In deze zaak, die zich afspeelt in het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2007, werd beëindigd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat de situatie rondom zijn kind is veranderd sinds de bestreden beschikking. De minderjarige is sinds 9 oktober 2023 bij zijn oma geplaatst, nadat hij niet langer bij zijn moeder wilde wonen. De vader betoogt dat hij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van zijn kind te dragen en dat het in het belang van de minderjarige is dat hij met het gezag belast blijft.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2023 zijn zowel de vader als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming Brabant gehoord. De raad heeft aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de situatie van de vader, maar ook dat de minderjarige een sterke voorkeur heeft voor contact met zijn vader. Het hof heeft vastgesteld dat de leefsituatie van de minderjarige is veranderd en dat er geen sprake meer is van een situatie die een beëindiging van het gezag van de vader rechtvaardigt. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het gezag van de vader over de minderjarige hersteld, zodat hij samen met de moeder belast blijft met het gezag.
De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, waarbij het hof heeft benadrukt dat de rol van de vader in het leven van de minderjarige nog verder onderzocht zal worden. De beschikking is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar.