ECLI:NL:GHSHE:2024:380

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
200.329.690_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en verwijzing naar uniform hulpaanbod in familiezaken

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een omgangsregeling is vastgesteld tussen de minderjarige en de vader. De moeder is het niet eens met deze regeling en heeft verzocht om vernietiging van de beschikking, subsidiair om de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten onderzoek te doen naar de omgangsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2024, waarbij de moeder en haar advocaat, alsook de advocaat van de vader, aanwezig waren. De vader zelf is niet verschenen.

De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader recht had op omgang met de minderjarige gedurende bepaalde uren op zondag. De moeder heeft in hoger beroep gesteld dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Tevens is er een verwijzing naar een hulpverleningstraject middels het uniforme hulpaanbod, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de omgangsregeling te optimaliseren.

Het hof heeft besloten om de beslissing over de omgangsregeling aan te houden in afwachting van de uitkomsten van het hulpverleningstraject. De raad is betrokken bij de procedure en zal rapporteren over de voortgang. De ouders zijn verzocht om de raad te informeren over de evaluatie van het traject, en het hof heeft aangegeven dat verdere beslissingen over de zorgregeling zullen worden genomen na ontvangst van deze informatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 februari 2024
Zaaknummer: 200.329.690/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/383627 / FA RK 22-2918
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S.K. Jap A Joe,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De rechtbank heeft een omgangsregeling vastgesteld tussen de minderjarige en de vader. De moeder is het hier niet mee eens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 17 juli 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de omgangsregeling, subsidiair de raad te gelasten onderzoek te doen en advies uit te brengen over welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 27 september 2023, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Jap A Joe;
  • mr. Dekkers-de Jong namens de vader;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad via een telefonische verbinding.
2.3.1.
De vader is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de producties A t/m G (procesdossier eerste aanleg) van mr. Jap A Joe van 20 juli 2023;
  • de brief van mr. Jap A Joe van 2 oktober 2023 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 maart 2023;
  • de brief met bijlage van mr. Dekkers-de Jong van 17 januari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. De echtscheidingsbeschikking van 10 augustus 2018 is op 10 september 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2019 is het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en is bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt. De man heeft de Ghanese nationaliteit en de vrouw de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
In de beschikking van 3 december 2019 heeft de rechtbank verwezen naar de door partijen bereikte overeenstemming zoals vastgelegd in de door hen op 25 januari 2019 ondertekende overeenkomst ‘gedeeltelijke overeenkomst ouderschapsplan’ en bepaald dat de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] gedurende één uur op zondagmiddag om 15:00 uur op [locatie], waarbij [minderjarige] zal worden gebracht door de moeder, oma of een vriend(in) die ook op afstand aanwezig zal blijven bij het contact tussen de vader en [minderjarige] en waarbij na ommekomst van het uur de begeleid(st)er van [minderjarige] haar weer zal meenemen en de vader de tijd zal geven om afscheid te nemen van [minderjarige] , welke omgang in onderling overleg tussen partijen is uit te breiden.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 25 oktober 2022, op grond van artikel 223 Rv, is met inachtneming van de tussen partijen bereikte overeenstemming van 14 september 2022 een voorlopige gewijzigde omgangsregeling vastgelegd. Kort samengevat staat daarin dat [minderjarige] omgang heeft met haar vader eenmaal per veertien dagen op zondag van 13.00 tot 15.00 uur. De ouders willen kleine stappen zetten in het uitbreiden van de omgang, die zodra [minderjarige] daaraan toe is bij de vader thuis zal plaatsvinden.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de beschikking van 3 december 2019 alsmede de door partijen op 25 januari 2019 ondertekende overeenkomst ‘gedeeltelijke overeenkomst ouderschapsplan’ gewijzigd voor wat betreft de omgangsregeling en bepaald dat de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] gedurende twaalf weken vanaf de datum van de beschikking gedurende één zondag per twee weken van 13.00 uur tot 17.00 uur. Daarna is de omgang één zondag per twee weken van 10.00 uur tot 18.00 uur (na het eten). Zolang [minderjarige] op zaterdag zwemles heeft, hebben de vader en [minderjarige] tevens wekelijks contact op de zaterdag tijdens de zwemles. De rechtbank heeft verder bepaald dat de moeder een keer per vier weken gehouden is de vader schriftelijk te informeren en te consulteren. Het meer of anders verzochte is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd tussen partijen.
