ECLI:NL:GHSHE:2024:3783

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
20-002331-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij drugshandel. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 275.148,79 bedroeg, en had een betalingsverplichting opgelegd voor datzelfde bedrag, met een gijzeling van 1080 dagen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het hof het vonnis zou vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 431.029, met een betalingsverplichting van € 115.514,50. De verdediging betwistte de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en vroeg om rekening te houden met de draagkracht van de betrokkene. Het hof heeft de eerdere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet gevolgd en heeft de opbrengsten van de drugshandel vastgesteld op € 24.851,-. Het hof heeft de betalingsverplichting van de betrokkene vastgesteld op € 8.327,29 en de duur van de gijzeling op 167 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002331-21 (OWV)
Uitspraak : 22 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 augustus 2021 op de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-091219-19 (OWV) tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 275.148,79 en aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor datzelfde bedrag.
Daarnaast heeft de rechtbank de duur van de gijzeling – die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd – vastgesteld op 1080 dagen.
Namens de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat zal vaststellen op een bedrag van € 431.029 en aan de betrokkene een betalingsverplichting zal opleggen voor een bedrag van € 115.514,50.
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen op de grond dat geen goede schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de betrokkene kan worden gemaakt. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen op een bedrag van ten hoogste € 114.490,-, zijnde het bij de betrokkene aangetroffen onverklaarbare vermogen.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht bij de bepaling van de betalingsverplichting rekening te houden met de draagkracht van de betrokkene.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Veroordeling
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 25 juli 2024, onder parketnummer 20-001792-21, veroordeeld ter zake van:
‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’, gepleegd in de periode van 15 maart 2019 tot en met 27 maart 2019;
‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’, gepleegd in de periode van 26 maart 2019 tot en met 27 maart 2019;
‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’, in de periode van 14 maart 2019 tot en met 15 april 2019, en
‘Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, vierde lid en vijfde lid van de Opiumwet’, gepleegd in de periode van 20 november 2018 tot en met 15 april 2019.
Wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, heeft verkregen.
Algemeen
Ontnemingsrapporten
Het hof heeft kennisgenomen van:
het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel criminele organisatie ex art. 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht’, rapportnummer ZBRAA 18063-FINRE-1, gedateerd 18 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , inspecteur van politie en werkzaam bij de Dienst Recherche van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met bijlagen (hierna te noemen: rapport 1);
Het proces-verbaal ‘Zaaksdossier C6 Ontnemingsrapportage’ betreffende [verdachte] , proces-verbaalnummer ZBRAA18.063.470, gedateerd 18 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie en werkzaam bij de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met bijlagen (hierna te noemen: rapport 2).
In rapport 1 is een schatting gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie, waarvan de betrokkene deelnemer was, op basis van een transactieberekening.
In rapport 2 wordt inzicht gegeven in het vermogen van de betrokkene.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Algemeen
Het hof volgt de transactieberekening uit rapport 1 niet. In de eerste plaats wordt in dit rapport uitgegaan van de eindhandel in drugs, terwijl uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier blijkt dat sprake was van tussenhandel. De in rapport 1 gehanteerde ‘straatprijzen’ van de drugs voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn dan ook te hoog. Daarnaast past de berekening uit rapport 1 niet geheel bij de feiten zoals die door het hof bewezen zijn geacht in de hoofdzaak.
Het hof ziet in dit concrete geval wel aanleiding om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen op basis van een transactieberekening, maar zal dat in het voordeel van de betrokkene doen op basis van de navolgende, van rapport 1 afwijkende uitgangspunten:
het hof gaat uit van tussenhandel in drugs;
het hof gaat ervan uit dat alleen de betrokkenen die een actieve rol hebben gehad bij een specifieke transactie met drugs met die transactie geld hebben verdiend en aldus wederrechtelijk verkregen voordeel hebben genoten. Onder een actieve rol verstaat het hof onder meer het leggen van contact met de koper(s) en/of het controleren / keuren van de drugs en/of het herverpakken van de drugs voor de koper(s) en/of het overdragen van de drugs aan de koper(s) en/of het in- en/of overladen van de drugs in de auto van de koper(s) en/of het in ontvangst nemen van het geld en/of het in de gaten houden van de omgeving van de loods tijdens transacties via beveiligingscamera’s, een en ander zoals door het hof is vastgesteld in de hoofdzaak;
bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald;
bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel schat het hof de opbrengsten van de tussenhandel in drugs op de volgende netto-bedragen (d.w.z. na aftrek van inkoopkosten, gebaseerd op hetgeen medebetrokkene [medeverdachte 1] heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep, bij gebrek aan andere informatie omtrent de tussenhandelprijzen):
- hennep: € 250,- per kilogram (uitgaande van een inkoopprijs van € 4.000,- per kilogram en een verkoopprijs tussen € 4.200,- en € 4.300,- per kilogram);
- hasj: € 50 euro per kilogram;
- amfetamine: € 25,- per kilogram;
bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennephandel gaat het hof uit van de transacties zoals die zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen ‘Bevindingen betreffende de handel in verdovende middelen in de loods [adres 2] ’, proces-verbaalnummer 451, gedateerd 3 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, pagina’s C 1160 t/m C 1169 (hierna: proces-verbaal 1), en in het proces-verbaal ‘Zaaksdossier Zaak C5 hennephandel [adres 2] ’, proces-verbaalnummer 56, gedateerd 21 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , hoofdagent van politie bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant, pagina’s C 2244 t/m C 2285, met bijlagen (hierna: proces-verbaal 2). Het hof neemt alleen die transacties mee waarvan een inschatting kan worden gemaakt van de verkochte hoeveelheid.
In proces-verbaal 2 wordt met de term ‘levering’ kennelijk telkens bedoeld de levering van hennep aan de betrokkene en zijn medebetrokkenen door (een) derde(n). Het hof begrijpt dit als de inkoop van hennep door de betrokkene en zijn medebetrokkenen van (een) derde(n)). Met de term ‘afname’ in proces-verbaal 2 wordt kennelijk telkens bedoeld de levering van hennep door de betrokkene en zijn medebetrokkenen aan (een) derde(n). Het hof begrijpt dit als de verkoop van hennep door de betrokkene en zijn medebetrokkenen aan (een) derde(n).
Het hof realiseert zich, dat er in werkelijkheid mogelijk (aanzienlijk) meer hennep door de betrokkene en zijn medebetrokkenen is verhandeld dan op basis van de genoemde transacties kan worden vastgesteld. Op basis van de camerabeelden kan namelijk ook een inschatting worden gemaakt van de hoeveelheid hennep die gedurende de cameraobservatie in de loods aan de betrokkene en zijn medebetrokkenen is geleverd. Wanneer die hoeveelheid wordt vergeleken met de hoeveelheid hennep die in de loods is aangetroffen op de dag van de doorzoeking door de politie op 15 april 2019, kan in elk geval worden vastgesteld dat een groot deel van de aan de betrokkene en zijn medebetrokkenen geleverde hennep niet langer in de loods aanwezig is. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het hof echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat die hennep daadwerkelijk is verkocht. Hetzelfde geldt voor de hennep waarvan op de camerabeelden is te zien dat deze in de loods door de betrokkene en/of zijn medebetrokkenen wordt geladen in zijn/hun eigen auto(’s), waarna hij/zij met die auto(‘s) de loods verlaat/verlaten. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de hennep waarvan op de camerabeelden is te zien dat deze in de loods wordt verkocht, geheel of gedeeltelijk dezelfde hennep is als de hennep die eerder in de eigen auto/auto’s is geladen, zodat het risico van dubbeltelling bestaat als zou worden aangenomen dat alle hennep die in de eigen auto’s/auto’s is geladen eveneens is verkocht, naast de hennep waarvan is te zien dat deze in de loods is verkocht.
Voor zover de advocaat-generaal en/of de verdediging een andere berekeningswijze voorstaan, volgt het hof die dus niet.
bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennephandel gaat het hof er op basis van de hiervóór onder e genoemde processen-verbaal van uit dat de in die processen-verbaal genoemde verpakkingen de volgende inhoud hebben:
- een sealbag: ongeveer 1 kilogram hennep (zie proces-verbaal 1, pag. C 1161);
- een strijkzak: ongeveer 2 kilogram hennep (zie proces-verbaal 1, pag. C 1161);
- een bigbag: 6 sealbags met in totaal ongeveer 6 kilogram hennep (zie proces-verbaal 2, pag. C 2257);
- een doos: 5 sealbags met in totaal ongeveer 5 kilogram hennep (zie proces-verbaal 2, pag. C 2260);
bij het ontbreken van verklaringen van de betrokkene en zijn medebetrokkenen omtrent ieders taken en verantwoordelijkheden kan op basis van alleen de camerabeelden een precieze gezagsverhouding en rolverdeling tussen de betrokkenen naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld. Bij de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkenen gaat het hof daarom uit van een pondspondsgewijze verdeling van de opbrengst per transactie over de betrokkenen die actief bij die transactie waren betrokken.
Schatting van de opbrengsten
1e verkoop hennep op 1 maart 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2256):1 bigbag hennep wordt verkocht aan inzittende Belgische VW Golf
6 kg x € 250,- = € 1.500,-
Actief betrokken personen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] .

