ECLI:NL:GHSHE:2024:3768

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.340.162_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor schadevergoeding ex artikel 1:444 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de bewindvoerder [de bewindvoerder 2] B.V. werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de bewindvoerder van de rechthebbende, [de rechthebbende]. De bewindvoerder had de rechthebbende onterecht kinderbijslag en Kindgebonden budget (KGB) laten ontvangen, wat leidde tot een terugbetalingsverplichting. De rechthebbende had in de periode van juli 2021 tot augustus 2022 ten onrechte deze uitkeringen ontvangen, omdat haar kinderen uit huis waren geplaatst. De bewindvoerder heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet tekortgeschoten is in haar zorgplicht, maar het hof oordeelde dat de bewindvoerder wel degelijk tekortgeschoten was. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder aansprakelijk was voor de schade die de rechthebbende had geleden door de onterecht ontvangen uitkeringen. Het hof schatte de schade op € 650 en vernietigde de eerdere beschikking, waarbij de bewindvoerder werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de bewindvoerder van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 november 2024
Zaaknummer : 200.340.162/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10678121 OV VERZ 23-6783
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder 2] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de bewindvoerder 2] ,
advocaat: mr. W.B. Brusse,
tegen
[de bewindvoerder]in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [de rechthebbende] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. P.A. Schippers.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 8 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 april 2024, heeft [de bewindvoerder 2] verzocht:
1. voormelde beschikking te vernietigen;
2. alsnog te oordelen dat [de bewindvoerder 2] niet in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten, althans dat de rechthebbende geen schade heeft geleden en mitsdien [de bewindvoerder 2] ten onrechte is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.373,- aan [de bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van de rechthebbende;
3. kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2024, heeft de bewindvoerder verzocht [de bewindvoerder 2] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, haar grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [medewerker] , medewerker bij [de bewindvoerder 2] , bijgestaan door mr. Brusse;
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Schippers;
  • de rechthebbende.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier d.d. 17 mei 2024 met bijlagen van de zijde van [de bewindvoerder 2] .

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 februari 2020 is [de bewindvoerder 2] benoemd tot bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 16 augustus 2022 is [de bewindvoerder 2] met ingang van 1 september 2022 ontslagen en is gelijktijdig de bewindvoerder benoemd.
3.3.
De bewindvoerder heeft [de bewindvoerder 2] bij emailbericht van 1 februari 2023 bericht dat de kinderen van de rechthebbende sedert juli 2021 niet meer bij de rechthebbende woonden, dat dit nimmer correct is doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en dat de rechthebbende daardoor onterecht kinderbijslag en Kindgebonden budget (KGB) had ontvangen. De bewindvoerder heeft [de bewindvoerder 2] verzocht om aan de rechthebbende een bedrag van € 1.373 te vergoeden.
3.4.
[de bewindvoerder 2] heeft daar bij brieven van 10 en 17 februari 2023 afwijzend op gereageerd.
3.5.
De bewindvoerder heeft bij (klacht)brief van 22 augustus 2023 aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant bericht dat zij na overname van het bewind heeft geconstateerd dat er schade is geleden door de rechthebbende omdat [de bewindvoerder 2] niet goed heeft gehandeld ten aanzien van het KGB en de kinderbijslag voor de rechthebbende. De bewindvoerder heeft de kantonrechter verzocht om [de bewindvoerder 2] te sommeren tot betaling van een bedrag van € 1.373 aan de rechthebbende.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [de bewindvoerder 2] veroordeeld ingevolge artikel 1:444 BW om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de bewindvoerder te betalen een bedrag van € 1.373,00 ten aanzien van de vordering van de geleden schade.
4.2.
[de bewindvoerder 2] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
[de bewindvoerder 2] voert – samengevat – het volgende aan.
De SVB heeft op enig moment een formulier gestuurd met het verzoek aan de rechthebbende om aanvullende informatie c.q. om een wijziging van haar woonsituatie door te geven. Dit formulier heeft [de bewindvoerder 2] op 23 februari 2022 per post aan de rechthebbende doorgestuurd en [de bewindvoerder 2] heeft op 4 april 2022 de rechthebbende gebeld om te vragen of het invullen van het formulier was gelukt. De rechthebbende gaf aan de formulieren niet te hebben ontvangen, waarop [de bewindvoerder 2] deze opnieuw heeft opgevraagd en deze op 25 mei 2022 wederom aan de rechthebbende heeft gestuurd. Op 9 juni 2022 heeft [de bewindvoerder 2] vervolgens een brief ontvangen van de SVB waarin is aangegeven dat de kinderbijslag is stopgezet, omdat de rechthebbende niet had gereageerd op de eerder gestuurde brief. De rechthebbende is daaropvolgend door de SVB wederom in de gelegenheid gesteld om vóór 4 september 2022 de opgevraagde informatie door te geven. [de bewindvoerder 2] heeft ook deze brief per post doorgestuurd aan de rechthebbende met het verzoek aan de rechthebbende om het formulier in te vullen. Hierop is noch bij [de bewindvoerder 2] , noch bij de SVB een reactie binnengekomen. Vervolgens heeft de SVB geoordeeld dat de rechthebbende geen recht meer heeft op kinderbijslag.
Aan de rechthebbende is tijdens het eerste kennismakingsgesprek op 28 november 2019 aangegeven dat wijzigingen in de persoonlijke situatie, zoals verhuizingen, inwoning van kinderen, samenwonen of trouwen aan de bewindvoerder moeten worden doorgegeven zodra daar wetenschap van is. Een bewindvoerder moet immers over de juiste informatie beschikken om te kunnen beoordelen op welke uitkeringen of toeslagen een onderbewindgestelde recht heeft.
Ten onrechte is de kantonrechter er vanuit gegaan dat [de bewindvoerder 2] vanaf 7 april 2022 op de hoogte was van de uithuisplaatsing van de kinderen van de rechthebbende, als gevolg waarvan de rechthebbende geen recht meer had op KGB en kinderbijslag. Het feit dat kinderopvang wordt stopgezet betekent niet per definitie dat de kinderen uit huis geplaatst zijn. Dat de SVB brieven stuurt met vragen over de gezinssituatie geeft geen duidelijkheid over het feit of de gezinssituatie daadwerkelijk is gewijzigd. Informatie over de woonsituatie van de kinderen van de rechthebbende is [de bewindvoerder 2] als bewindvoerder niet bekend of controleerbaar. [de bewindvoerder 2] heeft doordat de rechthebbende (al dan niet bewust) geen wijziging van de gezinssituatie aan de SVB en [de bewindvoerder 2] heeft doorgegeven, geconcludeerd dat er dan ook geen sprake was van een wijziging in de gezinssituatie. Er was daarom geen reden om aan te nemen dat er aanpassingen in het budget moesten komen, bijvoorbeeld door het weekgeld naar beneden bij te stellen.
De rechthebbende heeft de kinderbijslag en de KGB die zij moet terugbetalen daadwerkelijk ontvangen en gebruikt. Omdat de rechthebbende de verkregen toeslag en kinderbijslag dient terug te betalen zonder dat sprake is van een boete of verschuldigde rente, komt zij per saldo in dezelfde positie te verkeren als wanneer zij deze gelden niet had gekregen. Er is derhalve geen sprake van benadeling of schade (ECLI:NL:RBZWB:2013:8351). Bovendien bedroeg het banksaldo van de rechthebbende bij ontslag van [de bewindvoerder 2] als bewindvoerder € 1.933,07 en liet dit dus voldoende ruimte om de terugbetaling van het KGB ter hoogte van € 1.337 aan de Belastingdienst te voldoen. [de bewindvoerder 2] was overigens niet op de hoogte van de verplichting tot terugbetaling, zodat zij met het oog hierop geen gelden had kunnen reserveren.
Er is voorts sprake van een schending van fundamentele beginselen van procesrecht doordat tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter wegens technische problemen aan de kant van de rechtbank de persoon die de klachtbehandeling bij [de bewindvoerder 2] heeft gedaan niet (digitaal) is toegelaten. Ook was [de bewindvoerder 2] niet op de hoogte van de tijdens die mondelinge behandeling overgelegde e-mail van 7 april 2022 en dit is niet uitdrukkelijk besproken.
5.2.
De bewindvoerder voert – samengevat – het volgende aan.
