ECLI:NL:GHSHE:2024:378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
200.329.502_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind over de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek tot opheffing van het bewind van de rechthebbende. De rechthebbende had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2023 aangevochten, waarin zijn verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende stelde dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig was, aangezien hij in staat was om zijn eigen financiën te beheren. Hij woonde begeleid en had in het verleden geen schulden laten ontstaan. De rechthebbende voerde aan dat hij voldoende inzicht had in zijn financiële situatie en dat de stress van het bewind hem belemmerde in zijn zelfstandigheid.

De bewindvoerder en de familie van de rechthebbende waren echter van mening dat het bewind nog steeds noodzakelijk was. De bewindvoerder gaf aan dat de rechthebbende regelmatig om extra geld vroeg en dit vaak direct uitgaf. De moeder en vader van de rechthebbende deelden deze zorgen en waren van mening dat hij momenteel niet in staat was om zijn financiën zelfstandig te beheren. Het hof heeft de verklaringen van de rechthebbende, de bewindvoerder en de familie in overweging genomen en geconcludeerd dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 februari 2024
Zaaknummer: 200.329.502/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10295075 TT VERZ 23-1470
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats rechthebbende] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.W.M. van Asseldonk.
betreffende het verzoek tot opheffing van het bewind.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
-
[de bewindvoerder], gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
-
[de moeder], wonende te [woonplaats ] , gemeente [gemeente 1] , hierna te noemen: de moeder, tevens in haar hoedanigheid als mentor;
-
[de vader], wonende te [woonplaats ] , gemeente [gemeente 1] , hierna te noemen: de vader;
-
[de broer], wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente 2] , hierna te noemen: de broer;
-
[de tweelingbroer], wonende te [woonplaats ] , gemeente [gemeente 1] , hierna te noemen: de tweelingbroer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het bewind van de rechthebbende op te heffen, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 januari 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. W.H.A. de Koning, kantoorgenoot van mr. Van Asseldonk;
  • [vertegenwoordiger bewindvoerder 1] en [vertegenwoordiger bewindvoerder 2] namens de bewindvoerder;
  • de moeder, de vader, de broer en de tweelingbroer.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de rechthebbende d.d. 22 december 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 23 juni 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant een bewind ingesteld over de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De rechthebbende heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de voortzetting van het bewind nog steeds noodzakelijk en zinvol is. Het feit dat de rechthebbende begeleid woont (bij de [zorgboederij] ), maakt niet dat hij niet in staat kan worden geacht om voor zijn eigen financiën zorg te dragen. De rechthebbende heeft wel degelijk inzicht in zijn financiële situatie en hij heeft nooit schulden laten ontstaan. Hij heeft in het verleden zijn financiën ook zelfstandig beheerd. De rechthebbende heeft een eigen appartement en is verantwoordelijk voor zijn eigen boodschappen. Vanwege de inflatie zijn de boodschappen een stuk duurder geworden en is het lastiger om rond te komen. De rechthebbende gebruikt af en toe een jointje, maar van een verslaving is geen sprake.
Het bewind is destijds op vrijwillige basis ingesteld in verband met zijn geestelijke toestand. De rechthebbende heeft in het verleden te kampen gehad met psychoses, maar hier is al geruime tijd geen sprake meer van. Dit maakt dat de grondslag van het bewind niet meer aanwezig is en/of de noodzaak niet langer bestaat. De rechthebbende ervaart veel stress van het bewind en hij wil niet langer afhankelijk zijn.
3.5.
De bewindvoerder heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Aanvankelijk kreeg de rechthebbende € 60,- leefgeld per week en daarnaast een bedrag van
€ 100,- extra per maand. Dat is nu veranderd. Er wordt nu wekelijks € 100,- leefgeld uitbetaald, waarbij de extra uitkering van € 100,- per maand is komen te vervallen.
De € 40,- die wekelijks extra beschikbaar is wordt niet aan de rechthebbende uitgekeerd. De begeleiding gaat op donderdag met de rechthebbende boodschappen doen en dient daags daarna de declaraties en betaalbewijzen bij de bewindvoerder in. De bewindvoerder heeft hiertoe besloten, omdat er vanuit de begeleiding en de mentor (de moeder) zorgen waren dat de rechthebbende te weinig zou eten.
De auto van de rechthebbende is kapot gegaan, zodat er maandelijks € 100,- wordt uitgespaard. De bewindvoerder zet dit geld apart op een spaarrekening, omdat het de wens van de rechthebbende is om te sparen voor een nieuwe auto. Er wordt echter regelmatig nog om extra geld verzocht, zodat een nieuwe auto nog niet in zicht is. Sinds 3 augustus 2023 is er € 750,- gespaard, maar dit bedrag is met € 518,- afgenomen vanwege de extra uitgaven die de rechthebbende heeft gedaan. Alhoewel de bewindvoerder de indruk heeft dat het sinds het verblijf bij de [zorgboederij] iets beter met de rechthebbende gaat, heeft de bewindvoerder er onvoldoende vertrouwen in dat de rechthebbende op dit moment in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren.
3.6.
De moeder heeft, zakelijk weergeven, het volgende aangevoerd.
Op dit moment heeft zij er geen vertrouwen in dat het bewind kan worden opgeheven. In het verleden was de rechthebbende in staat om zijn eigen financiën te regelen, maar op dit moment lukt het hem niet. Wanneer de rechthebbende extra geld tot zijn beschikking krijgt, maakt hij het meteen op. Het geld wordt onder meer gebruikt voor wiet en bier. In de toekomst kan dit wellicht anders zijn.
3.7.
De vader heeft, zakelijk weergeven, het volgende aangevoerd.
Hij sluit zich aan bij het standpunt van de moeder. De rechthebbende verzoekt regelmatig om extra geld. De vader vreest dat een zelfstandigheidstraject ertoe zal leiden dat de rechthebbende binnen afzienbare tijd door zijn spaargeld heen is.
3.8.
De tweelingbroer heeft, zakelijk weergeven, het volgende aangevoerd.
Hij wil graag neutraal blijven. De rechthebbende dient een kans te krijgen om te laten zien dat hij zijn financiën zelf kan regelen. Een zelfstandigheidstraject zou een goede eerste stap zijn. Zelfs al zou dit traject niet slagen, dan kan de rechthebbende hiervan leren.
3.9.
De broer heeft, zakelijk weergeven, het volgende aangevoerd.
Hij heeft met de familie het beste met zijn broer voor, maar er zijn nog veel zorgen vanuit de familie. De broer constateert dat de rechthebbende niet goed met geld kan omgaan. De rechthebbende heeft met de hulp van de begeleiding weliswaar al de nodige positieve stappen in zijn leven gezet, maar op financieel vlak heeft hij deze stappen nog te maken. Wanneer hij de juiste begeleiding krijgt en voldoende handvatten aangereikt krijgt, dan is dit misschien anders en dan kan er wellicht sprake zijn van een zelfstandigheidstraject. Hiervoor is het nu nog te vroeg. Er is nu nog veel geldnood.
Het wettelijk kader
3.10.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof is van oordeel dat nog steeds sprake is van een lichamelijke en/of geestelijke toestand die maakt dat de rechthebbende onvoldoende in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen ten volle behoorlijk waar te nemen. De noodzaak van het bewind is derhalve nog steeds aanwezig. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.12.
Het hof begrijpt uit de verklaringen van de rechthebbende dat hij in het verleden te kampen heeft gehad met psychoses en dat het bewind om die reden destijds is aangevraagd.
Alhoewel de rechthebbende kennelijk geen last meer heeft van psychoses, betekent dit niet dat de grondslag voor het bewind niet meer aanwezig is.
Er zijn nog steeds concrete, aantoonbare zorgen of de rechthebbende in staat is om op verantwoorde wijze met zijn geld om te gaan. De familie, die het beste met de rechthebbende voor heeft, deelt deze zorgen. Zowel uit de verklaringen van de familie als van de bewindvoerder komt naar voren dat de rechthebbende regelmatig om extra geld vraagt en dat hij dit geld meteen weer uitgeeft. Alhoewel in de begroting ruimte is gekomen om € 100,- per maand te sparen en de rechthebbende heeft aangegeven een nieuwe auto te willen kopen, wendt hij deze gelden grotendeels aan voor andere doeleinden. Er zijn daarbij ook zorgen of de rechthebbende goed voor zichzelf zorgt en hij de juiste prioriteiten weet te stellen bij het uitgeven van zijn geld, in die zin, dat hij voldoende eet. Om die reden heeft de bewindvoerder in overleg met de begeleiding van de [zorgboederij] afgesproken dat een deel van het weekgeld pas later in de week wordt verstrekt, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om de noodzakelijke boodschappen te doen. De begeleiding ziet erop toe dat dit deel van het weekgeld (€ 40,-) op een verantwoorde wijze wordt besteed.
Er is op dit moment ook nog onduidelijkheid over de oorzaak van de hoge energiekosten van het afgelopen jaar. Er is sprake van een forse naheffing, die mogelijk ten laste van de rechthebbende wordt gebracht. De bewindvoerder is dit samen met de [zorgboederij] aan het uitzoeken.
Al deze omstandigheden leiden tot het oordeel van het hof dat het bewind nog steeds noodzakelijk is. De rechthebbende heeft geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die tot een andere conclusie leiden. Ook het gegeven dat de rechthebbende geen schulden heeft laten ontstaan neemt de hiervoor genoemde zorgen niet weg en leidt niet tot een andere beslissing.
3.13.
Dit neemt niet weg dat de rechthebbende op enig moment een kans moet krijgen om te werken aan zijn zelfredzaamheid in financiële zaken. Een zelfstandigheidstraject is hiertoe de aangewezen weg. Daarvoor is het op de eerste plaats noodzakelijk dat de rechthebbende bereid is om de samenwerking met de bewindvoerder aan te gaan en daartoe de eerste stappen te zetten.
Van een opheffing van het bewind kan pas sprake zijn wanneer is komen vast te staan dat de rechthebbende de noodzakelijke vooruitgang heeft geboekt en er is aangetoond dat hij in financiële zaken voldoende zelfredzaam is.
Conclusie
3.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de rechthebbende falen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.15.
Het is in bewindzaken gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2024 door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.