ECLI:NL:GHSHE:2024:375

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
200.328.177_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, geboren in 2009. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Oost-Brabant verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan hem toe te kennen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de vader in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader voerde aan dat er onvoldoende communicatie was tussen de ouders en dat de moeder niet betrokken was bij belangrijke beslissingen over de minderjarige. De moeder betwistte dit en stelde dat zij wel degelijk betrokken was en dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige was. Het hof oordeelde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat de moeder haar gezag niet misbruikte. Het hof concludeerde dat de vader zijn verzoek niet had onderbouwd met voldoende bewijs van gewijzigde omstandigheden die een beëindiging van het gezamenlijk gezag rechtvaardigden. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 februari 2024
Zaaknummer: 200.328.177/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/385657 / FA RK 22-4010
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juni 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het gezamenlijk gezag over [minderjarige] alsnog te beëindigen en te bepalen dat de vader voortaan het eenhoofdig gezag over haar zal hebben. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 juli 2023, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Engwegen;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Wijk;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter van het hof heeft op 18 december 2023 buiten aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen sinds 14 september 2012 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Na de verbreking van de relatie heeft [minderjarige] enige tijd bij de moeder gewoond, waarna zij in mei 2020 bij de vader is gaan wonen.
3.3.
Vervolgens hebben partijen, onder begeleiding van hun advocaten, afspraken gemaakt over [minderjarige] en deze afspraken vastgelegd in een door hen in januari 2021 ondertekend ouderschapsplan. Partijen zijn – onder meer en voor zover hier van belang – overeenge-komen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en dat zij door middel van een opbouwregeling contact met haar moeder heeft. Deze regeling zal uiteindelijk, vanaf februari 2021, inhouden dat [minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij haar moeder verblijft en er wekelijks een belmoment is op woensdag om 19.00 uur. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte tussen partijen verdeeld.
3.4.
Bij beschikking van 25 maart 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat genoemd ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking door aanhechting van een afschrift van het ouderschapsplan aan die beschikking.
3.5.
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht:
I. het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat de vader voortaan het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zal hebben;
II. de bij het ouderschapsplan overeengekomen omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] te wijzigen, in die zin, dat wordt bepaald dat de omgang in samenspraak met de betrokken hulpverlening zal worden vormgegeven en dat de omgang steeds begeleid zal plaatsvinden door een door de hulpverlening aan te wijzen derde, zulks voor zolang de hulpverlening dit nodig acht, althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht. Kosten rechtens.
De vader heeft op de mondelinge behandeling in eerste aanleg zijn verzoek omtrent de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] , ingetrokken.
3.5.1.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en zij heeft verzocht om de verzoeken van de vader af te wijzen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing – voor wat betreft het gezag over [minderjarige] – niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat aan de gronden voor de beëindiging van gezamenlijk gezag niet wordt voldaan. [minderjarige] raakt klem of verloren tussen partijen. Er is niet of nauwelijks sprake van communicatie tussen partijen. De moeder wenst op dit moment in het geheel niet meer met de vader te communiceren; dit vormt een sterke contra-indicatie voor gezamenlijk gezag. Tot op heden heeft de moeder weliswaar geen beslissingen geblokkeerd, maar partijen hebben ook nog geen grote beslissingen over [minderjarige] hoeven nemen. Er zullen in de nabije toekomst gezagsbeslissingen over de school van [minderjarige] genomen moeten worden. De vader voorziet daarbij grote problemen, omdat niet zeker is dat de moeder haar toestemming ook in de toekomst blijft verlenen.
De moeder weet niet wat er in het leven van [minderjarige] speelt. Zij is niet betrokken bij het leven en de school van [minderjarige] . De vader regelt deze zaken, waarbij van de moeder als gezaghebbende ouder ook de nodige betrokkenheid mag worden verwacht. De moeder geeft overal – zonder input te leveren – toestemming voor; zij tekent alle documenten ‘blind’. Zij kan daarom geen kwalitatieve bijdrage leveren aan de te nemen gezagsbeslissingen. De moeder kan verder niet aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] . De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het feit dat de vader een pro-actievere houding van de moeder verwacht, niet afdoet aan het feit dat gezagsbeslissingen tot nu toe konden worden genomen. Dat de moeder zich niet met het leven van [minderjarige] bemoeit, is juist een contra-indicatie voor gezamenlijk gezag. Het is niet te verwachten dat in genoemde situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbetering optreedt. Er zijn in het verleden diverse hulpverleningstrajecten gestart om de communicatie tussen partijen te verbeteren, maar die hebben tot niets geleid. Het standpunt van de raad dat partijen de weg naar elkaar opnieuw dienen te zoeken, is daarom inmiddels een gepasseerd station.
