ECLI:NL:GHSHE:2024:3935

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.348.788_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verschoningsverzoek in een strafzaak met betrekking tot (poging) diefstal van een auto in vereniging

Op 9 december 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een beslissing genomen op een verzoek tot verschoning van mr. M.C.C. van de Schepop, raadsheer bij het hof. Het verzoekster heeft aangevoerd dat zij eerder betrokken is geweest bij de behandeling van de zaak van een medeverdachte, wat volgens haar een reden vormt om zich te verschonen van de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte. De zaak betreft een verdenking van (poging) diefstal van een auto in vereniging. De verschoningskamer heeft echter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de zaak van de verdachte in hoger beroep wordt behandeld door een kamer waarvan een raadsheer eerder de strafzaak tegen een medeverdachte heeft berecht, op zichzelf nog geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid. De verschoningskamer heeft vastgesteld dat verzoekster geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maken. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling van het verzoek, en het hof heeft het verzoek tot verschoning afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
registratienummer verschoning: 200.348.788/01
datum beslissing: 9 december 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningsverzoeken
op het schriftelijke verzoek zich te mogen verschonen als bedoeld in artikel 517 Wetboek van Strafvordering (Sv) van
mr. M.C.C. van de Schepop,
raadsheer bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, team Strafrecht,
hierna: verzoekster,
belast met de behandeling van de strafzaak van verdachte [verdachte] met parketnummer [parketnummer 1] , hierna: de verdachte.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 9 december 2024 op de voet van artikel 517 Sv een schriftelijk verzoek ingediend bij de verschoningskamer.
1.2.
De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege kan blijven. De verschoningskamer beslist op het verzoek als hierna volgt.

2.De motivering

2.1.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aangevoerd:
"De verdenking in deze zaak betreft, kort gezegd, (poging) diefstal van een auto in vereniging. Ik heb bij bestudering van het dossier geconstateerd dat ik eerder betrokken ben geweest bij de behandeling en afdoening van de zaak van de medeverdachte, [medeverdachte] (geb. [geboortedatum] /2005). Ik zou u graag het parketnummer van die zaak melden ware het niet dat ik die informatie uit het voorhanden dossier noch anderszins boven water heb kunnen krijgen.
Nu ik de zaak met dezelfde verdenking tegen de medeverdachte [medeverdachte] heb behandeld, kan ik
mijns inziens niet ook bij de zaak tegen [verdachte] betrokken zijn. Ik dien dan ook bij deze een
verzoek tot verschoning in."
2.2.
Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheid aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Indien een rechter van mening is dat er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan de rechter op grond van artikel 517 Sv verzoeken zich te mogen onttrekken aan een hem of haar toebedeelde zaak.
2.3.
Anders dan verzoekster lijkt te veronderstellen (“
Nu ik de zaak met dezelfde verdenking tegen de medeverdachte (…) heb behandeld, kan ik mijns inziens niet ook bij de zaak tegen [verdachte] betrokken zijn”)levert de enkele omstandigheid dat de zaak van de verdachte in hoger beroep wordt behandeld door een kamer van het hof waarvan een raadsheer deel uitmaakt die eerder, als lid van een andere kamer van het hof, de strafzaak tegen een medeverdachte heeft berecht, op zichzelf nog geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Het behoort immers tot de normale wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in de artikelen 348 en 350 Sv vermelde vragen, om daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan de verdachte in de desbetreffende zaak is tenlastegelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande en daarbij hetgeen is beslist in de zaak tegen een medeverdachte buiten beschouwing te laten.
Dit kan echter anders zijn indien bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren om te oordelen dat de vrees objectief gerechtvaardigd is dat de raadsheer jegens verdachte een vooringenomenheid koestert (zie de beslissing van dit hof van 20 februari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:612, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5050).
2.4.
Bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld heeft verzoekster niet aangevoerd. Ook blijken dergelijke bijzondere omstandigheden niet uit de tenlasteleggingen van verdachte en medeverdachte waarvan de verschoningskamer ambtshalve kennis heeft genomen, noch uit het arrest van 5 juli 2023 waarbij dit hof het vonnis van de kinderrechter in eerste aanleg ten aanzien van de medeverdachte heeft bevestigd (vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 januari 2023, parketnummer [parketnummer 2]). In dat arrest tegen de medeverdachte is geen kwalificatie gegeven van de betrokkenheid van de verdachte in de onderhavige procedure tegen hem.
De verschoningskamer is derhalve van oordeel dat thans geen sprake is van bijzondere omstandigheden die met zich (kunnen) brengen dat de vrees objectief gerechtvaardigd is dat verzoekster jegens verdachte niet onpartijdig is. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van verzoekster af om zich van de behandeling van de strafzaak van verdachte met parketnummer [parketnummer 1] te mogen verschonen;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, de raadsman van verdachte (mr. M.A. Docter te Alkmaar) en de advocaat-generaal (mr. M. el Jerrari).
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom (voorzitter), M. van Ham en T. van de Woestijne (leden) en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024.
Mrs Van Ham en Van de Woestijne zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen.