ECLI:NL:GHSHE:2024:39

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.333.605_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een 9-jarig meisje, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die op 25 september 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder was van mening dat zij in staat was om voor [minderjarige] te zorgen en dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk was. Het hof heeft echter vastgesteld dat [minderjarige] onder turbulente omstandigheden is opgegroeid en dat er zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De moeder heeft in het verleden hulp ontvangen, maar er zijn nog steeds zorgen over haar emotionele beschikbaarheid en de invloed die zij heeft op [minderjarige]. Het hof heeft ook kennisgenomen van de zorgen van de GI over de emotionele belasting die de moeder op [minderjarige] legt en de recente bedreigingen die de moeder heeft ontvangen. Het hof heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] voorlopig nog uithuisgeplaatst blijft, totdat er meer duidelijkheid is over haar situatie en de opvoedmogelijkheden van de ouders. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom bekrachtigd tot 15 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 januari 2024
Zaaknummer : 200.333.605/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/395980 / JE RK 23-1180
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is in deze procedure aangemerkt:
-
[de vader],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de 9-jarige [minderjarige] heeft verlengd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2023, en zoals verduidelijkt op de mondelinge behandeling, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 november 2023, heeft de GI verzocht de moeder in het door haar ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het volledige procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de moeder op 1 december 2023;
  • de brief van de raad van 8 november 2023 waarin de raad meedeelt niet naar de mondelinge behandeling bij het hof te komen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [minderjarige] .
De moeder heeft iedere week twee uur begeleid contact met [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 15 oktober 2021 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 oktober 2024.
3.3.
[minderjarige] heeft van 24 augustus 2022 tot 5 mei 2023 bij de vader verbleven op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. Bij beschikking van 5 mei 2023 heeft de rechtbank een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken. [minderjarige] is toen geplaatst bij [instelling 1] in [vestigingsplaats 2] . Deze machtiging is daarna verlengd tot 15 oktober 2023. Sinds 3 juli 2023 verblijft [minderjarige] op grond van een machtiging uithuisplaatsing in een gezinshuis.
Bij de rechtbank
3.4.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen met één jaar.
3.4.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover relevant, aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 15 oktober 2023 tot 15 april 2024.
Bij het hof
3.5.
De moeder kan zich hiermee niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
De moeder kan zelf voor [minderjarige] zorgen. Voordat [minderjarige] uit huis werd geplaatst, heeft zij dit ook jarenlang gedaan. De kinderrechter geeft in haar beschikking aan dat er meer zicht moet komen op de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder heeft echter nimmer de kans gehad om bijvoorbeeld door middel van een weekendregeling te bewijzen dat zij in staat is zelf weer voor [minderjarige] te zorgen. De moeder heeft de afgelopen jaren aan zichzelf gewerkt. Anderhalve maand geleden is de hulp van [hulpverlening] gestart. De huisarts kwam langs. Hij maakte zich zorgen omdat de moeder met de dood werd bedreigd op TikTok. [hulpverlening] heeft de moeder doorverwezen naar de [instantie 1] . Die hulp moet nog beginnen. De omgangsregeling verloopt goed. De bezoeken vinden plaats bij [instelling 2] in [vestigingsplaats 3] . De moeder heeft twee uur per week op woensdag begeleid contact met [minderjarige] . Het beeldbellen dat één keer per week plaatsvindt verloopt onrustig. Er lopen ook andere kinderen van het gezinshuis te schreeuwen op de achtergrond. [minderjarige] vindt de omgang leuk en heeft een goede band met de moeder. De moeder krijgt zelden teruggekoppeld wat zij wel of niet goed doet. Meestal heeft de begeleiding geen tijd om het verloop van de omgangsregeling met haar na te bespreken. Als ze wel een terugkoppeling krijgt, krijgt ze alleen maar te horen wat ze niet goed doet. De moeder zou [minderjarige] te veel eten en cadeaus geven, maar de vader doet dat ook en hij mag dat wel doen van de GI. De moeder belast [minderjarige] niet met volwassenproblematiek en zij praat ook niet met [minderjarige] over de vader. De moeder herkent zich niet in de zorgen die GI schetst. De uitspraken die [minderjarige] heeft gedaan over seksueel grensoverschrijdend gedrag door de partner van de moeder ( [partner moeder] ), kloppen niet. [partner moeder] gaat soms ook mee naar de begeleide omgangsmomenten en [minderjarige] is dol op hem. De oorspronkelijke reden van de uithuisplaatsing van [minderjarige] was een fikse ruzie tussen de ouders, maar de moeder weet niet wat nu de reden voor de uithuisplaatsing nog is. Zij heeft geen contact meer met de vader. [instelling 3] doet nu onderzoek en is al twee keer bij de moeder geweest. Dit onderzoek kan ook vanuit de thuissituatie bij de moeder plaatsvinden.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – kort samengevat – het volgende aan.
