ECLI:NL:GHSHE:2024:3743

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.341.546_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming in kort geding door Woonbedrijf tegen huurder wegens overlast en huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL tegen een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De vordering betreft de ontruiming van de huurwoning van [geïntimeerde] wegens vermeende overlast en huurachterstand. De zaak is gestart met een kort geding bij de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waar de vordering tot ontruiming op 12 april 2024 werd afgewezen. Woonbedrijf heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd, waarbij zij stelt dat [geïntimeerde] structurele overlast veroorzaakt en zijn huurverplichtingen niet nakomt.

Het hof heeft vastgesteld dat er meldingen van overlast zijn, maar dat deze niet voldoende objectief zijn onderbouwd om te concluderen dat [geïntimeerde] in zijn verplichtingen tekortschiet. De overlastmeldingen zijn voornamelijk afkomstig van twee omwonenden, maar het hof oordeelt dat de aard en ernst van de overlast niet zodanig zijn dat een ontruiming gerechtvaardigd is. Bovendien is de huurachterstand van [geïntimeerde] op het moment van de uitspraak niet meer significant, aangezien deze grotendeels is ingelopen.

Het hof heeft de vordering van Woonbedrijf afgewezen en de proceskosten aan Woonbedrijf opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de verhuurder als de huurder, vooral gezien de vergaande gevolgen van een ontruiming voor de huurder. Het hof concludeert dat de bodemrechter niet zal oordelen dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden op basis van de huidige feiten en omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.341.546/01
arrest in kort geding van 26 november 2024
in de zaak van
Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Woonbedrijf,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.C.J. Houben te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 mei 2024 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van 12 april 2024, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen Woonbedrijf als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10968657 \ CV EXPL 24-1566)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld kortgedingvonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, met producties 53 tot en met 63;
  • de memorie van antwoord met producties 3 tot en met 6;
  • het op 2 september 2024 ingekomen H12 formulier met de producties 7 en 8 van de zijde van [geïntimeerde] ;
  • het op 2 oktober 2024 ingekomen H12 formulier van de zijde van Woonbedrijf met producties 64 tot en met 105;
  • het op 30 september 2024 ingekomen H12 formulier van de zijde van Woonbedrijf, met producties 106 tot en met 108;
  • de op 8 oktober 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [geïntimeerde] niet, maar zijn moeder wel is verschenen. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd;
  • het op 4 oktober 2024 ingediende H12 formulier van de zijde van [geïntimeerde] met producties 9 en 10, die bij de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht;
  • het op 4 oktober 2024 ingediende H12 formulier van de zijde van Woonbedrijf met producties 109 en 110, die bij de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht.
Na de mondelinge behandeling zijn de volgende stukken ingekomen:
  • op 8 oktober 2024: een volmacht van [geïntimeerde] aan zijn moeder om namens hem inzage te verkrijgen in zijn dossier en alle onderliggende bescheiden ter zake van de procedure tegen Woonbedrijf. Tevens machtigt [geïntimeerde] zijn moeder om namens hem informatie uit te wisselen en zaken voor en namens met te besprek met mr Houben. De datering, 3 maart 2024, is doorgekrast. Handmatig is bijgeschreven: 22 mei 2024;
  • de brief van de raadsman van Woonbedrijf van 9 oktober 2024, waarin Woonbedrijf zich (kort gezegd) op het standpunt stelt dat het hof ter zitting niet juist is geïnformeerd nu op basis van de na die zitting overgelegde volmacht een procesvolmacht ontbrak voor zowel de moeder als de advocaat om namens [geïntimeerde] het woord te voeren;
  • de brief van de zijde van mr. Houben van 10 oktober 2024: met 5 bijlagen, welke bijlagen, zo staat in de brief, alle door [geïntimeerde] op 10 oktober 2024 zijn ondertekend in een gesprek op het kantoor van mr. Houben, in aanwezigheid van een kantoorgenoot.
In de bij die brief gevoegde verklaring gedateerd 10 oktober 2024 bekrachtigt [geïntimeerde] voor zover nodig dat zijn moeder door hem gemachtigd was ter zitting van het hof op 8 oktober 2024 namens hem het woord te voeren.
Het hof stelt vast dat de moeder van [geïntimeerde] gemachtigd was namens hem het woord te voeren bij de mondelinge behandeling.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
3.1.1.
