ECLI:NL:GHSHE:2024:376

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
200.329.311_01 en 200.329.312_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de instelling van bewind en mentorschap met gegronde redenen tegen benoeming van de stiefdochter als bewindvoerder en/of mentor

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een mentorschap en bewind voor de rechthebbende. De rechthebbende, die kampt met geestelijke en lichamelijke beperkingen, had in eerste aanleg verzocht om het instellen van een mentorschap en bewind, waarbij zijn stiefdochter als mentor en bewindvoerder was benoemd. De rechthebbende heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat hij onder druk heeft getekend voor deze maatregelen en dat hij in staat is zijn eigen financiën te beheren. Hij verzocht om de benoeming van zijn stiefdochter als bewindvoerder te heroverwegen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 zijn de rechthebbende, zijn advocaat, de mentor en de bewindvoerder gehoord. De rechthebbende betwistte de noodzaak van het bewind en het mentorschap, terwijl de bewindvoerder en de mentor stelden dat de rechthebbende niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij onder druk heeft getekend. Bovendien is gebleken dat hij recentelijk is verhuisd naar een verpleeghuis, waar hij zorg en behandeling ontvangt.

Het hof heeft geoordeeld dat er gegronde redenen zijn die zich verzetten tegen de benoeming van de stiefdochter als bewindvoerder en/of mentor, gezien de onduidelijkheid over de relatie tussen de rechthebbende en zijn stiefdochter en de eerdere situatie waarin de stiefdochter zelf onder bewind heeft gestaan. De beschikkingen van de kantonrechter zijn bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 februari 2024
Zaaknummers: 200.329.311/01 (mentorschap)
200.329.312/01 (bewind)
Zaaknummers eerste aanleg: 10401233 MS VERZ 23-346 (mentorschap)
10327540 BM VERZ 23-583 (bewind)
in de zaken in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. R.H.I. Degens,
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
in beide voornoemde zaaknummers:
[de broer]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de broer.
in de zaak met zaaknummer 200.329.311/01 (mentorschap):
[de mentor]
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de mentor.
in de zaak met zaaknummer 200.329.312/01 (bewind):
[de bewindvoerder] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummer 200.329.311/01 (mentorschap)
Het hof verwijst voor het verloop van de gedingen in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
In de zaak met zaaknummer 200.329.312/01 (bewind)
Het hof verwijst voor het verloop van de gedingen in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.329.311/01 (mentorschap):
2.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – kort weergegeven - een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende en met ingang van 16 april 2023 de mentor benoemd.
2.2.
Bij beroepschrift met producties, inkomen ter griffie op 5 juli 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking al, dan niet onder verbetering en/of aanvulling van de gronden te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het instellen van het mentorschap alsnog wordt afgewezen, subsidiair dat het mentorschap dient te worden opgeheven en meer subsidiair dat de stiefdochter tot mentor zal worden benoemd als het gerechtshof in goede justitie mag vermenen te behoren. Kosten rechtens.
2.3.
De mentor heeft per brief van 1 september 2023 gereageerd op het beroepschrift van de rechthebbende.
in de zaak met zaaknummer 200.329.312/01 (bewind):
2.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - kort weergegeven - de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld met ingang van 16 april 2023 en de bewindvoerder benoemd.
2.5.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking, al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van de gronden te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair te bepalen dat het verzoek van de bewindvoerder alsnog wordt afgewezen, subsidiair dat de onderbewindstelling dient te worden opgeheven als het gerechtshof in goede justitie mag vermenen te behoren. Kosten rechtens.
2.6.
De bewindvoerder heeft per brief van 6 september 2023 gereageerd op het beroepschrift van de rechthebbende.
in beide voornoemde zaken:
2.7.
Vanwege de onderlinge samenhang zijn de twee zaken tegelijkertijd behandeld tijdens de mondelinge behandeling. De rechthebbende en de aanwezige belanghebbenden hebben hiertegen geen bezwaren geuit.
2.8.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Degens;
  • de mentor, vertegenwoordigd door [ vertegenwoordiger van de mentor];
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de bewindvoerder].
2.8.1.
De broer is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.9.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de rechthebbende overgelegde ongedateerde brief van [betrokkene] (volgens de rechthebbende zijn biologische zoon).
2.10.
De verzoeken in hoger beroep zijn bij het hof onder twee afzonderlijke zaaknummers ingeschreven. Gezien de onderlinge samenhang van de zaken zal het hof in deze beschikking gelijktijdig in beide zaken beslissen.

