen) de weekenden bij de vader zal doorbrengen. Verder zijn de vakanties van langer dan één week bij helfte verdeeld.
3.5.
Partijen hebben nadien nader afgesproken dat [persoon A] in de omgangsweekenden bij de moeder verblijft totdat de moeder haar op maandagochtend naar school brengt.
3.6.
Sinds mei 2024 verblijft [persoon A] bij de moeder.
3.7.
Tot aan de zomervakantie van 2024 bezocht [persoon A] de [basisschool] in [woonplaats] . Na de zomervakantie van 2024 is zij naar de middelbare school, [middelbare school A] te [woonplaats] , gegaan.
Bodemprocedure
3.8.
Namens de moeder is op 29 juli 2024 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant waarin de moeder verzoekt de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 oktober 2019, alsook het door de ouders vastgestelde ouderschapsplan te wijzigen aldus dat [persoon A] haar hoofdverblijf bij haar de moeder zal hebben en dat tussen [persoon A] en haar de vader een zorg- en contactregeling zal gelden op grond waarvan [persoon A] iedere vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij haar de vader in [woonplaats] zal verblijven.
Procedure eerste aanleg
3.9.
De vader heeft in eerste aanleg gevorderd:
te bepalen dat de moeder zorgregeling van de beschikking d.d. 19 oktober 2019 dient na te komen met dien verstande dat [persoon A] de weekenden dat zij bij moeder verblijft van vrijdag na schooltijd tot maandochtend zullen zijn, althans een zodanige zorgregeling als de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat de moeder in gebreke blijft aan de inhoud van het in dezen te wijzen vonnis te voldoen
te bepalen dat [persoon A] tijdens de zomervakantie 2024 van 2 augustus tot en met de start van het nieuwe schooljaar bij vader zal verblijven, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat de moeder in gebreke blijft aan de inhoud van het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
hem vervangende toestemming te verlenen om [persoon A] in te schrijven op [middelbare school A] te [woonplaats] ;
althans een zodanige beslissing te geven als de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht;
met veroordeling van de moeder in de kosten van dit kort geding.
3.10.
De vader heeft daartoe aangevoerd dat het al langere tijd niet goed ging in de omgang tussen de vader en [persoon A] en dat partijen daarom in mei 2024 hebben afgesproken om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) om te draaien tot aan de zomervakantie, zodat [persoon A] doordeweeks bij de moeder zou verblijven en in de weekenden bij de vader. Als het gedrag van [persoon A] niet zou verbeteren, zou de omkering van de zorgregeling weer teruggedraaid worden. Hoewel het gedrag van [persoon A] niet verbeterde, verblijft [persoon A] sindsdien bij de moeder en is zij, anders dan afgesproken, in de weekenden tot aan de zomervakantie niet meer bij de vader geweest. Ook werden partijen het niet eens over de keuze voor middelbaar onderwijs. Gesteld voor een schoolkeuze in [woonplaats] heeft [persoon A] haar voorkeur uitgesproken voor [middelbare school A] aldaar. De vader heeft [persoon A] in maart 2024 voor deze school ingeschreven. De moeder heeft laten weten het daar niet mee eens te zijn en heeft [persoon A] ingeschreven op [middelbare school B] in [woonplaats] . De vader ondersteunt deze inschrijving niet.
3.11.
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van zijn vorderingen. Haar verweer komt erop neer dat [persoon A] bij haar wil wonen en niet terug naar de vader wil. [persoon A] heeft een sterke eigen wil en de moeder is niet bij machte om [persoon A] te bewegen om naar de vader (terug) te gaan. De moeder is niet bereid om [persoon A] tegen haar uitdrukkelijke wil naar de vader toe te brengen.
3.12.
In reconventie heeft de moeder heeft de moeder gevorderd:
dat [persoon A] voorlopig aan haar wordt toevertrouwd,
vaststelling van een voorlopige zorgregeling tussen [persoon A] en haar de vader op grond waarvan [persoon A] eens in de twee weken een weekend bij de vader zal verblijven van vrijdag na school tot maandagochtend naar school, althans een zorgregeling zoals de voorzieningenrechter in goede justitie meent dat deze voorlopig zal hebben te gelden;
haar vervangende toestemming te verlenen om [persoon A] in te schrijven op [middelbare school B] te [woonplaats] ;
veroordeling van de vader in de kosten van dit kort geding.
3.13.
Bij bestreden vonnis van 16 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant:
In conventie:
  • de vader vervangende toestemming gegeven om [persoon A] in te schrijven bij [middelbare school A] te [woonplaats] ;
  • de navolgende (voorlopige) zorg- en contactregeling vastgesteld:
a) [persoon A] verblijft met ingang van zaterdag 24 augustus 2024 elke week bij de vader van zaterdagmiddag na het paardrijden tot dinsdagochtend naar school; [persoon A] verblijft bij de moeder van dinsdagmiddag na school tot zaterdagmiddag na het paardrijden;
b) de moeder zorgt er voor dat [persoon A] telkens op zaterdagmiddag vanuit [woonplaats] bij de vader thuis in [woonplaats] wordt afgezet;
c) de vader zorgt er voor dat [persoon A] op dinsdag-, woensdag-, donderdag- en vrijdagmiddag telkens direct na school vanuit [woonplaats] bij de moeder thuis in [woonplaats] wordt afgezet;
d) de moeder zorgt er voor dat [persoon A] op woensdag-, donderdag- en vrijdagochtend op tijd op school komt in [woonplaats] ;
  • bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor iedere dag (een deel daaronder begrepen) dat zij in gebreke blijft om aan de veroordeling onder a sub en/of b te voldoen, met dien verstande dat boven een bedrag van € 5.000,- geen dwangsommen worden verbeurd;
  • dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
In conventie en reconventie:
  • de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • het meer of ander verzochte afgewezen.
Procedure hoger beroep
3.14.
De moeder voert in hoger beroep drie grieven aan. De moeder concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en vordert om, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] voorlopig aan de moeder toe te vertrouwen, een tijdelijke zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij [persoon A] eenmaal in de twee weken een weekend bij de vader verblijft van vrijdag na school tot maandagochtend voor school, alsmede vervangende toestemming om [persoon A] in te schrijven op [middelbare school B] te [woonplaats] , en de vader te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.15.
De moeder voert ter onderbouwing van haar vordering – samengevat – het volgende aan. [persoon A] laat veel weerstand zien tegen contact met de vader. Na een incident in de auto op 29 augustus 2024 tussen de vader en [persoon A] , waarbij de vader boos werd op [persoon A] en tegen haar schreeuwde, wil [persoon A] niet meer bij de vader in de auto stappen. Zij durft dat niet meer. Dat snapt de moeder ook. Het geschreeuw van de vader is immers geen uitzondering; al jaren wordt [persoon A] op die manier door de vader toegesproken. De moeder heeft [persoon A] niet aangezet tot het opnemen van de interactie tussen haar en de vader; zij heeft haar alleen gewezen op het programma op haar telefoon waarmee zij gesprekken kan opnemen.
De moeder heeft ook veel moeite om [persoon A] iedere dag naar school in [woonplaats] te brengen en haar daar te houden. Inmiddels heeft ook de mentor van de school aan de bel getrokken. De school ziet de strubbelingen van [persoon A] en haar gebrek aan motivatie. [persoon A] loopt weg van school en sluit niet aan bij haar klasgenoten. De stress bij [persoon A] is zo hoog dat zij zich onvoldoende kan concentreren om op school te presteren en sociaal emotioneel loopt [persoon A] vast. De gesprekken tussen de moeder en school zien op het naleven van de leerplicht. Op advies van de psycholoog van [persoon A] , [persoon C] , is de moeder [persoon A] zelf gaan ophalen van school omdat [persoon A] dreigde dat zij zou weglopen als zij weer bij de vader in de auto moest stappen. Dit is emotioneel en financieel erg belastend voor de moeder, gezien de lange reistijd (in de spits). De vader vindt het prima zo, maar verwijt de moeder wel dat zij [persoon A] tegen hem opzet.
In mei 2024 heeft het CJG (opnieuw) ingezet op ambulante opvoedondersteuning bij de vader. De vader wil zelf leren om op een rustige manier te reageren naar [persoon A] , wil leren communiceren en wil voorkomen dat hij boos wordt. De communicatie tussen de vader en [persoon A] is echter niet verbeterd en vormt de basis voor de slechte verstandhouding tussen de vader en [persoon A] .
Onder de gegeven omstandigheden dient een beperkte (tijdelijke) zorg- en contactregeling tussen [persoon A] en de vader te gelden. Bij [persoon A] is er op dit moment geen draagvlak om op frequente wijze contact te hebben met de vader; het zorgt alleen maar voor stress en nog meer weerstand richting de vader. De moeder acht het niet in het belang van [persoon A] om haar tegen haar stellige wil in meer dan een weekend in de twee weken bij de vader te laten verblijven, ondanks dat de moeder beseft dat [persoon A] uiteindelijk niet heeft te bepalen wat er wel of niet dient te gebeuren. Onverkorte naleving van het bestreden vonnis vergroot enkel de weerstand van [persoon A] en werkt dus averechts. Bovendien is er dan een risico dat [persoon A] de moeder ook niet meer vertrouwt.
Gelet op al het voorgaande is ook het handhaven van de middelbare school in [woonplaats] niet in het belang van [persoon A] . De moeder wenst daarom dat haar alsnog vervangende toestemming wordt verleend om [persoon A] in te schrijven op [middelbare school B] te [woonplaats] .
3.16.
De vader weerspreekt de grieven van de moeder en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.
3.17.
De vader voert – samengevat – het volgende aan.
De vader meent dat vooruitlopend op de bodemprocedure, waarin de raad uitgebreid onderzoek zou moeten doen, er geen wijziging in de hoofdverblijfplaats van [persoon A] dient plaats te vinden en dat [persoon A] ook niet van school dient te wisselen. De vader betwist de noodzaak van een spoedeisende maatregel ten aanzien van de school, aangezien [persoon A] al is ingeschreven op een school en ook daadwerkelijk daar naar school gaat. De vader wijst er daarnaast op dat de voorkeur van [persoon A] altijd al uitging naar [middelbare school A] in [woonplaats] en dat zij in [woonplaats] ook de meeste vriendinnen heeft.
[persoon A] had sinds het verbreken van de relatie tussen de ouders in maart 2016 haar hoofdverblijf bij de vader. De beslissing om [persoon A] tijdelijk bij de moeder te laten wonen was een manier om met de boosheid van [persoon A] om te gaan. De consequentie is echter geworden dat [persoon A] de vader nu niet meer ziet.
Voorafgaand aan het incident in de auto liet [persoon A] wederom alleen maar boosheid zien. Het was niet mogelijk om met haar een gesprek te voeren. Achteraf blijkt dat de moeder met [persoon A] heeft overlegd dat zij gesprekken kan opnemen. De moeder brengt [persoon A] door dergelijk handelen in een loyaliteitsconflict. De vader zou [persoon A] graag weer willen ophalen uit school, maar krijgt daartoe geen gelegenheid, aangezien de moeder naast de vader op het schoolplein gaat staan en [persoon A] daarmee nog verder klem zet tussen de ouders.
De vader betwist nadrukkelijk dat de moeder [persoon A] met alle mogelijke middelen stimuleert om te voldoen aan het vonnis van 16 augustus 2024. Zij laat juist met haar handelen zien dat zij niet intrinsiek gemotiveerd is om [persoon A] naar school in [woonplaats] en naar de vader te laten gaan. Dit is niet helpend in de relatie tussen [persoon A] en de vader. Er is thans geen enkel fysiek contact tussen de vader en [persoon A] . De moeder laat [persoon A] af en toe bellen en zit dan zelf bij het gesprek, waardoor de moeder het contact tussen [persoon A] en de vader negatief belast.
De vader betwist ook dat de moeder wil meewerken aan de geleidelijke opbouw van het contact tussen hem en [persoon A] . Op 7 november 2024 stond een bijeenkomst gepland op de oude school van [persoon A] , waarbij alle betrokkenen aanwezig zouden zijn, inclusief [persoon A] . De moeder bracht [persoon A] , maar belde vervolgens dat [persoon A] niet uit de auto wilde komen. Zelfs dat is de moeder dus niet gelukt.
De vader begrenst [persoon A] in haar gedrag, waardoor discussies tussen de vader en [persoon A] ontstaan. De moeder begrenst haar vrijwel niet, waardoor [persoon A] de ruimte voelt om zelf te bepalen, maar waarmee helaas ook grote druk op [persoon A] wordt gelegd.
De vader is al maanden geleden aangemeld bij het CJG, maar door de lange wachtlijsten en personeelstekorten kon er lange tijd niet gestart worden met de begeleiding tussen de vader en [persoon A] . Op korte termijn vindt nu een intake bij Krachtig Thuis plaats.