Het gaat in het hoger beroep om de vraag of [geïntimeerde] tot ontruiming van zijn huurwoning moet worden veroordeeld omdat hij overlast veroorzaakt en er sprake is van wanbetaling.
3.1.2.
In r.o. 2.1. tot en met 2.12 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
3.1.3.
Vanaf 17 februari 2021 verhuurt Woonbedrijf aan [geïntimeerde] een woning, staande en gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde). De eerste huurovereenkomst die tussen Woonbedrijf en [geïntimeerde] is gesloten was een tijdelijke huurovereenkomst “vanwege laatste kans”. De tijdelijke huurovereenkomst is per 1 maart 2023 omgezet naar een reguliere huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De huidige huurprijs bedraagt € 572,17 per maand en dient voor of op de eerste dag van iedere maand te worden voldaan.
3.1.4.
Het gehuurde maakt onderdeel uit van een appartementencomplex, bestaande uit meerdere portieken. In dit complex worden meerdere appartementen door Woonbedrijf verhuurd. In de portiek waar [geïntimeerde] woont, bevinden zich in totaal zes appartementen. Op de etage van [geïntimeerde] woont op [huisnummer 1] [persoon A] (hierna [persoon A] ), onder [geïntimeerde] woont op [huisnummer 2] [persoon B] (hierna [persoon B] ). Tegenover [persoon B] en derhalve schuin onder [geïntimeerde] woont op [huisnummer 3] [persoon C] (hierna [persoon C] ).
3.1.5.
In artikel 8.1. van de huurovereenkomst staat dat de Algemene Huurvoorwaarden van Woonbedrijf d.d. 1 november 2004 (hierna: de Algemene Huurvoorwaarden) van toepassing zijn. In de Algemene Huurvoorwaarden staat – voor zover van belang – het volgende:
"(…)Bescherming woonklimaat
6.7.1
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast, hinder of schade wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde en/of de directe woonomgeving of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.(…)"
3.1.6.
Bij e-mailbericht van 23 november 2023 is [geïntimeerde] op de hoogte gesteld van de door Woonbedrijf ontvangen overlastklachten en is door Woonbedrijf aangekondigd dat zij op 29 november 2023 op huisbezoek zal komen. Op 29 november 2023 heeft [geïntimeerde] aangegeven Woonbedrijf niet toe te laten tot het gehuurde. Op 5 december 2023 is opnieuw een huisbezoek gepland, waarna deze afspraak door [geïntimeerde] is afgezegd.
3.1.7.
Woonbedrijf heeft in de brief van 6 december 2023 [geïntimeerde] gesommeerd om geen overlast te veroorzaken. Ook is hij in deze brief uitgenodigd voor een gesprek met Woonbedrijf op 12 december 2023. Dit gesprek heeft plaatsgevonden. Door Woonbedrijf is aan [geïntimeerde] meegedeeld dat [geïntimeerde] dient te stoppen met het veroorzaken van overlast.
3.1.8.
Nadat het gesprek op 12 december 2023 had plaatsgevonden, heeft Woonbedrijf opnieuw meldingen van overlast ontvangen die door [geïntimeerde] zou zijn veroorzaakt. Bij brief van 20 december 2023 is [geïntimeerde] voor de tweede keer gesommeerd om overlast te stoppen.
3.1.9.
Op 3 januari 2024 is [geïntimeerde] door Woonbedrijf weer gesommeerd te stoppen met het veroorzaken van overlast, bestaande uit, zo staat in die brief, hard schreeuwen, schelden en lachen vanuit zijn appartement in de nachtelijke uren tot vroeg in de ochtend.
3.1.10.
Op 9 januari 2024 heeft Woonbedrijf een afspraak met [geïntimeerde] gepland. [geïntimeerde] is niet verschenen op de afspraak. Op 16 januari 2024 heeft Woonbedrijf opnieuw een brief verstuurd, waarin Woonbedrijf heeft aangekondigd dat zij op 24 januari 2024 op huisbezoek zal komen.
3.1.11.
Op 24 januari 2024 heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij twee medewerkers van Woonbedrijf en twee medewerkers van de GGD in gesprek zijn gegaan met [geïntimeerde] .
3.1.12.
Op 2 februari 2024 hebben Woonbedrijf en [geïntimeerde] een betalingsregeling getroffen, waarbij [geïntimeerde] – naast de lopende huur – iedere maand voor of op de eerste dag van de daaropvolgende maand een bedrag van € 71,52 respectievelijk € 71,54 aan Woonbedrijf dient te betalen om een ontstane huurachterstand in te lopen.
3.1.13.
In een brief van 15 februari 2024 is door Woonbedrijf aan [geïntimeerde] gemeld dat er opnieuw overlastklachten zijn ontvangen en is [geïntimeerde] de gelegenheid gegeven om de huurovereenkomst op te zeggen met een opzegtermijn van een maand. [geïntimeerde] heeft de huur niet opgezegd.
3.1.14.
Bij brief van 20 maart 2024 is door de Geneesheer-Directeur van de Geestelijke Gezondheidzorg voor mensen in Eindhoven en omgeving (hierna: GGzE) aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de officier van justitie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging aan het voorbereiden is. In hoger beroep is gebleken dat de zorgmachtiging is afgewezen.
3.1.15.
Op 22 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding in eerste aanleg plaatsgevonden. Daarbij was [geïntimeerde] zelf niet aanwezig, zijn moeder was wel verschenen.
3.1.16.
Woonbedrijf heeft ook daarna overlastmeldingen ontvangen, al dan niet vergezeld van geluidsopnamen. De meldingen zijn afkomstig van [persoon A] en [persoon B] en betreffen klachten over luide muziek, gebonk, luid lachen en luid tegen zichzelf praten.
3.1.17.
Bij de stukken bevindt zich een sfeerrapportage van bevindingen van 25 april 2024 van de Politie Oost Brabant. Hierin staat onder meer het volgende:
9 januari 2024 (…)
Melding dat op adres [geïntimeerde] woonachtig is en dat het vermoeden bestaat dat hij is teruggevallen in zijn gebruik van GHB en speed. Verzoek om bij meldingen alert te reageren.
9 februari 2024, 15.53 uur (…)
Melder geeft aan dat zij extreem veel last van de bovenbuurman heeft. Hij zou op de grond aan het stampen zijn. Eerst zou hij veel schelden en schreeuwen maar dit zou hij niet meer mogen. Daarom is hij begonnen met op de grond te stampen. Melder wordt hier helemaal gek van.
Collega's zijn n.a.v. bovenstaande melding ter plaatse gegaan maar hebben geen overlast geconstateerd.
26 maart 2024 (…)
Melding van een winkeldiefstal bij de Albert Heijn gelegen aan [adres] te [vestigingsplaats] . Volgens de manager van de Albert Heijn zou de verdachte regelmatig diefstallen plegen maar hebben zij hem nooit aan kunnen houden omdat hij niet op aanspreken reageert of agressief reageert. De verdachte werd herkent als [geïntimeerde] en hij werd in zijn woning aangehouden. (…)
28 maart 2024, 15.50 uur (…)
Melding binnengekomen via de service module. Melder wilt melding maken over de buurman [geïntimeerde] van [huisnummer 4] . Hij zou overlast veroorzaken door midden in de nacht harde muziek te draaien. Ook zou hij de naam van melder roepen. (…)
28 maart 2024, 16.41 uur (…)
Melding via de servicemodule dat melder veel overlast ervaart van de bovenbuurman. (…) Melder kwam omstreeks 22.15 uur thuis van het werk en toen stond de buurman op zijn balkon te housen. Melder heeft hem erop aangesproken maar de man zou alleen maar als een meisje of als een duivel staan te lachen. Melder geeft aan dat andere omwonenden bang zijn voor de man en geen melding durven te maken.Vanwege de drukte is niet op deze melding geïnvesteerd en toen er een uur later terug werd gebeld naar melder was de overlast inmiddels gestopt.
31 maart 2024, 00.56 uur (…)
Melding van geluidsoverlast wat zou bestaan uit het draaien van harde muziek.
Collega's waren al in de wijk vanwege een andere melding en konden in de verte de muziek al horen. Toen de collega's ter plaatse kwamen was de muziek inmiddels uitgezet. De bewoner, [geïntimeerde] , was zichtbaar onder invloed van drugs. Hij heeft een officiële waarschuwing gekregen.
31 maart 2024, 01.57 uur (…)
Wederom een melding dat de geluidoverlast weer gaande zou zijn. Collega’s waren eerder op de avond al ter plaatse geweest. Vanwege de drukte konden collega's pas een uur later ter plaatse gaan. Toen was de muziek al uit en was het volledig donker in de woning.