Een beschermingsbewindvoerder dient (periodiek) onderzoek te doen naar eventuele wijzigingen in de woonsituatie van een rechthebbende, zeker wanneer daartoe signalen worden ontvangen. Het formulier en de schriftelijke verzoeken van de SVB om informatie worden doorgaans door een rechthebbende niet juist of niet volledig begrepen en beantwoord. Het is aan een beschermingsbewindvoerder om er extra bedacht op te zijn dat dit soort formulieren naar juistheid worden ingevuld en geretourneerd. [de bewindvoerder 2] had persoonlijk contact moeten opnemen met de rechthebbende of een huisbezoek moeten afleggen op het moment dat het formulier niet geretourneerd werd.
Verondersteld mag worden dat [de bewindvoerder 2] op de hoogte was van de uithuisplaatsing van de kinderen van de rechthebbende, zij ontvangt immers de post van de rechthebbende en dus ook de post ter zake de kinderbeschermingsmaatregelen. [de bewindvoerder 2] heeft hierop niet geacteerd door gelden te reserveren. Bovendien volgt uit de e-mail van 7 april 2022 dat [de bewindvoerder 2] zeker vanaf die datum bekend had moeten zijn met de gewijzigde omstandigheden of in ieder geval daarover had moeten doorvragen bij de rechthebbende. [de bewindvoerder 2] is daarmee tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
Vanaf 7 april 2022 moest [de bewindvoerder 2] weten dat de rechthebbende ten onrechte KGB en kinderbijslag kreeg, als gevolg waarvan aan haar ook (te) hoog leefgeld werd uitgekeerd. De rechthebbende ontving leefgeld van € 145,- per week en zij heeft dit – vanzelfsprekend – steeds opgemaakt. [de bewindvoerder 2] had dit te hoge leefgeld nimmer mogen vaststellen, ook al zou daartoe ruimte zijn geweest.
Er zijn ten laste van de rechthebbende nieuwe schulden ontstaan door de verplichting om de KGB en kinderbijslag terug te betalen. De vordering van de belastingdienst bedroeg in totaal € 10.721,00. De rechthebbende heeft na benoeming van de bewindvoerder nog drie keer KGB ontvangen, zijnde een bedrag van € 1.905. Dit bedrag is door de bewindvoerder gereserveerd. De vordering van het SVB bedroeg € 3.537,04. Omdat de rechthebbende werd toegelaten tot de schuldhulpverlening en haar een schuldkrediet werd verstrekt beperkt dit het door de rechthebbende terug te betalen bedrag tot € 1.373. De bewindvoerder stelt [de bewindvoerder 2] aansprakelijk voor schade van de rechthebbende ter hoogte van dit bedrag.
De stelling dat het saldo van de beheerrekening ten tijde van de opvolging van bewindvoerder voldoende was om de vordering van de Belastingdienst te voldoen gaat niet op. Op de rechthebbende is immers een schuldsaneringsregeling van toepassing en het saldo op de beheerrekening wordt aangemerkt als boedel ten behoeve van de schuldsanering.
5.3.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. De rechthebbende is in september 2022 zelf op zoek gegaan naar een nieuwe bewindvoerder omdat zij niet tevreden was over [de bewindvoerder 2] . Zo was er geen vaste bewindvoerder of aanspreekpunt. De nieuwe bewindvoerder heeft direct gezien dat er iets niet klopte met het KGB waardoor het leefgeld toen omlaag is gezet. Het bedrag dat nog aan de Belastingdienst moet worden terugbetaald houdt de rechthebbende tegen om het bewind helemaal af te kunnen sluiten. De rechthebbende heeft inmiddels een baan, ze heeft haar rijbewijs gehaald en het MSNP-traject is bijna afgerond. De rechthebbende wil naar de toekomst kunnen kijken, maar het openstaande bedrag houdt haar tegen terwijl dat door [de bewindvoerder 2] voorkomen had kunnen worden.
5.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
5.4.1.
In het beroepschrift zijn grieven gericht tegen het verloop van de procedure bij de kantonrechter. Het hof stelt voorop dat voor zover [de bewindvoerder 2] betoogt dat in eerste aanleg beginselen van goede procesorde zijn geschonden, [de bewindvoerder 2] vanwege de herstelfunctie van het hoger beroep nu alsnog op alle in eerste aanleg in het geding gebrachte stukken heeft kunnen reageren en is kunnen verschijnen tijdens de mondelinge behandeling. Dat heeft zij ook gedaan. Gelet hierop heeft [de bewindvoerder 2] geen belang bij de bespreking van deze grieven.