3.18.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
[persoon A] is pas elf jaar, maar zij kan kennelijk al een flink karakter laten zien en zelfbepalend zijn. Uit het verhaal van [persoon A] in gesprek met de rechter en in de stukken ziet de raad veel boosheid en verdriet bij [persoon A] . De raad ziet dat zij erg klem zit tussen de ouders. Het is heel lastig voor haar dat ze enerzijds veel behoefte aan controle heeft, maar dat anderzijds voor haar de keuze voor een school wordt gemaakt. Zij wordt voor een onmogelijke taak gesteld om voor zichzelf een keuze te maken, nu haar ouders daarover van mening verschillen. Ook wordt zij voor een onmogelijke keuze gesteld als haar ouders samen op het schoolplein staan om haar op te halen. Met de keuze voor de ene ouder, zou ze de andere ouder aan de kant schuiven.
De raad ziet machteloosheid bij de vader en boosheid en frustratie bij de moeder. Het is goed dat de ouders inzien dat zij hulp nodig hebben. Ook moet zo spoedig mogelijk hulp komen bij het contacthersteltussen de vader en [persoon A] .
Een onderzoek van de raad kan duidelijkheid scheppen voor de te nemen beslissingen in de bodemprocedure. De raad verwacht echter dat een onderzoek uiteindelijk zal leiden tot het advies dat er hulpverlening moet komen. Gelet daarop en gezien het feit dat een raadsonderzoek in de bodemprocedure de nodige tijd zal kosten, geeft de raad ouders in overweging om in te stemmen met een verwijzing naar een intensief traject binnen het Uniform Hulpaanbod (UHA) Hierdoor zal er mogelijk sneller hulpverlening kunnen worden ingezet en wordt mogelijk ook sneller toegekomen aan herstel van het contact tussen de vader en [persoon A] . De raad heeft goede hoop dat de ouders er samen uit gaan komen.
Het kort gedingvonnis is in de praktijk onuitvoerbaar. De moeder geeft aan dat [persoon A] ongelukkig is op school, hoewel het nu, na een gesprek op school, beter lijkt te gaan. Er dient nog veel te gebeuren voordat de relatie tussen de vader en [persoon A] is hersteld. Het is de vraag of zij gedurende al die tijd op deze school kan blijven, gezien haar onvrede daarover en nu het halen en brengen veel van de moeder vraagt. In de dwangsommen ziet de raad geen oplossing. Dit gaat het standpunt van de moeder en [persoon A] niet wijzigen en het werkt alleen maar strijd verhogend, hetgeen de zaak niet ten goede komt.
De beoordeling van het hoger beroep
Spoedeisend belang
3.19.
Evenals de voorzieningenrechter, is het hof van oordeel dat de voorliggende vorderingen naar hun aard spoedeisend zijn. Het hof gaat over tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Inhoudelijke beoordeling
3.20.
Omdat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over de kinderen, heeft de moeder de toestemming van de vader nodig om [persoon A] van school te laten wisselen. De vader steunt deze overstap niet en geeft geen toestemming.
3.21.
Het hof stelt voorop dat de voorliggende vorderingen strekken tot het treffen van voorlopige, ordenende maatregelen.
Het hof beoordeelt deze vorderingen tegen de achtergrond van de situatie waarin [persoon A] jarenlang hoofdzakelijk bij de vader verbleef en een contactregeling had met de moeder. Ondanks de reeds jarenlange moeizame relatie tussen de ouders, was de vader wel in staat een regelmatig en structureel contact tussen de moeder en [persoon A] te bevorderen en te faciliteren. De beslissing van de ouders om de zorgregeling tijdelijk om te draaien, had tot doel om een oplossing te vinden voor de gedragsproblemen van [persoon A] . Deze keuze heeft er echter uiteindelijk toe geleid dat [persoon A] en de vader op dit moment helemaal geen contact meer hebben met elkaar. De moeder is in de tijdelijke situatie niet in staat gebleken uitvoering te geven aan de onderling gemaakte tijdelijke afspraak dat [persoon A] doordeweeks bij de moeder verblijft en in de (meeste) weekenden bij de vader, alsmede gedurende de helft of een deel van de vakanties. In deze context is daarnaast de keuze die [persoon A] al gemaakt leek te hebben voor de school in [woonplaats] , op losse schroeven komen te staan.
3.22.