3.5.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling op 7 augustus 2023 in het kader van een door de vader gestarte kort gedingprocedure, overeenstemming bereikt over de voorlopige omgangsregeling. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, ondertekend door beide partijen, volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [minderjarige] vanaf zondag 27 augustus 2023 eens per twee weken op zondag bij de vader zal verblijven van 13.00 uur tot 17.00 uur. Partijen komen overeen dat de vader voorafgaand aan de omgang, uiterlijk op zaterdag per e-mail, aan de moeder zal laten weten waar de omgang plaats zal vinden en met welk vervoer hij en [minderjarige] daar naar toe zullen gaan. Deze regeling heeft tussen partijen te gelden totdat het hof in hoger beroep een beslissing heeft genomen in de bodemprocedure of totdat de vader een nieuwe vaste woonplaats heeft gevonden. In dat laatste geval zullen partijen terugvallen op de regeling zoals bepaald in de beschikking van 20 april 2023 van de rechtbank.
3.6.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing van 20 april 2023 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader heeft verweer gevoerd. Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar het beroepschrift en het verweerschrift.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht het zorgelijk te vinden dat er geen communicatie is tussen de ouders en de overdracht van [minderjarige] niet bij de moeder kan plaatsvinden. Het is in het belang van [minderjarige] dat ouders hiervoor hulp inroepen en accepteren.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, evenals de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk recht moet worden toegepast. De rechtbank is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Verwijzing uniform Hulpaanbod
3.8.2.
Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling hebben beide ouders (in het geval van de vader telefonisch via zijn advocaat) ingestemd met de verwijzing naar een hulpverleningstraject middels het uniform hulpaanbod. Het hof heeft met partijen de voorwaarden besproken die daarbij gelden en heeft tevens besproken dat het hof de beslissing over de voorliggende verzoeken zal aanhouden in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject. Het hof heeft na de mondelinge behandeling een proces-verbaal van doorververwijzing opgemaakt, dat – na ondertekening door partijen - is verzonden naar het zorgloket van de gemeente [gemeente] en vervolgens is verzonden naar de hulpaanbieder [instantie] te [gemeente] .
3.8.3.
Met deze verwijzing naar een hulptraject uit het uniforme hulpaanbod wil het hof ervoor zorgen dat de ouders leren op constructieve wijze en met respect naar elkaar te communiceren over [minderjarige] , zodat het vertrouwen in elkaar kan groeien, de overdracht van [minderjarige] ontspannen kan verlopen en [minderjarige] met emotionele toestemming van de vader en de moeder onbelast contact kan hebben met ieder van haar beide ouders.
3.8.4.
Wanneer blijkt dat ook met deze hulp de problemen niet goed genoeg opgelost kunnen worden, dan zal de raad bekijken wat er nog meer nodig is voor de minderjarigen. Met deze beschikking zorgt het hof ervoor dat dit (het hulpaanbod en een eventueel raadsonderzoek) één aaneengesloten traject is. Voor deze zaak betekent dit concreet het volgende.
3.8.5.
Het hulptraject Ouderschap Blijft zal uitgevoerd gaan worden door hulpaanbieder [instantie] te [gemeente] . De bedoeling van het hulptraject is dat door partijen gewerkt wordt aan het behalen van de volgende doelen:
  • Ouders maken keuzes die het conflict verminderen en dragen daar hun verantwoordelijkheid voor.
  • Ouders dragen er zorg voor dat [minderjarige] met beide ouders onbelast contact kunnen hebben.
  • Ouders kunnen weer de regie nemen over hun ouderschap waarbij de behoeften en de noden van het kind centraal staan.
  • Een contactregeling is vastgesteld die alle partijen aanvaarden en nakomen.
3.8.6.