2e verkoop hennep op 1 maart 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2257):

1 bigbag hennep wordt verkocht aan inzittende Belgische Opel Corsa
6 kg x € 250,- = € 1.500,-
Actief betrokken personen: [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [verdachte] .
Verkoop hennep op 7 maart 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2260):
1 doos hennep wordt verkocht aan inzittende Duitse Porsche Macan
5 kg x € 250,- = € 1.250,-
Actief betrokken personen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Verkoop hennep op 8 maart 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2261):
1 bigbag hennep wordt verkocht aan inzittende Belgische Opel Astra
6 kg x € 250,- = € 1.500,-
Actief betrokken personen: [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Verkoop hennep op 16 maart 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2265 – C 2266):
2 dozen met hennep worden verkocht aan inzittende Belgisch voertuig
(2 x 5 kg) x € 250,- = € 2.500,-
Actief betrokken personen: [medeverdachte 1] .
Verkoop op 26 maart 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2268):
1 doos hennep wordt verkocht aan twee onbekende mannen
5 kg x € 250,- = € 1.250,-
Actief betrokken personen: [verdachte] en [medeverdachte 5] .
Verkoop hennep op 6 april 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2271 – C 2272):
1 bigbag hennep wordt verkocht aan inzittende Belgische VW Golf
6 kg x € 250,- = € 1.500,-
Actief betrokken personen: [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Verkoop hennep op 9 april 2016 (proces-verbaal 2, pag. C 2274):
1 bigbag hennep wordt verkocht aan inzittende Belgische Renault
6 kg x € 250,- = € 1.500,-
Actief betrokken personen: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Verkoop hennep op 10 april 2016 (proces-verbaal 2, pag. C 2275):
1 doos hennep wordt verkocht aan inzittende Belgische Opel Corsa
5 kg x € 250,- = € 1.250,-
Actief betrokken personen: [verdachte] en [medeverdachte 2] .

1e verkoop hennep op 11 april 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2276):

5 sealbags hennep worden verkocht aan inzittende Belgische VW Golf
5 kg x € 250,- = € 1.250,-
Actief betrokken personen: [verdachte] en [medeverdachte 1] .

2e verkoop hennep op 11 april 2019 (proces-verbaal 2, pag. C 2277):

1 bigbag hennep wordt verkocht aan drie onbekende mannen
6 kg x € 250,- = € 1.500,-
Actief betrokken personen: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Export amfetamine in periode 15 maart 2019 – 27 maart 2019
44,58 kg x € 25,- = € 1.114,50
Actief betrokken personen: [medeverdachte 1] en [verdachte] .
Export hasj in periode 26 maart 2019 – 27 maart 2019
144,73 kg x € 50,- = € 7.236,50
Actief betrokken personen: [medeverdachte 1] en [verdachte] .

Totaal opbrengsten =€ 24.851,-

Met betrekking tot de (buiten het grondgebied van Nederland gebrachte) cocaïne bevat het dossier naar het oordeel van het hof onvoldoende wettige bewijsmiddelen op basis waarvan het (eventueel) wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. Het hof neemt die cocaïne daarom niet mee in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Schatting van de gezamenlijke kosten
Zoals blijkt uit de hiervóór geschetste uitgangspunten, is het hof bij de berekening van de opbrengsten van de tussenhandel in drugs uitgegaan van netto-bedragen, dat wil zeggen na aftrek van inkoopkosten.
Er zijn door de verdediging geen gezamenlijke kosten aangevoerd die bij alle betrokkenen in mindering zouden moeten worden gebracht. Ook anderszins zijn die niet gebleken.