Het hof is net als de raad van oordeel dat de situatie rondom [persoon A] erg zorgelijk is. Zij zit volledig klem tussen haar ouders en wijst op dit moment ieder contact met de vader af. De vader lijkt onmachtig in het contact met [persoon A] , waarbij [persoon A] veel boosheid en opstandig en zelfbepalend gedrag laat zien. De moeder is niet in staat [persoon A] te ondersteunen en stimuleren in het contact met de vader en om de problemen die [persoon A] in het contact met de vader ervaart kleiner in plaats van groter te maken. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling ook waargenomen dat de moeder de vader vooral verwijten maakt en er geen blijk van geeft naar haar eigen aandeel in de ontstane situatie te kunnen kijken. De moeder volhardt daarbij in haar standpunten en overtuigingen, waarbij zij geen enkele bereidheid laat zien om in oplossingen te denken. Van de moeder kan, naar het oordeel van het hof, gevergd worden dat zij ingaat op voorstellen van de vader om te komen tot voorlopige afspraken over de verdeling van de zorg voor [persoon A] die minder van [persoon A] vragen en die de weerstand van [persoon A] (deels) zouden kunnen wegnemen of verzachten, zoals een korter of minder frequent contact dan eerder bepaald of een regeling waarbij [persoon A] bij de grootouders (vaderszijde) verblijft en door hen naar school wordt gebracht. Het is de taak van de moeder als gezaghebbende ouder om het contact met de andere ouder te stimuleren en [persoon A] daarin te ondersteunen, ook als [persoon A] weerstand laat zien. Door [persoon A] te faciliteren in het opnemen van gesprekken met de vader, door naast de vader aan school te verschijnen en door [persoon A] uit de auto te laten stappen en naar de deur van de vader te laten lopen zonder weekendtas, doet de moeder het tegenovergestelde. Ook acht het hof het niet helpend dat, als [persoon A] (video-) belt met de vader, de moeder bij haar gaat zitten. Zo stelt zij [persoon A] niet in staat een vrij en onbelast contact met de vader te hebben.
Uit de stukken blijkt verder duidelijk dat [persoon A] een kwetsbaar meisje is met eigen problematiek. Het is nog onduidelijk wat de invloed van de eigen problematiek van [persoon A] is op haar weerstand tegen de vader. Daarnaast lijkt de moeder niet bestand te zijn tegen de druk die [persoon A] op haar uitoefent door te dreigen om weg te lopen als de dingen niet gaan zoals zij wil. Vader lijkt daar beter tegen opgewassen, onder andere doordat hij [persoon A] meer begrenst.
3.23.
De vorderingen van de moeder, in onderlinge samenhang bezien, strekken er in dit geval in de kern en naar hun aard toe dat [persoon A] (definitief) haar hoofdverblijf in [woonplaats] krijgt, daar naar school gaat en dan een weekendregeling met de vader heeft. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat een dergelijke, naar zijn aard constitutieve beslissing alleen kan worden genomen in het kader van een bodemprocedure, waarin de raad om een gedegen en door eigen onderzoek onderbouwd advies kan worden gevraagd. Dit geldt te meer nu uit hetgeen hiervoor is overwogen duidelijk blijkt dat sprake is van een complexe problematiek en dynamiek, waarop op dit moment nog onvoldoende zicht is.
3.24.
Ter zake van de schoolkeuze overweegt het hof dat [persoon A] , met vervangende toestemming van de voorzieningenrechter aan de vader, is ingeschreven op de school in [woonplaats] en dat zij daar ook feitelijk naar school gaat. Het hof stelt vast dat er in hoger beroep derhalve geen sprake is van een situatie waarin, als er geen voorziening wordt getroffen, [persoon A] op geen enkele school ingeschreven staat.
In de stelling van de moeder dat [persoon A] met forse tegenzin naar de school in [woonplaats] gaat, ziet het hof onvoldoende aanleiding om [persoon A] nu van school te laten wisselen. Zeker nu voldoende aannemelijk is dat het inmiddels beter gaat op school en er minder vaak sprake is van (ongeoorloofd) verzuim, zodat het hof de moeder in die zin niet volgt dat sprake is van een onhoudbare situatie. Daarnaast zou toewijzing van de vordering van de moeder met zich brengen dat [persoon A] halverwege het schooljaar zou moeten overstappen naar een andere school, hetgeen het hof niet in haar belang acht.