Verder is het ook anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent. Hij is de laatste jaren de hoofdopvoeder van [minderjarige] geweest en hij oefent in principe al alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. In die tijd is er veel voor [minderjarige] in werking gezet, zoals de overstap naar het Speciaal Onderwijs. Alle gesprekken daarover heeft de vader alleen gevoerd. De juridische situatie moet daarom in overeenstemming met de feitelijke situatie worden gebracht. Bovendien heeft de moeder meerdere keren voor onveilige situaties voor [minderjarige] gezorgd. Dat dit te wijten is aan verschillende opvoedstijlen, is te kort door de bocht. Het gaat om een structurele onveiligheid. De beëindiging van het gezamenlijk gezag is daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
De rechtbank heeft tot slot ten onrechte geen onderzoek door de raad gelast. Een raads-onderzoek kan op grond van artikel 810 Rv worden gelast indien dit gelet op de belangen van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht. De vader heeft afdoende zijn zorgen over de thuissituatie bij de moeder gesteld en gemotiveerd. Dit in combinatie met dat de moeder de zorgen bagatelliseert en hulpverleningstrajecten in het verleden tevergeefs zijn gebleken, maakt dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om een raadsonderzoek te gelasten.
3.9.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Gezamenlijk gezag is het uitgangspunt. Partijen hebben ook geruime tijd invulling gegeven aan het gezamenlijk gezag. Zij hebben onder meer een ouderschapsplan laten opstellen. Aan de strikte criteria om te komen tot een wijziging van het gezag wordt niet voldaan. Er is geen risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen. Partijen proberen [minderjarige] zoveel mogelijk buiten hun strijd te houden. Het is evenmin anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gezag wordt gewijzigd. Er moet juist een signaal aan [minderjarige] worden afgegeven dat beide ouders betrokken zijn en dat zij samen beslissingen over haar nemen. De moeder erkent dat de communicatie tussen partijen niet goed is. De vader verwijt de moeder allerlei opvoedkundige kwesties, maar laat zelf na om initiatief te nemen om te komen tot een verbetering van de communicatie. De moeder zou wel graag met de vader willen overleggen, maar zij kan niet goed met de vader praten. De vader spreekt de moeder op een verwijtende toon aan. Zij wil dan vervolgens de discussie niet met de vader aangaan en ‘laat het voor wat het is’. De moeder voelt zich overschreeuwd door de vader, gelet op het verschil in hun persoonlijkheid.
De vader kan in het beroepschrift niet onderbouwen dat de moeder het ouderlijk gezag heeft misbruikt. Op de momenten dat er beslissingen over [minderjarige] genomen moeten worden heeft de moeder deze niet tegengewerkt. Zij zal ook in de toekomst bij gewichtige beslissingen haar medewerking blijven verlenen; het aantal beslissingen zal overigens beperkt zijn.
De moeder herkent zichzelf niet in het beeld dat de vader van haar schetst. Zij erkent dat partijen een andere opstelling hebben, waarin de vader wellicht actiever is dan de moeder. Hij verdiept zich meer in zaken terwijl de moeder passiever is en makkelijker beslissingen kan nemen. Dat wil echter niet zeggen dat de moeder niet geïnteresseerd is in het welzijn van [minderjarige] of dat zij niet betrokken wil zijn in haar leven. De meeste informatie verkrijgt de moeder van [minderjarige] zelf. De moeder heeft van veel uitnodigingen voor gesprekken geen e-mails ontvangen. Zij heeft ook geen papieren gezien welke opties er zouden zijn voor de door [minderjarige] te bezoeken middelbare school. De moeder is wel met [minderjarige] naar een speltherapeut geweest en zij heeft ook met de vader gezamenlijke gesprekken op de basisschool van [minderjarige] gevoerd. Ook praat zij wel met [minderjarige] over haar huidige school en cijfers. Het lukt de moeder niet om bij scholen en instanties naar [minderjarige] te informeren, omdat zij vijf kinderen heeft en fulltime werkt. Verder heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij alles voor [minderjarige] wil doen, dat er hulpverlening ingeschakeld moet worden voor [minderjarige] wanneer dat noodzakelijk is en dat zij als zij de datum krijgt ook aanwezig zal zijn op ouderavonden. Dat partijen een andere visie hebben op de opvoeding of een andere opstelling hebben, maakt niet dat de moeder geen beslissingen over [minderjarige] kan nemen. De moeder weet dat de vader zijn zaken goed op orde heeft. De vader is goed in staat om beslissingen over [minderjarige] te nemen. Dat deed hij ook toen partijen samen waren.
De rechtbank heeft tot slot terecht geoordeeld dat zij voldoende informatie had om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de vader. Een onderzoek door de raad is tijdrovend en belastend voor partijen en [minderjarige] . Het verzoek van de vader om een raadsonderzoek dient daarom te worden afgewezen.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende verklaard.