3.De standpunten

in de zaak met zaaknummer 200.329.312/01 (bewind):
3.1.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. Hij is primair van mening dat hij in staat is zijn financiën te beheren. Subsidiair wil hij graag dat zijn stiefdochter als bewindvoerder te worden benoemd. De rechthebbende heeft het aanvraagformulier tot onderbewindstelling onder druk ondertekend tijdens een – naar zijn idee – vrijblijvend informatiegesprek, terwijl hij er eigenlijk nog even over wilde nadenken. Vervolgens heeft de kantonrechter het verzoek zonder mondelinge behandeling toegewezen. Hierdoor heeft hij niet kunnen toelichten waarom hij het niet eens is met het verzoek en dat hij samen met zijn stiefdochter in staat is zijn financiële zaken te regelen. De stiefdochter doet nu ook alles voor de rechthebbende. Ook de biologische zoon van de rechthebbende staat erachter dat de stiefdochter de financiën van zijn vader gaat beheren. De rechthebbende heeft een lichamelijke en geestelijke beperking, maar dat neemt niet weg dat hij weet dat er zaken moeten worden betaald en hij weet ook dat hij beschikt over een positief vermogen.
De rechthebbende betwist de stelling van de bewindvoerder dat de uitvoering van het bewind goed verloopt. Er is nauwelijks contact tussen de rechthebbende en de bewindvoerder. Overigens loopt er een aansprakelijkheidsprocedure tegen de bewindvoerder met betrekking tot het inmiddels opgeheven bewind van de stiefdochter. De rechthebbende wil niet in dezelfde situatie verzeild raken als zijn stiefdochter. De rechthebbende zal met de huidige bewindvoerder niet meewerken aan de uitvoering van het bewind waardoor het bewind praktisch onuitvoerbaar zal zijn.
3.2.
De bewindvoerder voert – samengevat – het volgende aan. Vanwege het ziektebeeld van de rechthebbende, wat grote vergeetachtigheid tot gevolg heeft, heeft de stiefdochter op enig moment de bewindvoerder benaderd om bewind te laten instellen. De stiefdochter was op dat moment zelf cliënte bij de bewindvoerder en was daar erg tevreden over. De rechthebbende heeft indertijd zelf ingestemd om het bewind aan te vragen, zonder enige vorm van dwang. Rond deze periode heeft de rechthebbende een erfenis ontvangen en vanaf dat moment wilde de stiefdochter het verzoek tot onderbewindstelling intrekken. De dag nadat het bewind inging had de rechthebbende geen toegang meer tot zijn oude pinpas, in reactie waarop de stiefdochter en haar vriend het kantoor van de bewindvoerder zijn ingegaan en bedreigingen hebben geuit richting de medewerkers. Van dit incident is melding gedaan bij de politie. Bij het bezoek aan de rechthebbende om zijn pinpas te brengen gaf de rechthebbende aan blij te zijn met het bewind en mentorschap. In telefonisch contact tussen de bewindvoerder en de rechthebbende gaf de rechthebbende aan dat hij wil hij wat zijn stiefdochter wil. In de optiek van de bewindvoerder is de rechthebbende een speelbal in de handen van zijn stiefdochter.
Sinds de onderbewindstelling van de stiefdochter is beëindigd zijn de verstandhoudingen tussen haar en de bewindvoerder verbeterd. De stiefdochter en de bewindvoerder hebben contact met elkaar over beslissingen die moeten worden genomen. Zo heeft de stiefdochter onlangs in samenspraak met de bewindvoerder de verhuizing van de rechthebbende geregeld.
in de zaak met zaaknummer 200.329.311/01 (mentorschap):
3.3.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. In het verzoek tot onderbewindstelling, dat de rechthebbende onder druk heeft ondertekend, heeft de bewindvoerder aangegeven dat hij mentorschap een redelijke optie vindt, maar dat dit nog niet met de rechthebbende was besproken. Desondanks heeft de bewindvoerder de mentor benaderd met het verzoek om de mentor van de rechthebbende te worden, waartoe de mentor zich bereid heeft verklaard. De mentor en [instantie] zijn met de rechthebbende in gesprek gegaan en hebben druk gezet op het ondertekenen van het verzoek tot mentorschap, waardoor de rechthebbende het gevoel kreeg dat hij moest tekenen en daarom dit vervolgens heeft gedaan. De kantonrechter heeft het verzoek vervolgens zonder mondelinge behandeling toegewezen. Hierdoor heeft de rechthebbende niet de mogelijkheid gehad om tijdens een mondelinge behandeling toe te lichten waarom hij het niet eens is met het mentorschap en zeker niet met een onbekend persoon als mentor. De rechthebbende wenst dat zijn stiefdochter als mantelzorger zal optreden. De rechthebbende zal niet meewerken aan het mentorschap nu er onvoldoende vertrouwen in de huidige mentor is en de rechthebbende geen klik heeft met de mentor.
3.4.
De mentor voert – samengevat – het volgende aan. De mentor staat neutraal in het verzoek van de rechthebbende om de beslissing van de kantonrechter aangaande het mentorschap te vernietigen en refereert zich aan het oordeel van het hof. Wel staat zij er welwillend tegenover om de mentor van de rechthebbende te blijven. De mentor betwist ten stelligste dat de rechthebbende het aanvraagformulier onder druk heeft getekend. De rechthebbende heeft tijdens een huisbezoek verteld over zijn lichamelijke en geestelijke klachten en op welke gebieden hij hierdoor regieverlies ervaart. Na uitleg over mentorschap heeft de rechthebbende vrijwillig het verzoekschrift ondertekend. Bij het verzoekschrift tot mentorschap is bovendien, met toestemming van de rechthebbende, medische informatie meegestuurd naar de rechtbank, die de kantonrechter in de beoordeling heeft meegenomen.
Na aanvang van het mentorschap zijn er vier contactmomenten geweest en op meerdere momenten telefonisch contact. Het is onjuist dat de rechthebbende geen medewerking verleent aan de uitvoering aan het mentorschap