3 april 2024, 18.15 uur (…)
Melding geluidsoverlast. Volgens melder heeft de bovenbuurman kei harde bonkmuziek aan staan. Zou al een uur gaande zijn. Collega's kwamen 50 minuten later ter plaatse en hebben enige tijd bij de woning staan te luisteren maar hebben geen overlast geconstateerd.
3 april 2024, 20.00 uur (…)Nieuwe melding van geluidsoverlast. Collega's waren twee uur eerder ter plaatse geweest maar melder heeft het idee dat meneer dan bewust de muziek uit zet. Nu was er wederom sprake van overlast. Collega's hebben ter plaatse geen overlast geconstateerd maar zijn wel het gesprek aangegaan met [geïntimeerde] . Hij zou rekening gaan houden met het niveau van het geluid.
3.1.18.
Op 27 juni 2024 heeft [geïntimeerde] gesproken met [persoon D] , sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige van Bemoeizorg en [persoon E] van vroegsignalering wegens huurachterstand.
3.1.19.
Op 28 juni 2024 heeft [persoon B] aangifte gedaan van eenvoudige mishandeling door [geïntimeerde] . In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover van belang:
“Ik doe aangifte van mishandeling. Ik heb niemand toestemming gegeven om mij pijn en letsel toe te brengen.
Op vrijdag 28 juni 2024, omstreeks 18.50 uur, kwam ik thuis. Ik zag dat mijn bovenbuurman [geïntimeerde] buiten in het portiek beneden stond. Ik liep richting de deur van het appartementencomplex.
Ik zag dat hij mij aankeek. Ik hoorde dat hij zei: "Hallo zonneschijntje". Ik zei: "Nou laat dat
zonneschijntje maar weg". Ik hoorde dat hij zei: "GGZ-patiëntje". Ik zei: "Dat ben je zelf, en de
zeventiende komt de rechtszaak voor en dan is het helemaal afgelopen. Dan zul je wel anders
piepen." Toen zag ik dat hij link werd. Ik zag dat hij in de richting van zijn auto liep en dat hij zich
daarna omdraaide en in mijn richting liep. Ik voelde ineens een klap tegen de linkerzijde van mijn
lichaam. Ik was zo beduusd, omdat ik het niet aan zag komen. Vervolgens zag ik dat hij met twee
handen in mijn richting kwam. Ik zag dat hij zijn twee handen tegen mijn bovenarmen plaatste en
voelde een harde duw. Ik voelde dat ik op de grond viel met mijn rechterarm op de stenen. Ik zag
bloed op mijn rechterarm en voelde pijn. Ik was beduusd en wist even niet wat ik moest doen. Ik zag
dat hij richting zijn auto rende die geparkeerd stond aan de [straatnaam] . Ik zocht mijn telefoon in mijn
tas en belde daarna 112.”
3.1.20.
[geïntimeerde] is die dag door de politie aangehouden en na verhoor vrijgelaten.
3.1.21.
[geïntimeerde] is op 9 juli 2024 andermaal in kort geding gedagvaard door Woonbedrijf. De vorderingen van Woonbedrijf strekten tot (onder meer) ontruiming en betaling van een huurachterstand, groot € 1.596,81. De huurachterstand, die voor het betekenen van de dagvaarding in kort geding was opgelopen tot € 2.195,45, is kort voor de mondelinge behandeling geheel ingelopen. Op 31 juli 2024 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, de vorderingen in kort geding afgewezen.
3.1.22.
Bij de stukken bevindt zich een sfeerrapportage van 14 juli 2024 van de Politie Oost Brabant. Hierin wordt verslag gedaan van meerdere incidenten in Albert Heijn waar hij (inmiddels) een winkelverbod heeft. Voorts is opgenomen:
27 mei 2024, 22. 00 uur (…)
Melder geeft aan helemaal gek te worden van [geïntimeerde] [huisnummer 4] . Melder maakt zich ook echt zorgen over de veiligheid van andere bewoners. [geïntimeerde] zou op zijn balkon roepen dat hij hitler is, en doet hitlergroeten. Even laten schreeuwt hij van het balkon af dat hij jezus is. Ook staat hij tegenover een overbuurmeisje (27 jr) en zegt dan op een enge toon ''Halloooooo [meisjesnaam] ". Midden in de nacht kan [geïntimeerde] ook ineens heel hard beginnen te gillen. Mld geeft ook aan dat er deze avond weer een flinke ruzie is geweest tussen [geïntimeerde] en zijn moeder.Op deze melding is geen inzet van de politie geweest.