Voorts gaat het hof voorbij aan de stelling van de moeder dat zij het financieel niet langer kan opbrengen om [persoon A] dagelijks naar school te brengen en haar daar weer op te halen. Als de moeder, conform het bestreden vonnis, aan de vader weer toestaat om [persoon A] na school naar de moeder te brengen, heeft zij deze kosten niet meer.
3.25.
Daar waar de moeder stelt een financieel belang te hebben bij de vernietiging van het bestreden vonnis omdat zij het niet langer kan opbrengen om de dwangsommen te betalen, ziet het hof juist de noodzaak om het bestreden vonnis, inclusief de dwangsomveroordeling, in stand te laten. De financiële prikkel van de dwangsommen is nodig om de moeder ertoe te bewegen het vonnis onverkort na te komen. Als de moeder het bestreden vonnis, zoals van haar verwacht wordt, nakomt, verbeurt zij geen dwangsommen en heeft zij het gestelde financiële nadeel niet meer.
Nu bovendien bij de moeder de wil ontbreekt om in oplossingen te denken, ziet het hof geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de dwangsommen te vernietigen, dan wel te matigen.
3.26.
Op grond van het voorgaande falen de grieven en zullen de vorderingen in hoger beroep worden afgewezen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
3.27.
Het is evident dat er hulp nodig is voor de ouders. Het CJG is al betrokken, maar verdere hulpverlening komt moeizaam op gang. Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de mogelijkheden voor een verwijzing naar het UHA. Gelet op de complexe en problematische ouderrelatie en -communicatie acht het hof een verwijzing naar het UHA in onderhavige procedure, die louter ziet op het treffen van voorlopige voorzieningen, en nog daargelaten de intrinsieke motivatie van de ouders voor dit hulpverleningstraject, niet opportuun.
3.28.
Met de raad acht het hof het wel aangewezen dat een raadsonderzoek wordt gelast, waarbij de raad zijn rapport en advies uitbrengt in het kader van de nog lopende bodemprocedure. Er dient zicht te komen op de (opvoed)situatie van beide ouders, de noodzakelijke hulpverlening dient in kaart te worden gebracht en uiteraard dient concreet onderzocht te worden welke beslissingen ten aanzien van het hoofdverblijf, de zorgregeling en de schoolkeuze het meest in het belang van [persoon A] zijn. Voor zover de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad zijn onderzoek uitbreiden met een beschermingsonderzoek.
Ten behoeve van een voortvarende voortgang van de bodemprocedure zal het hof de raad reeds in het kader van deze kort geding procedure opdracht geven en verzoeken om zijn rapport en advies uit te brengen in de al lopende bodemprocedure, waarbij zo nodig partijen zelf het raadsrapport in die procedure kunnen over leggen.
Gezien het voorgaande zal het hof de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Is een wijziging in de hoofdverblijfplaats van [persoon A] in het belang van [persoon A] ?
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [persoon A] en hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
  • Is een wijziging van school in het belang van [persoon A] ?
  • Is hulpverlening nodig? Zo ja, welke, ten behoeve van wie en met welk doel?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
Proceskosten
3.29.
De ouders vorderen over en weer veroordeling van de ander in de proceskosten. De vader stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat hij niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Hoewel er al een bodemprocedure loopt kiest moeder ervoor om deze niet af te wachten en beroep in te stellen tegen het kort geding vonnis. Hierdoor wordt de vader onnodig op kosten gejaagd.
De moeder procedeert op basis van gefinancierde rechtsbijstand en kan relatief eenvoudiger procederen.
3.30.
De moeder heeft haar vordering niet onderbouwd en ter zake geen verweer gevoerd.
3.31.
Het hof ziet in hetgeen de ouders hebben aangevoerd op dit moment nog onvoldoende aanleiding om af te wijken van het in familierechtelijke zaken gehanteerde uitgangspunt dat proceskosten worden gecompenseerd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnis van 16 augustus 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Is een wijziging in de hoofdverblijfplaats van [persoon A] in het belang van [persoon A] ?
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [persoon A] en hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
  • Is een wijziging van school in het belang van [persoon A] ?
  • Is hulpverlening nodig? Zo ja, welke, ten behoeve van wie en met welk doel?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
verzoekt de raad binnen vier maanden rapport en advies uit te brengen aan de rechtbank Oost-Brabant in de bodemprocedure, waarvan het zaaknummer bij partijen bekend is, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.M.H. Nelissen, C.N.M. Antens en G.M. Goes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 december 2024.
griffier rolraadsheer