ECLI:NL:GHSHE:2024:3881

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
20-002361-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake voorwerpen voorhanden hebben bestemd voor hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten volgens artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een aanpassing van de opgelegde straf. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de politie de garagebox zonder voldoende verdenking had betreden. Het hof overwoog dat, zelfs als er sprake was van een vormverzuim, dit niet automatisch leidde tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde dat het recht op een eerlijk proces niet was geschonden en dat de bewijsmiddelen voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Bij de bepaling van de straf hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof besloot de opgelegde straf te verlagen naar een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en constateerde dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002361-21
Uitspraak : 15 juli 2024
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-159128-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens wat betreft de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden waarop het berust en met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Aanvulling bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat het bewijs dat is verkregen na het binnentreden in de garagebox als onrechtmatig verkregen moet worden uitgesloten. Volgens de raadsman heeft de politie de garagebox onrechtmatig betreden en doorzocht omdat geen sprake was van een verdenking als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet. Dit levert een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
Het hof overweegt in aanvulling op hetgeen de politierechter omtrent het redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet heeft overwogen nog het volgende.
Zelfs indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat zich met betrekking tot het binnentreden in de garagebox van de verdachte een vormverzuim heeft voorgedaan, kan dit niet tot bewijsuitsluiting leiden. Het aannemen van het door de verdediging gestelde verzuim zou immers betekenen dat de verdachte is geschonden in een belang dat het in artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna telkens: EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer beoogt te beschermen. Een zodanige inbreuk levert echter niet zonder meer ook een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces op. Aan niet gerechtvaardigde inbreuken op artikel 8 EVRM behoeft dan ook in de regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Dat verdachtes recht op een eerlijk proces in deze is geschonden, is niet aan de orde, dus bewijsuitsluiting evenmin.
Hetgeen overigens is aangevoerd ter adstructie van het betoog dat de verdachte van het tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen de politierechter in het kader van de bewezenverklaring heeft overwogen, waarbij het hof zich aansluit.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van voorwerpen, bestemd voor de hennepteelt. Dergelijk handelen faciliteert de illegale hennepteelt en houdt deze teelt zo in stand. De hennepteelt brengt allerlei onwenselijke effecten met zich mee en daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 april 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof in beginsel de door de rechter in eerste aanleg opgelegde straffen passend en geboden. Het hof ziet echter in de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om daarvan af te wijken. Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof – het standpunt van de verdediging volgend – volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft immers op 6 oktober 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof 15 juli 2024 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 9 maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet geheel aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de schending van de redelijke termijn geen vermindering van de straf volgt indien het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf bestaat uit een taakstraf van minder dan honderd uren. Gelet op de hoogte van de door het hof opgelegde onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, zal het hof derhalve volstaan met de constatering van de schending van de redelijke termijn in hoger beroep.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 15 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.P.J. Scheele en Mr. dr. M.J.M.A. van der Put zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.