Het hof zal deze beschikking doorsturen naar [instantie] te [gemeente] die het traject zal uitvoeren.
3.8.7.
Het hof verzoekt deze hulpaanbieder om de raad uiterlijk vier weken voorafgaand aan de eindevaluatie, of zoveel eerder als mogelijk is, te informeren over de datum van de eindevaluatie van het hulpverleningstraject, zodat de raad de gelegenheid krijgt om bij de eindevaluatie aan te sluiten of om zich op een andere manier op de hoogte te stellen van de reden van afloop van het traject. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de raad niet zal aansluiten indien het traject positief wordt afgesloten.
3.8.8.
Wanneer de raad op basis van de aldus verkregen informatie een raadsonderzoek noodzakelijk vindt, zal dit vervolgens door de raad uitgevoerd worden. Binnen drie maanden dient de raad over dit onderzoek een raadsrapport bij het hof in te dienen.
3.8.9.
Het hof zal na ontvangst van de informatie van de raad in het roljournaal de voortgang van de procedure vermelden. Wanneer partijen geen advocaat hebben, zal het hof partijen op een andere manier informeren.
3.8.10.
Deze beschikking geldt meteen als opdracht aan de raad om een onderzoek te verrichten indien het traject niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk vindt.
3.8.11.
Voor het geval de raad zal overgaan tot een raadsonderzoek, verzoekt het hof de raad de volgende vragen in het raadsonderzoek betrekken en te beantwoorden:
  • Welke omgangsregeling met de vader komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden? Meer specifiek wie bij het halen en brengen van [minderjarige] betrokken zouden moeten zijn, en vanaf welke plek dit dient plaats te vinden?
  • Is het noodzakelijk dat de vader de moeder vooraf informeert over de plaats waar de omgang zal plaatsvinden, en zo ja waar dient de omgang dan plaats te vinden?
  • Is het noodzakelijk dat de vader de moeder vooraf informeert over welk vervoersmiddel daar gebruikt zal gaan worden?
  • Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
3.8.12.
Na ontvangst van de eindevaluatie, de reacties van partijen daarop en berichtgeving van de raad na een niet positief verlopen traject, zal het verdere verloop van de procedure worden bepaald. Indien de raad besluit tot raadsonderzoek, zal de raad daartoe direct overgaan zonder nadere mondelinge behandeling. Indien het hof zich op basis van de eindevaluatie en/of het rapport raadsonderzoek en/of de schriftelijke reacties van de advocaten van partijen daarop voldoende voorgelicht acht om een (eind)beschikking te wijzen, zal mogelijk geen nadere mondelinge behandeling volgen. Indien partijen alsnog een nadere mondelinge behandeling nodig vinden, dienen zij bij hun reactie op de eindevaluatie en/of het rapport raadsonderzoek dit gemotiveerd te verzoeken. Het hof zal vervolgens beslissen over het verdere verloop van de procedure.
3.8.13.
Op grond van het voorgaande beslist het hof als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de hulpverlenende instantie
uiterlijk 4 weken voorafgaand aan de eindevaluatie van het hulpverleningstraject,of zoveel eerder als mogelijk, de raad te informeren over de datum van de eindevaluatie, zodat de raad in de gelegenheid is om bij de eindevaluatie aan te sluiten of zich op een andere manier op de hoogte te stellen van de reden van afloop van het traject;
stelt partijen in de gelegenheid om het hof
uiterlijk op 15 oktober 2024te informeren over het verloop van het traject, de gewenste voortgang van de procedure en of, en zo ja waarom, zij een nadere mondelinge behandeling nodig vinden;
verzoekt de raad bij een niet positief verlopen traject het hof binnen twee weken na kennisneming van afloop van het traject te informeren of de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt is, en, indien dat het geval is, (ook) een onderzoek te verrichten naar de zorgregeling en daarover bij het hof een rapport in te dienen, waarbij de hiervoor opgenomen vragen worden meegenomen en beantwoord;
houdt iedere beslissing over de zorgregeling aan tot
pro forma 15 oktober 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en A.C. van den Boogaard en is op 8 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.