6 juni 2024, 10. 30 uur (…)
Melding dat een buurtbewoner graag in contact wil komen met de wijkagent over de overlast situatie aan de [adres] . De situatie geeft stress en zou ook nog steeds heftiger worden met de overlast. Melder en haar dochter willen daarom graag een gesprek over de situatie. N. a. v. deze melding is er telefonisch contact geweest met melder. Blijkt dat haar dochter heel bang is om de buurman tegen te komen. Zij zou haar huis niet zomaar uit durven te gaan. Advies gegeven om bij overlast meldingen te blijven maken.
17 juni 2024, 23. 00 uur (...)
Melding van geluidsoverlast van afkomstig van de [adres] te [woonplaats] . Volgens melder staat de bewoner flink te schreeuwen op zijn balkon. Collega's zijn ter plaatse gekomen maar hebben geen overlast geconstateerd. Zij hebben een gesprek gehad met [geïntimeerde] maar volgens eigen zegge veroorzaakte hij geen overlaat.
18 juni 2024, 15.20 uur (…)
Melding dat de bewoner van de [adres] al de gehele ochtend aan het schreeuwen is. Toen collega's ter plaatse kwamen spraken zij met de melder en bleek dat [geïntimeerde] inmiddels vertrokken was.
18 juni 2024, 21. 00 uur (…)
Een melding van burenruzie c. q. geluidsoverlast.
Wij zijn eerst aangegaan bij meldster. Zij was enorm emotioneel en boos. Zij gaf aan al meerdere meldingen te hebben gemaakt bij ons en woningbouw. Er zou volgens haar geen schot in de zaak zitten. Er had tevens een kort geding gelopen, maar was niet gewonnen geweest door de woningbouw. De meldster uitgelegd wat wij eventueel konden betekenen, maar meldster wilde vooral dat het gemeld was bij ons.
De meldster verklaarde dat de overlast bestond uit geschreeuw en gevloek van de bewoner van [huisnummer 4] . Hij zou vanaf zijn balkon roepen dat hij Hitler was en dierengeluiden maken lijkend op een pauw.
Wij zijn aangegaan bij [huisnummer 4] . De woning was netjes en opgeruimd en [geïntimeerde] stond ons correct te woord. Hij was duidelijk onder invloed. Hij wreef continu over zijn neus, haalde zijn neus heel veel op, motorisch ontzettend onrustig en er bleef maar een woordenstroom komen. Hij verklaarde ongeveer hetzelfde als bovenstaande. Hij gaf tevens te kennen dat hij eerder vandaag op het [politiebureau] was geweest voor het doen van aangifte van bedreiging. Hij was doorverwezen naar 0900 voor het maken van een afspraak. Hij moest verder lachen toen wij hem confronteerde met zijn Hitler uitspraken en ontkende volledig. Hij gaf tevens te kennen geen hulpverlening te krijgen. Wij hadden in ieder geval geen reden om hem te laten schouwen en vermoeden dat zijn gedrag voortkomt uit zijn middelengebruik.
21 juni 2024, 18. 15 uur (…)Melder heeft overlast van de buurman, buurman kwam melder tegen bij de trap en riep haar na. Hij zei toen: 'met die mooie voetjes van je' en hij doet dit soort dingen vaker, melder is echt heel erg bang voor hem. Hij zou ook melder haar naam altijd roepen.
N. a.v. deze melding is er telefonisch contact geweest met melder.
25 juni 2024, 05.30 uur (…)Melder wilt melding maken van geluidsoverlast. De bewoner was vanochtend weer gekke geluiden aan het maken op het balkon. Hier is geen inzet op gepleegd.
25 juni 2024, 23. 00 uur (…)
Melding dat er harde muziek wordt afgespeeld op [huisnummer 4] . Melder is bang voor de bewoner en durft niet zelf aan de deur te gaan.
Ter plaatse wordt er door collega's geen overlast geconstateerd. Zij spreken met de melder en deze verklaard dat de overlast veelvuldig voorkant. De overlast is al maanden aan de gang. Overlast bestaat uit muziek, schreeuwen, overlastgever schreeuwt bijvoorbeeld luid de naam van meldster vanaf zijn balkon. Mevrouw is oprecht bang van meneer, durft soms liever niet langs zijn deur af te lopen.