Er gaat ook veel goed tussen partijen. Er is sprake geweest van een lastige relatiebreuk. De ouders zijn erg verschillend. [minderjarige] is een complex meisje dat naar het Speciaal Onderwijs gaat. Zij is niet voor niets van hoofdverblijfplaats gewisseld. [minderjarige] zit bij de vader op haar plek. Hij regelt alle zaken rondom [minderjarige] zorgvuldig. De vader is goed in staat om richting te geven aan het leven van [minderjarige] . De raad bagatelliseert de door de vader genoemde zorgen over de opvoedsiuatie bij de moeder niet, maar merkt daarbij op dat het daarbij niet gaat om zaken die het gezag raken. Partijen zijn ook telkens met wat steun in staat, om wanneer er zaken spelen, dingen te herstellen. De moeder blokkeert de gezagsbeslissingen niet en zij verleent overal haar toestemming voor. Alles wordt prima en op tijd voor [minderjarige] geregeld. [minderjarige] heeft geen last van de ex-partnerstrijd tussen partijen. De pijn bij de vader zit hem vooral in het feit dat hij zich de uitoefening van het gezamenlijk gezag anders had voorgesteld. Hij heeft het gevoel dat hij er alleen voor staat. De vader zal zich daarbij neer moeten leggen. De moeder is wel via [minderjarige] bij het leven van [minderjarige] betrokken en zij is op de hoogte van wat er in haar leven speelt. Er bestaat geen noodzaak om het gezag van de moeder te beëindigen. De raad ziet evenmin aanleiding om een onderzoek te doen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hof acht zich, voor zover de vader heeft verzocht om een raadsonderzoek te gelasten, op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing omtrent het gezag over [minderjarige] te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ook de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard geen aanleiding te zien om onderzoek te doen. Daarbij komt dat de door de vader genoemde zorgen over de opvoedsituatie niet het gezag van de moeder raakt.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.3.
Het hof dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] geregeld toen zij nog een affectieve relatie met elkaar hadden. Deze affectieve relatie is inmiddels verbroken. Tevens staat vast dat er niet of nauwelijks sprake is van communicatie tussen partijen. Dit maakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader in hoger beroep toekomt.
3.11.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de gronden voor de beëindiging van het gezag van de moeder niet wordt voldaan.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.11.5.
Allereerst is geen sprake van een situatie dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen. Weliswaar is de communicatie tussen partijen voor verbetering vatbaar, maar zowel de raad als het hof constateren dat [minderjarige] geen last heeft van de ex-partnerstrijd tussen partijen. Partijen hebben beiden verklaard dat zij [minderjarige] zoveel mogelijk buiten hun strijd proberen te houden. Dat dit hen ook lukt blijkt uit het feit dat [minderjarige] tijdens het kindgesprek – desgevraagd door de voorzitter van het hof – heeft verklaard dat zij weet dat haar ouders niet ‘niet echt samen door één deur kunnen’, maar dat zij daarvan geen specifieke voorbeelden kan noemen. Ook heeft [minderjarige] verklaard dat zij het fijn zou vinden wanneer haar ouders samen de beslissingen over haar (blijven) nemen.
3.11.6.
Verder is het hof op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet gebleken dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Dat de vader de afgelopen jaren feitelijk alleen invulling heeft gegeven aan het gezag over [minderjarige] , maakt dat niet anders. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat de vader zijn zaken goed op orde heeft. Het hof begrijpt dat de vader de uitoefening van het gezamenlijk gezag zich wellicht anders had voorgesteld, in die zin, dat de moeder zich daarbij actiever zou opstellen en dat hij samen met haar zou kunnen ‘sparren’ over de te nemen beslissingen, maar dat laat onverlet dat ook in hoger beroep is komen vast te staan dat de vader alle noodzakelijke gezagsbeslissingen over [minderjarige] heeft kunnen nemen. De moeder blokkeert deze beslissingen niet. Zij heeft tot op heden altijd haar toestemming verleend en zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij dit ook in de toekomst zal blijven doen. Zowel het hof als de raad concluderen daarom dat de vader op een goede wijze invulling geeft aan het gezag en dat alles goed en op tijd voor [minderjarige] wordt geregeld. Daarbij komt dat de moeder, anders dan de vader in hoger beroep stelt, wel bij het leven van [minderjarige] betrokken is. Er is allereerst sprake van een uitgebreide contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Zij verkrijgt – tijdens deze contactmomenten – veel informatie van [minderjarige] zelf, bijvoorbeeld over school. Verder is de moeder in het verleden wel betrokken geweest bij zaken aangaande [minderjarige] . Zo heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat zij met de vader samen aanwezig is geweest tijdens gesprekken op de basisschool en dat zij in het verleden met [minderjarige] naar speltherapie is geweest. Bovendien heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij alles voor [minderjarige] wil doen, dat er hulpverlening ingeschakeld moet worden voor [minderjarige] wanneer dat noodzakelijk is en dat zij als zij de data krijgt ook aanwezig zal zijn op de ouderavonden op de huidige school van [minderjarige] . Genoemde feiten en omstandigheden maken dat de moeder – naar het oordeel van het hof – wel betrokken is bij het leven van [minderjarige] . Zij is daardoor in staat om op een verantwoorde wijze beslissingen over [minderjarige] te nemen die aansluiten bij haar ontwikkeling(sfase).
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.13.
Het hof zal – gelet op de aard van de zaak – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is op 8 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.