Er zijn zorgen over de emotionele belasting die de moeder op [minderjarige] legt, zoals het uiten van een extreem negatieve houding ten opzichte van de vader of ten opzichte van de
hulpverlening. Van de moeder mag [minderjarige] niet praten over het contact dat zij met de vader heeft. De moeder kapt dat af. [minderjarige] voelt geen emotionele toestemming van haar moeder voor omgang met de vader. Zij heeft hier last van. Verder zijn er zorgen over de emotionele beschikbaarheid, de psychische gesteldheid en het opvoedershandelen van de moeder. Regelmatig is er sprake van politie betrokkenheid vanwege ruzies en bedreigingen. De moeder beschikt nu niet over vaardigheden om om te gaan met de beperkingen en de opvoeding van [minderjarige] . Daarbij bagatelliseert zij de problemen ook. Hulp vanuit de [instantie 2] is ingezet voor de moeder. Deze hulp is gericht op het uiten van haar emoties. De GI heeft ook de hulp van [hulpverlening] ingeschakeld. Het traject bij [instantie 1] is nog niet afgerond. De GI heeft zorgen over de moeder. De moeder wordt op TikTok met de dood bedreigd en recent werden er bij haar dode muizen door de brievenbus naar binnen geschoven.
De moeder weet waar ze aan moet werken tijdens de omgangsregeling. Dit wordt altijd met haar besproken na een omgangsmoment. Er wordt ook wekelijks via de e-mail verslag gedaan aan de moeder van de omgangsregeling en de nabespreking hiervan. De moeder leest deze e-mails niet, omdat haar e-mailbox al maandenlang te vol zit om nog nieuwe mails te kunnen ontvangen. Sinds april 2023 zijn er twee schriftelijke aanwijzingen gegeven. De schriftelijke aanwijzingen zagen op het gebruik van social media en het geven van te veel cadeaus. [minderjarige] heeft bijvoorbeeld wel eens voorafgaand aan de omgang gezegd ‘ik ben benieuwd wat ik vandaag krijg’ in plaats van ‘fijn dat ik mama weer zie vandaag’. De omgang met de moeder wordt begeleid door twee personen omdat één begeleider heeft aangegeven dit niet langer alleen te willen doen. [instelling 3] is gestart met een tweeledig onderzoek: een breed diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] en een perspectiefonderzoek naar de plek waar [minderjarige] het beste kan opgroeien. De uitspraken van [minderjarige] over het seksueel overschrijdende gedrag van de partner van de moeder ( [partner moeder] ) worden ook hierin meegenomen. Volgens [minderjarige] heeft [partner moeder] de hand van [minderjarige] gepakt en deze op zijn geslachtsdeel geduwd. De GI weet niet of deze uitspraken op de waarheid berusten, maar als [minderjarige] dit zegt, is dit hoe dan ook zorgelijk en moet dit worden onderzocht. [instelling 3] zal 3 à 4 maanden nodig hebben om de onderzoeken af te ronden. Nu niet is gebleken dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder zijn opgelost of aan deze zorgen voldoende is gewerkt, kan [minderjarige] vooralsnog niet terug naar de moeder. Het gaat in het gezinshuis redelijk met [minderjarige] . Het is hard werken voor de gezinshuisouders. [minderjarige] vraagt veel aandacht. Qua opvoeding moet [minderjarige] nog veel leren en het is lastig voor haar om om te gaan met regels en structuur. Ze is gebaat bij heel veel vaste patronen. Op school gaat het heel wisselend, soms zoekt ze veel escalatie op.
3.7.