28 Juni 2024, 19. 00 uur (…)
Wij moesten met spoed naar de [adres] t. h. v. [huisnummer 2] te [woonplaats] . Aldaar zou de bewoonster van [huisnummer 2] , genaamd [persoon B] , aangevallen zijn door de bewoner van de [adres] [huisnummer 4] , genaamd [geïntimeerde] . [persoon B] wilde de flat binnengaan en kwam [geïntimeerde] tegen. Voor de deur ontstond een conflict. [geïntimeerde] werd boos en sloeg en duwde haar vervolgens. Door de val had [persoon B] twee wondjes aan haar arm opgelopen die waren gaan bloeden. Daarna is [geïntimeerde] weggereden in het voertuig van zijn moeder.
Ter plaatse troffen wij de vrouw voor de flat aan. Ze had inderdaad twee bloedende wondjes op haar rechterarm. Hier werden foto's van gemaakt. Blijkbaar heeft heel de flat al 3 kwart jaar last van [geïntimeerde] . Hij valt alle bewoners lastig. Hij roept nare dingen tegen ze. Ook veroorzaakt hij veel geluidsoverlast vanuit zijn woning. [geïntimeerde] komt erg verward over op de bewoners. Hij zou ook met verschillende stemmetjes praten. Wij namen een aangifte van [persoon B] op ter zake mishandeling.
De buurvrouw woonachtig op [huisnummer 3] heeft een ruzie buiten gehoord. Ze herkende de stemmen van [persoon B] en [geïntimeerde] . Ze is niet gaan kijken. Van haar werd een getuigenverklaring opgenomen. Er waren geen camera's in de omgeving van waar het gebeurd was.
Na het opnemen van de aangifte liepen wij naar buiten en kwamen we [geïntimeerde] tegen. Hij liep net naar de flat. Wij hielden hem aan ter zake mishandeling. Op het bureau tijdens de insluitingsfouillering haalde [geïntimeerde] een flesje met daarin GHB uit zijn zak. Deze werd in beslag genomen en [geïntimeerde] deed hier afstand van.
Verdachte is verhoord en door het O.M. werd besloten dat de zaak moet voorkomen tijdens een OM zitting. De datum hiervan is onbekend. Na het verhoor is de verdachte heengezonden.
4 juli 2024, 09. 30 uur (…)
Melding van luide muziek uit de woning [adres] te [woonplaats] . Zou als sinds 05. 00 uur deze ochtend gaande zijn. Omstreeks 09.15 uur ging de bewoner, [geïntimeerde] , lallen en schreeuwen op de gang. Hij maakte ook kotsende geluiden en was sadistisch naar melder aan het lachen.
Ter plaatse zagen collega's dat de deur van de woning op een kier stond, toen we dichterbij kwamen werd de deur gesloten. Geen overlast geconstateerd.
5 juli 2024, 23. 20 uur (…)
Volgens melder zou [geïntimeerde] harde techno-muziek aan het afspelen zijn. Eenmaal ter plaatse echter geen geluidsoverlast kunnen waarnemen: Ook leek er niemand thuis te zijn. Later op de nacht geen nieuwe meldingen vanaf dit adres gekomen.
3.1.23.
Op 6 augustus 2024 heeft Feenstra een (tweede) herinnering verzonden aan [geïntimeerde] teneinde een afspraak te maken voor onderhoud aan de cv-ketel. [geïntimeerde] is niet ingegaan op het verzoek een afspraak voor onderhoud te maken.
3.1.24.
Bij de stukken bevindt zich een rapport geluidonderzoek Duurmeting, gedateerd 26 september 2024 van BurenlawaaiNu. Gedurende twee weken heeft in de percelen [adres] [huisnummer 2] en [huisnummer 1] akoestische meetapparatuur gestaan.
3.1.25.
Op 30 september 2024 heeft [onderhoudsbedrijf X] bericht dat zij die dag geen toegang heeft gekregen tot de woning van [geïntimeerde] teneinde slopers in de badkamer van [geïntimeerde] werkzaamheden te laten verrichten in verband met een lekkage in het perceel [adres] [huisnummer 2] .
3.1.26.
