3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellanten] zijn sinds 1 oktober 2015 eigenaar van de woning met tuin gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Ginneken [sectieletter] [sectienummer] (verder: de woning).
3.1.2.[appellanten] hebben de woning in 2015 gekocht van woningbouwvereniging Laurentius (verder: de woningbouwvereniging), die de woning eerder - sinds 13 januari 1982 - aan de ouders van [appellant ] (verder: de ouders) verhuurde. De woning is op 1 oktober 2015 geleverd aan [appellanten]
3.1.3.Achter de woning ligt een groenstrook, plaatselijke bekend [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend Ginneken [sectieletter] [sectienummer] van in totaal 14.395 m², waarvan de gemeente eigenaar is.
3.1.4.In de brief van 18 juli 2006 van de gemeente aan de moeder van [appellant ] (verder: moeder) staat, geciteerd, voor zover hier van belang:
“(…)
Er is een verzoek binnengekomen van de bewoners van [adres 3] , om achter de
huizen van de [adres 4] [huisnummers] op het braakliggende terrein een wei in te gaan
richten om paarden c.q. pony's te gaan houden.
Om dit niet zonder overleg te doen met de direct betrokken bewoners, vraag ik u of u hiertegen om gegronde redenen bezwaar heeft. Mocht dit het geval zijn, dan verzoek ik u ditvóór 1 september 2006schriftelijk kenbaar te maken. (…)”
3.1.5.Moeder heeft hierop in haar brief van 24 juli 2006 aan de gemeente als volgt gereageerd, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Tegen dit besluit wil ik namens alle bewoners van de woning op de [adres 1] , bezwaar aantekenen en wel om de volgende redenen.
Het terrein achter ons huis hebben wij meer dan 12 jaar in gebruik voor verschillende doeleinden. Hierdoor ben ik enorm gehecht geraakt aan dit stuk grond en heeft het stuk grond voor mij een hoge emotionele waarde, mede dankzij mijn wijlen echtgenoot.
Een deel van dat grond gebruiken wij voor het zaaien en oogsten van verschillende soorten groenten en fruit voor eigen gebruik. Het andere deel gebruiken wij. voor het houden van kippen en als opslagplaats voor benodigdheden hieruit voortvloeiend. (…)
Voor het in gebruik nemen van het terrein en het houden van kippen hebben we verschillende kosten moeten maken. Hierbij zijn naast de kosten ook veel tijd en moeite daarmee gemoeid geweest. Dit hebben we ons kunnen veroorloven omdat we serieus aan het overwegen zijn om onze huurhuis met eventueel aangesloten grond te kopen in de nabije toekomst.
Tot slot sta ik niet positief tegenover het idee dat er direct achter mijn tuin een wei wordt ingericht waar paarden worden gehouden. (…)”
3.1.6.In de brief van 2 oktober 2006 van de gemeente aan moeder staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Er zijn verschillende reacties binnengekomen, waaruit blijkt dat bewoners om uiteenlopende
redenen niet instemmen met een eventuele verhuur van de grond om pony's/paarden te
welden. Ik heb dan ook besloten om [persoon A] voor het houden van pony’s/paarden geen toestemming te verlenen. (…)
Enige jaren geleden hebben de bewoners van de [adres 4] mondeling toestemming
gekregen om een stukje gemeentegrond achter het huls in gebruik te nemen. De voorwaarden
voor dit gebruik zijn echter nooit schriftelijk vastgelegd in een bruikleenovereenkomst hetgeen de gemeente normaliter in dit soort gevallen wel doet. De gemeente is nu voornemens dit gebruik van u en uw buren te inventariseren en een bruikleenovereenkomst af te sluiten.