De vader heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het beter is als [minderjarige] uithuisgeplaatst blijft. Het is onveilig bij de moeder thuis. De vader krijgt regelmatig filmpjes via TikTok doorgestuurd waarin de moeder met de dood wordt bedreigd. [instelling 3] is net begonnen met de onderzoeken. Ze zijn al twee keer bij de vader thuis geweest. De vader werkt overal aan mee, zolang het maar in het belang van [minderjarige] is. Tijdens een gezamenlijke vakantie van de ouders met [minderjarige] in [plaats] , is de situatie tussen de ouders geëscaleerd. De vader heeft er daarna voor gekozen om geen contact meer te hebben met de moeder en dat is al zo sinds 4 mei 2023. De vader heeft twee uur in de twee weken begeleid contact met [minderjarige] en dat verloopt goed.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
De 9-jarige [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat onder turbulente omstandigheden is opgegroeid en ook recent nog (vakantie [plaats] voorjaar 2023) voor meerdere dagen is geconfronteerd met heftige ruzies tussen haar ouders. Daarnaast kampt zij met een achterstand in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en heeft zij een beperkte intelligentie (IQ van 70). Ze laat zorgelijk en opmerkelijk gedrag zien dat niet past bij haar leeftijd, bijvoorbeeld door in januari 2023 een porno site te bezoeken op haar telefoon.
Sinds 3 juli 2023 verblijft zij in het huidige gezinshuis. Het gaat nu redelijk met [minderjarige] , mits de gezinshuisouders haar bovenmatig veel aandacht, begrenzing, structuur, rust en voorspelbaarheid bieden. Dat heeft zij nu, maar ook de komende jaren, nodig om tot ontwikkeling te komen.
3.8.3.
[instelling 3] is inmiddels begonnen met een uitgebreid onderzoek naar [minderjarige] zelf (het diagnostisch onderzoek) en naar de plek waar [minderjarige] het beste kan opgroeien (het perspectiefonderzoek). Uit dat perspectiefonderzoek zal ook duidelijk worden wat de opvoedmogelijkheden van beide ouders zijn en of de moeder in staat is om, zoals zij stelt, zelf voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [instelling 3] nog circa 3 à 4 maanden nodig heeft om het onderzoek af te ronden. Het is voor [minderjarige] noodzakelijk dat dit onderzoek plaatsvindt terwijl zij nog uithuisgeplaatst is en niet vanuit een thuissituatie bij de moeder. In het gezinshuis ervaart [minderjarige] stabiliteit. Van belang is dat vanuit die situatie de onderzoeken aanvangen. Bovendien zijn er nu te veel zorgen over de situatie van de moeder die gekenmerkt wordt door onrust, onvoorspelbaarheid en zelfs gevaar in verband met de meerdere doodsbedreigingen, politie betrokkenheid en recent nog dode muizen door haar brievenbus. Daar mag [minderjarige] niet aan worden blootgesteld. Daarnaast zijn er grote zorgen over de vraag of de moeder over voldoende opvoedcapaciteiten beschikt om voor [minderjarige] te kunnen zorgen, temeer omdat [minderjarige] een meisje is dat, meer dan een gemiddeld kind, een stevige opvoeder nodig met bovengemiddelde opvoedcapaciteiten. Voorts is niet zonder belang het verloop van de begeleide omgangregeling met de moeder en het feit dat deze omgang op dit moment ook nog maar beperkt plaatsvindt. Verder kent het hof ook gewicht toe aan de uitspraken die [minderjarige] heeft gedaan over het seksueel overschrijdend gedrag van de partner van de moeder. Deze uitspraken zijn – ook als ze niet waar zijn – hoe dan ook zorgelijk. Al met al staat vast dat de moeder nu niet in staat is om [minderjarige] de fysieke en emotionele veiligheid te bieden die zij nodig heeft.
Het is positief dat de moeder de hulp van de [instantie 2] , [hulpverlening] en de [instantie 1] accepteert. Gezien alle zorgen die er zijn, is deze hulp hard nodig. De komende tijd zal [instelling 3] het onderzoek uitvoeren en afronden en kan de moeder tegelijkertijd aan zichzelf werken. Na het onderzoek van [instelling 3] zal duidelijk zijn wat de kindeigen problematiek van [minderjarige] inhoudt en welke opgroeiplek het meest in haar belang is. Daarna kunnen pas volgende stappen worden gezet. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing in ieder geval nog nodig is voor de termijn waarvoor hij is verleend, te weten tot 15 april 2024.
3.8.4.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de uithuisplaatsing betreft.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.D.M. van der Linden, M.L.F.J. Schyns en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.D.M. van der Linden in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.