ECLI:NL:GHSHE:2024:38

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.333.510_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging ouderlijk gezag over minderjarige na wijziging leefsituatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2007, werd beëindigd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat de situatie rondom zijn kind is veranderd sinds de bestreden beschikking. De minderjarige is sinds 9 oktober 2023 bij zijn oma geplaatst, nadat hij niet langer bij zijn moeder wilde wonen. De vader betoogt dat hij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van zijn kind te dragen en dat het in het belang van de minderjarige is dat hij met het gezag belast blijft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2023 zijn zowel de vader als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming Brabant gehoord. De raad heeft aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de situatie van de vader, maar ook dat de minderjarige een sterke voorkeur heeft voor contact met zijn vader. Het hof heeft vastgesteld dat de leefsituatie van de minderjarige is veranderd en dat er geen sprake meer is van een situatie die een beëindiging van het gezag van de vader rechtvaardigt. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het gezag van de vader over de minderjarige hersteld, zodat hij samen met de moeder belast blijft met het gezag.

De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, waarbij het hof heeft benadrukt dat de rol van de vader in het leven van de minderjarige nog verder onderzocht zal worden. De beschikking is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 januari 2024
Zaaknummer : 200.333.510/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/40899 / FA RK 23-2010
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. van Doorn,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [woonplaats moeder] , hierna te noemen: de moeder;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de GI;