Achter de schermen is er intensief contact geweest met betrokken netwerkpartners over zorg gerelateerde zaken en de verhuizing van de rechthebbende. Het contact tussen de mentor en de stiefdochter verloopt niet prettig. Zo belt de stiefdochter de mentor bijvoorbeeld met krachttermen op dat zij sigaretten moet regelen voor de rechthebbende en weigert zij de mentor bij zorgplanbesprekingen een hand te geven. De stiefdochter helpt de rechthebbende bij praktische zaken zoals het doen van de was en het meegaan naar het ziekenhuis. Het is fijn dat de stiefdochter dit voor de rechthebbende doet en dit zijn dan ook geen zaken die tot het takenpakket van de mentor behoren.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof overweegt als volgt.
In de zaak met zaaknummer 200.329.311/01 (mentorschap)
4.1.1.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
4.1.2.
Ingevolge artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
In de zaak met zaaknummer 200.329.312/01 (bewind)
4.1.3.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
4.1.4.
Op grond van artikel 1:435 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder en vergewist hij zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Ingevolge het vierde lid van die bepaling wordt, indien de rechthebbende niet is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
In beide zaken
4.1.5.
Het hof begrijpt de verzoeken van de rechthebbende in hoger beroep aldus dat hij primair verzoekt dat de instelling van het mentorschap c.q. bewind wordt vernietigd en subsidiair dat als dat de grond voor mentorschap c.q. bewind aanwezig is dan zijn stiefdochter als mentor c.q. bewindvoerder wordt benoemd.
4.1.6.
De rechthebbende heeft volstrekt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de verzoeken tot mentorschap en onderbewindstelling onder druk heeft getekend. Niet alleen hebben de bewindvoerder en de mentor deze stelling van de rechthebbende gemotiveerd betwist, maar ook heeft de rechthebbende tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd kenbaar gemaakt dat hij niet meer weet hoe de gesprekken zijn verlopen die hebben geleid tot de aanvragen en dat hij zich eveneens niet meer kan herinneren of hij zijn handtekening onder de formulieren heeft gezet.
4.1.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten behoeve van de rechthebbende inmiddels een WLZ-indicatie 5 is verstrekt en dat hij op basis van deze indicatie recent van een zelfstandige woning naar een verpleeghuis is verhuisd, waar hij wordt verzorgd en behandeld. Het hof is op basis van de overgelegde stukken, de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling en de eigen waarneming door het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de rechthebbende als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet meer in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen en zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen.
4.1.8.
Nu de noodzaak tot het instellen van het mentorschap en bewind is gebleken komt het hof toe aan de beoordeling van de (subsidiaire) verzoeken van de rechthebbende om zijn stiefdochter te benoemen als mentor c.q. bewindvoerder. Het is niet in geschil dat er juridisch gezien geen familierechtelijke band is tussen de rechthebbende en de stiefdochter. Uit de stukken noch uit hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is met enige zekerheid komen vast te staan wat de precieze aard van de relatie tussen de rechthebbende en de stiefdochter is en hoe en wanneer die is ontstaan. Het hof merkt daarbij op dat ook een relatie met de biologische zoon weliswaar summier genoemd wordt in het beroepschrift, maar dat enige nadere toelichting ontbreekt. Onder deze omstandigheden kan het hof geen enkel gewicht toekennen aan de tijdens mondelinge behandeling overgelegde ‘brief’. Alleen al gelet op de onduidelijkheid omtrent de aard van deze relatie alsmede over de mate waarin de rechthebbende thans nog in staat is om zijn wens te bepalen over de persoon van de bewindvoerder bestaan er gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van de stiefdochter als bewindvoerder en/of mentor. Voor wat betreft de persoon van de bewindvoerder weegt het hof nog mee dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de stiefdochter gedurende veertien jaar zelf onder bewind heeft gestaan, waarin zij de laatste jaren dezelfde bewindvoerder had als de rechthebbende, en dat dit bewind pas recentelijk is opgeheven.
Dit zelfde geldt onverminderd voor de te benoemen mentor. Weliswaar is het voor het hof duidelijker geworden dat de stiefdochter kennelijk betrokken is als mantelzorger van de rechthebbende, maar ook hier is het ontstaan van en de duur van de relatie tussen haar en de rechthebbende volstrekt niet inzichtelijk geworden. Nu het in beide gevallen gaat om een maatregel ter bescherming van de vermogensrechtelijke en de niet-vermogensrechtelijke belangen van de kwetsbare rechthebbende, die hier zelf niet toe in staat wordt geacht, klemt deze onduidelijkheid des te meer.
4.2.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigen.
4.3.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep in beide zaken compenseren.

5.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.329.311/01 (mentorschap)
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 april 2023;
in de zaak met zaaknummer 200.329.312/01(bewind)
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 april 2023;
in beide zaken
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.