5.4.2.
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
5.4.3.
Aan het hof ligt de vraag voor of [de bewindvoerder 2] in de zorg van een goed bewindvoerder (toerekenbaar) is tekortgeschoten en of zij de als gevolg daarvan ontstane schade aan de rechthebbende dient te vergoeden. Het hof stelt het volgende voorop. Er is sprake van een beschermingsbewind over de goederen van de rechthebbende vanwege het hebben van problematische schulden of verkwisting. Vast is komen te staan dat de kinderen van de rechthebbende in juli 2021 uit huis zijn geplaatst, als gevolg waarvan de rechthebbende in de periode juli 2021 tot en met augustus 2022 ten onrechte kinderbijslag en KGB heeft ontvangen. [de bewindvoerder 2] heeft op 23 februari 2022 een brief van de SVB ontvangen waarin om aanvullende informatie werd gevraagd omtrent de woonsituatie van de rechthebbende.
5.4.4.
[de bewindvoerder 2] heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de gebruikelijke werkwijze bij het ontvangen van brieven van de SVB is dat het door [de bewindvoerder 2] ontvangen en nog in te vullen formulier wordt doorgestuurd aan de rechthebbende, waarna de rechthebbende deze invult en terugstuurt naar [de bewindvoerder 2] . [de bewindvoerder 2] controleert vervolgens het ingevulde formulier, onder meer op juistheid van de ingevulde informatie, waarna [de bewindvoerder 2] het formulier retourneert naar de SVB. Uit de digitale notities van [de bewindvoerder 2] blijkt dat deze gebruikelijke werkwijze met betrekking tot het formulier van de SVB bij de rechthebbende niet is gehanteerd. Het formulier is door [de bewindvoerder 2] ontvangen en doorgestuurd aan de rechthebbende, maar vervolgens heeft [de bewindvoerder 2] niet eerder dan op 4 april 2022 contact opgenomen met de rechthebbende om te controleren of het formulier inmiddels was ingevuld.
Op die datum heeft de bewindvoerder in het systeem van [de bewindvoerder 2] ten aanzien van de rechthebbende genoteerd: “…
Kinderen wonen half bij haar en half bij haar moeder. SVB had papieren opgestuurd naar ons, nadine doorgestuurd. Dat er een onderzoek is waar de kinderen wonen. Mw Zegt dat ze deze niet heeft ontvangen….”. Naar het oordeel van het hof kan hieruit worden opgemaakt dat [de bewindvoerder 2] er in ieder geval vanaf dat moment van op de hoogte was dat sprake was van een gewijzigde gezinssituatie van de rechthebbende. Omdat een dergelijke wijziging invloed kan hebben op het recht op KGB en op het recht op kinderbijslag en daarmee invloed kan hebben op het vermogen van de rechthebbende, was het aan [de bewindvoerder 2] als bewindvoerder om verdere duidelijkheid te krijgen over de verblijfplaats van de kinderen. Gelet op de mogelijk grote financiële gevolgen had [de bewindvoerder 2] vanaf het moment van ontvangst van de brief van de SVB alert moeten zijn en navraag moeten doen bij de rechthebbende. Op het moment dat de rechthebbende niet reageerde op het doorgestuurde formulier had het op de weg van de bewindvoerder gelegen om (telefonisch) contact op te nemen met de rechthebbende om het formulier gezamenlijk in te vullen en/of te controleren. Hoewel ook van de rechthebbende verwacht mag worden dat zij de bewindvoerder van de juiste informatie voorziet, is het [de bewindvoerder 2] die als beschermingsbewindvoerder aan de rechthebbende bescherming moet bieden voor wat betreft diens vermogensrechtelijke belangen. [de bewindvoerder 2] heeft meermaals het formulier aan de rechthebbende toegestuurd, waarbij [de bewindvoerder 2] weliswaar bij de eerste toezending van het formulier telefonisch heeft nagevraagd bij de rechthebbende of het invullen was gelukt om vervolgens verder te volstaan met het opnieuw toesturen van het formulier omdat de rechthebbende deze niet had ontvangen en dat is in de gegeven omstandigheden onvoldoende.
Naar het oordeel van het hof is [de bewindvoerder 2] door deze handelwijze tekortgeschoten in de zorgplicht van een zorgvuldig handelend bewindvoerder. Deze tekortkoming kan [de bewindvoerder 2] worden toegerekend.
5.4.5.
Vervolgens ligt de vraag voor of de rechthebbende door de handelswijze van [de bewindvoerder 2] schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarvoor dient op grond van artikel 6:98 BW sprake te zijn van een causaal verband tussen het handelen of nalaten van [de bewindvoerder 2] en de beweerdelijk geleden schade van de rechthebbende.
Vast staat dat de Belastingdienst en de SVB een bedrag van ruim € 13.000 hebben teruggevorderd bij de rechthebbende ter zake de ten onrechte ontvangen KGB en kinderbijslag. Het gedeelte van deze terugvordering ontstaan vóór 7 juli 2022 is meegenomen in het saneringskrediet van het MSNP-traject waar de rechthebbende voor is aangemeld. Een schuld aan de Belastingdienst van € 3.278 kon hier niet in worden meegenomen. De bewindvoerder had de nadien nog ontvangen drie termijnen KGB gereserveerd en dit bedrag kon direct worden terugbetaald. In totaal resteert er voor de rechthebbende nog een bedrag van € 1.373,00 dat moet worden terugbetaald aan de Belastingdienst. De bewindvoerder stelt dat de rechthebbende schade heeft geleden ter hoogte van dit bedrag.
5.4.6.
Het hof stelt voorop dat het bestaan van een terugbetalingsverplichting op zich geen schade is. De rechthebbende heeft ten onrechte kinderbijslag en KGB ontvangen, die zij heeft moeten terugbetalen zonder dat hier een vorm van boete of (wettelijke) rente aan verbonden is. Er is derhalve in zoverre niets veranderd in haar vermogenspositie en dus geen sprake van benadeling of schade.
Echter, onbetwist staat vast dat de rechthebbende als gevolg van de ten onrechte ontvangen kinderbijslag en het ten onrechte ontvangen KGB wekelijks een hoog leefgeld uitgekeerd heeft gekregen terwijl zij zonder deze ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag en KGB en als alleenstaande ook volgens [de bewindvoerder 2] een aanzienlijk lager leefgeld zou hebben ontvangen, te weten circa € 80 of € 90 leefgeld per week. Niet in geschil is dat de rechthebbende gedurende het bewind van [de bewindvoerder 2] leefgeld ontving ter hoogte van € 145,- per week. De rechthebbende heeft dit leefgeld uitgegeven in de veronderstelling dat zij hier ook recht op had. Niet kan worden geoordeeld dat de rechthebbende dit niet mocht verwachten. Het is immers de bewindvoerder die de hoogte van het leefgeld bepaalt.
Zoals hiervoor is overwogen was [de bewindvoerder 2] op de hoogte althans had zij moeten zijn van de gewijzigde gezinssituatie van de rechthebbende, als gevolg waarvan zij geen recht meer had op kinderbijslag en KGB. Desondanks heeft zij ook daarna nog een (te) hoog leefgeld ontvangen. Omdat het door de rechthebbende teveel ontvangen deel van het leefgeld anders aan de boedel zou zijn toegevoegd heeft de rechthebbende schade geleden. Het hof acht [de bewindvoerder 2] derhalve aansprakelijk voor deze schade.
5.4.7.
De omvang van de schade is niet nauwkeurig vast te stellen, zodat het hof ingevolge artikel 6:97 BW de omvang hiervan zal schatten. Het hof zal aansluiting zoeken bij het verschil tussen het bedrag dat de rechthebbende wekelijks aan leefgeld zou hebben ontvangen indien zij geen kinderbijslag en KGB had ontvangen en het bedrag dat zij aan leefgeld daadwerkelijk heeft ontvangen. Het hof schat de door de rechthebbende geleden schade op een totaalbedrag van € 650.
5.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en [de bewindvoerder 2] veroordelen om een bedrag van € 650 te betalen aan de bewindvoerder als gevolg van de door de rechthebbende geleden schade.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 8 februari 2024;
en opnieuw rechtdoende;
veroordeelt [de bewindvoerder 2] B.V. ingevolge artikel 1:444 BW om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [de rechthebbende] , te betalen een bedrag van € 650 ten aanzien van de vordering van de geleden schade;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en A.C. van den Boogaard en is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.