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig
onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader, alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Kerkhof namens mr. Van Doorn;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 juli 2023;
  • de brief met bijlagen namens de raad, ingekomen ter griffie op 14 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Tot aan de datum van de bestreden beschikking waren de ouders beiden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 6 mei 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van 31 augustus 2023 verlengd tot 6 maart 2024. Op 4 augustus 2020 is [minderjarige] via een machtiging uithuisplaatsing bij zijn moeder geplaatst. Sinds september 2023 verblijft [minderjarige] bij zijn oma (vaderszijde, hierna: vz). In dat kader is eveneens bij beschikking van 9 oktober 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 9 oktober 2023 tot 6 maart 2024.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 24 juli 2023 heeft de rechtbank het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd. De moeder is daardoor alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Ten onrechte stelt de rechtbank dat is vast komen te staan dat de vader niet meer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbare termijn. Sinds de bestreden beschikking is de situatie rondom [minderjarige] gewijzigd. [minderjarige] wilde niet langer bij de moeder verblijven en is in overleg met de GI middels een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 9 oktober 2023 bij oma (vz) geplaatst. Het gaat sindsdien erg goed met [minderjarige] en hij heeft aangegeven dat hij niet meer bij zijn moeder wil wonen. [minderjarige] heeft op dit moment geen contact met zijn moeder en de vraag is of zij daardoor belangrijke gezagsbeslissingen voor hem kan nemen. Onder toezicht en begeleiding van oma (vz) ziet [minderjarige] zijn vader. De band tussen [minderjarige] en de vader is erg hecht. Gelet op de huidige ontwikkelingen is het juist in het belang van [minderjarige] als het gezag van de vader in stand zou blijven. Een andere mogelijkheid is om de zaak aan te houden voor de duur van een half jaar om te kijken hoe de situatie zich de komende maanden ontwikkelt.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Er is sprake van een groot loyaliteitsprobleem bij [minderjarige] . De raad had gehoopt dat er sprake zou zijn van een stabiele situatie bij de moeder die met de maatregel van gezagsbeëindiging bestendig zou worden gemaakt. Dit is niet gelukt nu de drang van [minderjarige] naar zijn vader te groot is. Gelet op gewijzigde situatie is het niet in het belang van [minderjarige] dat de vader helemaal geen zeggenschap heeft, temeer nu [minderjarige] zijn moeder zo afwijst. Anderzijds ziet de raad ook dat er nog steeds sprake is van onverantwoordelijk gedrag aan de zijde van de vader en dat nog sprake is van het ontbreken van samenwerking tussen de vader en de GI. Die samenwerking moet er wel komen. Tevens is het contact tussen [minderjarige] en de vader nog pril. Er is een lange periode helemaal geen contact geweest tussen beiden.
De raad blijft dan ook ondanks de gewijzigde situatie van mening dat de eerder gevraagde en door de rechtbank uitgesproken maatregel tot gezagsbeëindiging noodzakelijk blijft. Wellicht kan het hof de procedure aanhouden om te kijken of de GI aan de slag kan om een toekomstplan te maken.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan. Ook de GI dacht een stabiele situatie te hebben gecreëerd voor [minderjarige] bij de moeder thuis, maar constateert net als de raad dat de drang van [minderjarige] naar zijn vader groot is. Naar aanleiding van de bestreden beschikking en de maatregel van gezagsbeëindiging is de situatie geëscaleerd. [minderjarige] wilde naar zijn vader maar hij had het gevoel dat het niet mocht, waardoor de thuissituatie bij de moeder onhoudbaar is geworden. In overleg met de GI is [minderjarige] onder voorwaarden bij de oma (vz) geplaatst. Tot nu toe verloopt dat goed. De samenwerking tussen de vader en de GI verliep in het verleden erg moeizaam. Op dit moment verlopen de contacten tussen de vader en de huidige gezinsvoogd goed. Wellicht dat [minderjarige] in de toekomst onder voorwaarden bij de vader kan wonen. Ondanks de gewijzigde situatie is ook de GI nog steeds van mening dat een gezagsbeëindiging nodig is vanwege de problematiek van de vader. Het hof zou de procedure kunnen aanhouden om het verloop af te wachten, om zo ook vader te motiveren om te blijven meewerken.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat gelet op de gewijzigde situatie van [minderjarige] per medio september 2023 geen sprake (meer) is van een situatie zoals bedoeld in artikel 1:266 BW. Het hof zal dit toelichten.
Ten tijde van het verzoek in eerste aanleg woonde [minderjarige] bij zijn moeder en leek de situatie daar veilig en bestendig. Er was geen verwachting dat de vader een veilige situatie voor [minderjarige] zou kunnen creëren. De gezagsbeëindiging beoogde duidelijkheid te geven aan [minderjarige] over zijn perspectief, over de plaats waar hij de rest van zijn minderjarigheid zou opgroeien. Inmiddels is de leefsituatie van [minderjarige] gewijzigd. Hij woont sinds 9 oktober 2023 niet meer bij de moeder, die nu alleen met het gezag is belast, maar bij de oma (vz) en dat gaat tot nu toe goed. Hij gaat naar school en volgt een BBL opleiding tot timmerman. Door de GI zal worden onderzocht of de vader in het leven van [minderjarige] een grotere rol toebedeeld kan krijgen dan voorheen. [minderjarige] vraagt daar ook om. De plek waar [minderjarige] het beste kan wonen laat zich thans nog niet aanzien. De GI heeft verklaard dat in de komende periode te zullen gaan onderzoeken. Daarbij dient tevens gekeken te worden naar de mogelijkheden bij de vader, aldus de GI.
Het hof stelt gelet op het vorenstaande vast dat voor [minderjarige] kennelijk de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken; het perspectief van [minderjarige] is nog niet duidelijk. Zoals hiervoor beschreven wordt de rol van de vader in het leven van [minderjarige] nog onderzocht en wordt niet uitgesloten dat het perspectief van [minderjarige] alsnog bij de vader zou kunnen komen te liggen. Het hof is daarom van oordeel dat er op dit moment geen grond is voor beëindiging van het gezag van de vader. Gelet op dit oordeel kan de bestreden beschikking niet in stand blijven, er is geen aanleiding voor een aanhouding. Bovendien acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de vader gedurende het komende nadere onderzoek, net als de moeder belast is met het gezag. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen, zodat de vader met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast blijft.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 24 juli 2023;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [locatie] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.J.M. van Engelen in tegenwoordigheid van de griffier.