Ik verzoek u om op de tekening aan te geven hoeveel grond u in gebruik heeft, waar
die gesitueerd is en wat u hiervan wenst te maken, bijvoorbeeld tuin, volkstuin, enzovoort Wilt u deze vervolgens terugzenden in de bijgevoegde retourenveloppe. (…)
Zodra ik informatie van het gehele terrein ontvangen heb, wordt er naar u een bruikleenovereenkomst ter ondertekening opgestuurd. (…)”
3.1.7.Moeder heeft de bij brief van 2 oktober 2006 ontvangen tekening teruggestuurd met daarop weergegeven welk stuk van de groenstrook in gebruik zou zijn en vermeldt dat de grond in gebruik is als:
“moestuin, opslag, houden van dieren”.
3.1.8.Bij brief van 25 mei 2021 heeft de gemeente de bewoners van de [locatie] geïnformeerd over plannen voor de bouw van circa 150 nieuwbouwwoningen in de wijk [locatie] waaronder ook op de groenstrook.
3.1.9.In de brief van 2 juni 2021 van [appellant ] aan de gemeente staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Ik vermoed dat de kadastrale kavelgrens niet met de correcte - juridische - grens overeenkomt. Het leek mij juist om daarover contact met u te zoeken voor er een verkoop plaatsheeft die tot ontwikkeling zal leiden. (…)”
3.1.10.In de brief van 10 juni 2021 van [appellant ] aan de gemeente wordt met betrekking tot de strook grond welke direct achter zijn tuin is gelegen (hierna: de strook grond) een beroep gedaan op verjaring.
3.1.11.De gemeente heeft in verdere correspondentie met [appellanten] betwist dat sprake is van verjaring. De gemeente heeft daarbij medegedeeld dat de ouders de strook grond slechts in gebruik hadden en dat van bezit geen sprake kan zijn omdat een huurder geen bezitter kan zijn en als er al sprake is van bezit de verjaringstermijn nog niet is verstreken.
3.1.12.Op 12 juni 2023 heeft de gemeente de ontwikkellocatie, waar de strook grond deel van uit maakt, verkocht aan een projectontwikkelaar die daarop woningbouw heeft gepland
in 2024. De ontwikkellocatie is op 31 januari 2024 in eigendom overgedragen aan de projectontwikkelaar.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.In eerste aanleg vorderden [appellanten] in conventie - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [appellanten] middels verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond die zij met hekwerken hebben omheind,
bepaalt dat het te wijzen vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de akte inhoudende de vaststelling van de eigendom van eisers en de hierover onder A genoemde strook grond, en bepaalt dat dit vonnis kan worden ingeschreven in de openbare registers,
de gemeente in de proceskosten veroordeelt.
3.2.2.Aan deze vorderingen hebben [appellanten] kort samengevat ten grondslag gelegd dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond.
3.2.3.In eerste aanleg vorderde de gemeente in reconventie - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
- [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het
vonnis de strook grond geheel te ontruimen en ter beschikking te stellen aan
[appellanten] ,
Subsidiair
- [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het
vonnis de door de gemeente geleden schade te vergoeden door overdracht van de
strook grond onder verbeurte van een dwangsom,
- [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het
vonnis de strook grond geheel te ontruimen.
Primair en subsidiair
- [appellanten] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de
wettelijke rente indien [appellanten] deze kosten niet binnen veertien dagen heeft
voldaan.
3.2.4.Aan deze vorderingen heeft de gemeente ten grondslag gelegd dat de gemeente eigenaar is van de strook grond. Wanneer wel sprake zou zijn van verjaring - hetgeen de gemeente nadrukkelijk betwist - hebben [appellanten] onrechtmatig gehandeld door de strook grond te kwader trouw te bezitten en zijn zij gehouden de schade te vergoeden door middel van het overdragen van de op onrechtmatige wijze verkregen strook grond.
3.2.5.Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Deze verweren komen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde.
3.2.6.In het tussenvonnis van 18 januari 2023 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling van partijen gelast.
3.2.7.In het eindvonnis van 8 november 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] geen eigenaar is geworden van de strook grond op grond van bevrijdende verjaring (rechtsoverweging 4.9. van het eindvonnis), en de vorderingen (in conventie) van [appellanten] afgewezen en de (primaire) vorderingen (in reconventie) van de gemeente toegewezen. [appellanten] zijn (zowel in conventie als in reconventie) in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep