Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10857568 / VV EXPL 23-113)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de door [appellant] genomen memorie van grieven;
- de door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord met producties 7 tot en met 16;
- de door [appellant] genomen akte;
- de door [geïntimeerde] genomen antwoordakte.
3.De beoordeling
- a. [geïntimeerde] heeft in het verleden (volgens productie 2 bij de inleidende dagvaarding met ingang van 11 juni 2011) de woning aan [adres] tijdelijk aan [persoon A] verhuurd, met een bijbehorende begeleidingsovereenkomst. Deze huurovereenkomst is aansluitend omgezet naar een reguliere huurovereenkomst. Vanwege door [persoon A] veroorzaakte overlast heeft [geïntimeerde] vervolgens een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot veroordeling van [persoon A] tot ontruiming van de woning gestart. Die vorderingen zijn toegewezen waarna [geïntimeerde] die woning op 7 april 2014 heeft laten ontruimen.
- b. Bij beschikking van 29 mei 2018 is [appellant] met ingang van 1 juli 2018 benoemd als bewindvoerder over de goederen van [persoon A] .
- c. Bij “Huurovereenkomst Begeleid wonen” van 11 november 2021 heeft [geïntimeerde] de benedenwoning aan [adres A] met ingang van die datum verhuurd aan [persoon A] . De huurovereenkomst is volgens artikel 4.1 aangegaan voor de periode van de begeleiding als bedoeld in de tussen [persoon A] en de begeleidende instantie gesloten begeleidingsovereenkomst, maar maximaal voor een periode van 24 maanden.
- d. Artikel 5.4 van de huurovereenkomst luidt, voor zover nu van belang als volgt:
- f. Tussen partijen zijn ook de Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte van 1 februari 2015 van toepassing. Ook op grond van deze voorwaarden moet [persoon A] (kort gezegd) de woning gebruiken als een goed huurder en mag hij geen overlast veroorzaken. Ook is [persoon A] volgens deze voorwaarden aansprakelijk voor schade aan het gehuurde, die toerekenbaar door zijn tekortschieten is ontstaan. Verder is in artikel 13.1 van deze voorwaarden bepaald dat als
- g. [geïntimeerde] heeft een interactielogboek overgelegd. Daarin staan onder andere de volgende meldingen:
- Op 8 juli 2022 is geconstateerd dat er brand bij [persoon A] is uitgebroken, die via het fornuis in de keuken is ontstaan. De brand lijkt moedwillig te zijn ontstaan. [persoon A] heeft door de woningbrand een nacht in het ziekenhuis geslapen.
- Op 2 september 2023 heeft [persoon A] zijn ruit ingeslagen en op straat geroepen dat hij zijn woning in brand ging steken. [persoon A] is vervolgens door de politie en ambulance meegenomen. Op 6 september 2023 heeft eiseres geconstateerd dat [persoon A] nog niet terug was in de woning. In de tafel in de woonkamer lag een broodplank waar verschillende grote keukenmessen rechtop in stonden.
- Op 18 oktober 2023 wordt aangetekend gemeld dat [persoon A] zijn afspraken met [de zorgaanbieder] niet nakomt en hij afspraken uit de weg gaat en er een aantal dagen geen contact met hem te krijgen is.
- 16 november 2023 en 22 november 2023: “overlast”.
- h. Bij brief van 6 oktober 2023 heeft [persoon B] , woonconsulent van [geïntimeerde] , [persoon A] uitgenodigd om op 10 oktober 2023 de stand van zaken en het verdere verloop met betrekking tot het tijdelijke huurcontract te bespreken.
- i. In het gesprek van 10 oktober 2023 is besproken dat [geïntimeerde] de tijdelijke huurovereenkomst wegens overlast door [persoon A] niet zou “omklappen” naar een gewone huurovereenkomst. In dit gesprek heeft [persoon A] persoonlijk een brief van [geïntimeerde] van 10 oktober 2023 gekregen. In die brief staat onder meer het volgende:
- Primair: De tijdelijke huurovereenkomst op grond waarvan [persoon A] in de woning verbleef, is door opzegging geëindigd op 11 november 2023. [persoon A] verblijft sindsdien zonder recht of titel in de woning.
- Subsidiair: Indien al moet worden aangenomen dat de huurovereenkomst nog bestaat, dan is aannemelijk dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden, omdat [persoon A] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door ernstige overlast te veroorzaken voor omwonenden.
- De vordering vloeit voort uit een huurovereenkomst en de rechtstreekse gevolgen daarvan. De kantonrechter is daarom bevoegd om van de vordering kennis te nemen (rov. 6.1.3).
- [geïntimeerde] heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vordering om een beoordeling van die vordering in kort geding te rechtvaardigen (rov. 6.2.4).
- [geïntimeerde] heeft de aanzegging over het einde van de tijdelijke huurovereenkomst een dag te laat naar [appellant] gezonden. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de huurovereenkomst op 11 november 2023 geëindigd is (rov. 6.3.3).