Totaal gezamenlijke kosten = € 0,-

Schatting van het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het vorenstaande zal het hof het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel voor alle actief betrokkenen gezamenlijk vaststellen op het volgende bedrag:
Opbrengsten: € 24.851,-
Kosten: € 0,- -/-
Totaal: € 24.851,-
Toerekening
Met betrekking tot de vraag in hoeverre het totaal berekende wederrechtelijk verkregen voordeel voor alle actief betrokkenen aan de betrokkene moet worden toegerekend, stelt het hof voorop dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan dient te worden van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Indien er verschillende daders zijn en de omvang van het voordeel dat elk van die daders heeft verkregen niet aanstonds valt vast te stellen, zal de rechter op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan ieder van hen moet worden toegerekend. Daarbij geldt dat
– ingeval er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een andere toerekening dan in gelijke delen – dit ertoe kan leiden dat het totale voordeel pondspondsgewijs wordt toegerekend.
In de hiervóór beschreven berekening is het hof uitgegaan van 13 transacties waarbij drugs zijn verkocht. Hiervóór onder uitgangspunt g heeft het hof reeds overwogen dat het bij de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkenen uitgaat van een
pondspondsgewijze verdeling van de opbrengst per transactie over de betrokkenen die actief bij die transactie waren betrokken. Het hof zal daarom de opbrengst per transactie telkens delen door het aantal bij die transactie actief betrokkenen. Dat leidt tot de volgende berekening, waarbij de transactienummers verwijzen naar de hierboven beschreven transacties. In de tabel zijn alleen de betrokkenen opgenomen tegen wie in hoger beroep een ontnemingsvordering aanhangig is.
Transactie
[medeverdachte 1]
[verdachte]
[medeverdachte 6]
[medeverdachte 5]
i.
€ 1.500,- / 7 =
€ 214,29
€ 1.500,- / 7 =
€ 214,29
€ 1.500,- / 7 =
€ 214,29
€ 1.500,- / 7 =
€ 214,29
ii.
€ 1.500,- / 3 =
€ 500,-
€ 1.500,- / 3 =
€ 500,-
iii.
€ 1.250,- / 4 =
€ 312,50
€ 1.250,- / 4 =
€ 312,50
€ 1.250,- / 4 =
€ 312,50
iv.
€ 1.500,- / 3 =
€ 500,-
€ 1.500,- / 3 =
€ 500,-
v.
€ 2.500,-
vi.
€ 1.250,- / 2 =
€ 625,-
€ 1.250,- / 2 =
€ 625,-
vii.
€ 1.500,- / 2 =
€ 750,-
viii.
€ 1.500,- / 2 =
€ 750,-
ix.
€ 1.250,- / 2 =
€ 625,-
x.
€ 1.250,- / 2 =
€ 625,-
€ 1.250,- / 2 =
€ 625,-
xi.
€ 1.500,- / 3 =
€ 500,-
xii.
€ 1.114,50 / 2 =
€ 557,25
€ 1.114,50 / 2 =
€ 557,25
xiii.
€ 7.236,50 / 2 =
€ 3.618,25
€ 7.236,50 / 2 =
€ 3.618,25
Totaal
€ 9.577,29
€ 8.327,29
€ 1.026,79
€ 839,29
Kortom, het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene [verdachte] wordt geschat vast op een bedrag van
€ 8.327,29.
Op te leggen betalingsverplichting
Draagkracht
De verdediging heeft bepleit dat het hof bij de bepaling van de omvang van de op te leggen betalingsverplichting rekening zal houden met de draagkracht van de betrokkene. De verdediging heeft echter niet gesteld, laat staan onderbouwd, wat de draagkracht van de betrokkene is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding om de verdediging in haar standpunt te volgen, omdat op grond van hetgeen over de persoonlijke financiële omstandigheden van de betrokkene is aangevoerd, voorshands niet aannemelijk is geworden dat de betrokkene thans, of op enig later moment alsnog, niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 6:1:22 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Voorts biedt artikel 6:6:26, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de betrokkene een rechtsgang waarin hij vermindering of kwijtschelding van de door het hof op te leggen betalingsverplichting kan verzoeken. Het hof zal met de draagkracht van de betrokkene in het kader van de onderhavige vaststelling van de betalingsverplichting dan ook geen rekening houden.
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
Hoewel er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep zal het hof met de enkele constatering daarvan volstaan, nu deze overschrijding reeds in de strafzaak van de betrokkene in hoger beroep is verdisconteerd in de straftoemeting.
Resumé
Mitsdien zal het hof aan de betrokkene de navolgende betalingsverplichting opleggen.
Vastgesteld wederrechtelijk verkregen voordeel = € 8.327,29

Op te leggen betalingsverplichting=€ 8.327,29

Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 heeft het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kracht van wet gekregen. Het hof zal daarom bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
Het hof hanteert, overeenkomstig de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde uitgangspunten, bij de berekening van de duur van deze gijzeling voor elke volle € 50,00 van de betalingsverplichting één dag. De maximale duur van de gijzeling bedraagt ingevolge artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht drie jaren.
Gelet op de hoogte van de op te leggen betalingsverplichting zal het hof mitsdien de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd hierna bepalen op 167 dagen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 8.327,29 [zegge: achtduizenddriehonderdzevenentwintig euro en negenentwintig eurocent];
legt aan de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 8.327,29 [zegge: achtduizenddriehonderdzevenentwintig euro en negenentwintig eurocent];
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 167 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. der Ridder en mr. I. Kroes, griffiers,
en op 22 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Kroes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.