- Uit het door [geïntimeerde] overgelegde logboek blijkt voldoende duidelijk dat [persoon A] al geruime tijd ernstige overlast veroorzaakt voor omwonenden. Daarom is voldoende aannemelijk dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden (rov. 6.4.3).
- Voldoende aannemelijk is dat de overlast door [persoon A] is veroorzaakt en dat [persoon A] zich moeilijk laat begeleiden (rov. 6.4.4).
- Het beroep dat [appellant] heeft gedaan op artikel 8 EVRM staat in dit geval niet in de weg aan een veroordeling tot ontruiming van de huurwoning (rov. 6.4.5).
- De gevorderde veroordeling tot ontruiming zal dus worden uitgesproken (rov. 6.4.6).
- [appellant] moet als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld (rov. 6.5.5).
- [appellant] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning aan [adres A] te ontruimen;
- [appellant] in de proceskosten veroordeeld, en de omvang van die proceskosten begroot overeenkomstig het gebruikelijke liquidatietarief;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
- een nader overzicht uit haar interactielogboek, over de periode van 9 februari 2024 tot en met 17 april 2024 (productie 14);
- een op ambtseed opgemaakt “sfeerverbaal” van de politie van 6 juni 2024, met daarin opgenomen diverse meldingen over [persoon A] uit de periode van 4 februari 2022 tot en met 14 mei 2024 (productie 15);
- een verklaring van woonconsulent [persoon B] van 5 juni 2024 (productie 16, eerste deel);
- een verklaring van buurtbeheerder [persoon C] van 4 juni 2024 (productie 16, tweede deel).
- Uit het door [geïntimeerde] als productie 3 bij de inleidende dagvaarding overgelegde overzicht van interactielogposten, beschrijving van contactmomenten en klachten en e-mailberichten blijkt voldoende duidelijk dat omwonenden ten tijde van het geding bij de kantonrechter al geruime tijd ernstige overlast ondervonden van [persoon A] .
- De overlast betrof onder meer nachtelijke geluidsoverlast, het ingooien van het grote raam van de woning, het in de woning (laten) ontstaan van brand, schreeuwen, slaan met deuren, bonken, harde muziek, maar ook veelvuldig bellen schelden, steentjes gooien, het misbruik maken van een van de omwonenden, het vertonen van verward gedrag en het dreigen met het stichten van brand in de woning, welke dreiging (gegeven de brand die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden) voor zijn omgeving reëel was.
- Uit onder meer het contactmoment van 7 september 2023 blijkt dat de bewoners erg geschrokken zijn van de gedragingen van [persoon A] .
- [persoon A] kwam zijn afspraken met [de zorgaanbieder] niet na en het was voor de zorgaanbieder moeilijk om met [persoon A] in contact te komen.
- Uit de zich in het procesdossier van het geding bij de kantonrechter bevindende aantekeningen van de mondelinge behandeling van 22 februari 2024 blijkt onder meer dat de woningconsulent ( [persoon B] ) en de buurtbeheerder ( [persoon C] ) het bestaan van de problemen rondom [persoon A] ter zitting hebben bevestigd.
- het op ambtseed opgemaakt “sfeerverbaal” van de politie van 6 juni 2024, met daarin opgenomen diverse meldingen over [persoon A] uit de periode van 4 februari 2022 tot en met 14 mei 2024 (productie 15 bij memorie van antwoord);
- de schriftelijke verklaring van woonconsulent [persoon B] van 5 juni 2024 (productie 16, eerste deel, bij memorie van antwoord);
- de schriftelijke verklaring van buurtbeheerder [persoon C] van 4 juni 2024 (productie 16, tweede deel, bij memorie van antwoord).
- Artikel 13.1 van de Algemene Huurvoorwaarden verstoort het evenwicht tussen partijen aanzienlijk, nu volgens vaste jurisprudentie alleen in buitengewone omstandigheden een volledige proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. Het beding is daarom onredelijk bezwarend en oneerlijk in de zin van de Richtlijn 93/13 en moet dus buiten toepassing worden gelaten. (rov. 6.5.3).
- Dit betekent echter niet dat er geen proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken. Het gevolg van het buiten toepassing laten van het beding is dat de rechter de overeenkomst tussen partijen niet op grond van wettelijke bepalingen kan aanvullen. Het uitspreken van een proceskostenveroordeling staat evenwel geheel los van de contractuele rechten en plichten van partijen jegens elkaar. De veroordeling is gebaseerd op artikel 237 Rv. De rechter heeft namelijk ambtshalve de taak om over de toewijsbaarheid van de proceskosten te beslissen. Een partij hoeft zo’n veroordeling niet te vorderen (rov. 6.5.4).
- [appellant] wordt daarom als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (rov. 6.5.5).
- Griffierechten € 798,--
- Salaris advocaat € 1.821,-- (1,5 punt x tarief II)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de