[geïntimeerde] heeft op verschillende momenten een huurachterstand laten ontstaan. Woonbedrijf heeft het volgende overzicht in haar pleitnota opgenomen, welk overzicht niet is betwist door [geïntimeerde] :
a. Per januari 2024 sprake was van een achterstand van afgerond € 100 ,-;
b. Per 7 februari 2024 sprake was van een achterstand van afgerond € 1.573,-, bijna drie
maanden achterstand, te weten december 2023, januari en februari 2024;
c. Op 5 juli 2024 sprake was van een huurachterstand van € 2.195,45, zijnde ruim 3,5
maand. Dit is aldus na het aanbrengen van de appeldagvaarding op 28 mei 2024,
waardoor hangende het hoger beroep sprake was van een zodanige achterstand dat
deze een ontbinding in de bodemprocedure rechtvaardigt;
d. Op 28 september 2024 er weer sprake is van een huurachterstand van 2 maanden.
a. December 2023 is betaald op 11 februari 2024;
b. Januari 2024 is betaald op 1 maart 2024;
c. Februari 2024 is betaald op 7 maart 2024;
d. Maart 2024 is betaald op 7 maart 2024 (mondelinge behandeling 1e kg was 22 maart);
e. April 2024 is betaald op 12 juli 2024 (mondelinge behandeling 2e kg was 17 juli);
f. Mei 2024 is betaald op 12 juli 2024 (mondelinge behandeling 2e kg was 17 juli);
g. Juni 2024 is betaald op 12 juli 2024 (mondelinge behandeling 2e kg was 17 juli);
h. Juli 2024 is betaald op 12 en 15juli 2024 (mondelinge behandeling 2e kg was 17 juli);
i. Augustus 2024 is betaald op 29 september 2024 (zitting bij hof is 8 oktober 2024);
j. September 2024 is betaald op 29 september 2024 (zitting bij hof is 8 oktober 2024);
k. Oktober 2024 is niet handmatig voldaan en de automatische incasso zal ook nu weer
worden gestorneerd.
Bij de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof op 8 oktober 2024 heeft de moeder van [geïntimeerde] bevestigd dat zij de achterstanden voorafgaand aan de behandelingen in kort geding steeds heeft voldaan.
Het kort geding bij de kantonrechter
3.2.1.
In onderhavige procedure in kort geding heeft Woonbedrijf in eerste aanleg kort gezegd en voor zover in hoger beroep relevant gevorderd:
primair:
I. veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis;
Subsidiair:
II. veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde indien en zodra gedurende een periode gerekend tussen één week tot twee jaar aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. [geïntimeerde] veroorzaakt overlast jegens omwonenden, waaronder onder meer wordt verstaan: geluidsoverlast, verbaal en/of fysiek geweld en op enige wijze verstoren van de openbare orde en veiligheid in en nabij het gehuurde; en/of
b. [geïntimeerde] vertoont ongewenst gedrag jegens medewerkers in dienst of in opdracht van Woonbedrijf, zoals onder meer schelden, beledigen, intimideren of geweldpleging; en/of
c. [geïntimeerde] accepteert binnen uiterlijk één week na dagtekening van het vonnis niet alle hulpverlening, totdat volgens de hulpverlenende instanties, in overleg met Woonbedrijf, de hulpverlening niet meer nodig is.
Onder hulpverlening wordt onder meer doch niet uitsluitend verstaan: contact met de huisarts voor het voorschrijven van medicatie en/of een doorverwijzing naar hulpverlenende instanties, waaronder GGzE, het ontvangen van zorg en woonbegeleiding door hulpverlenende instantie(s), waaronder GGzE en WIJeindhoven, waarbij de zorg ook kan bestaan uit een opname of behandeling en het innemen van voorgeschreven medicatie;
in alle gevallen:
III. met veroordeling van [geïntimeerde] om aan Woonbedrijf de huurachterstand te voldoen;
IV. met veroordeling van [geïntimeerde] om aan Woonbedrijf de maandelijks verschuldigde huurpenningen te voldoen, te vermeerderen met rente wanneer niet tijdig wordt betaald;
V. met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Woonbedrijf het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] is ernstig tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst (artikel 4), de Algemene Huurvoorwaarden (artikel 6.7.1) en de wet (artikel 7:213 BW).
[geïntimeerde] veroorzaakt structurele en ernstige overlast aan omwonenden (waaronder geluidsoverlast). Omwonenden geven aan zich hierdoor onveilig te voelen. De overlastmeldingen ontvangt Woonbedrijf vanaf het najaar van 2023. Hoewel [geïntimeerde] herhaaldelijk op zijn gedrag is aangesproken, stopt de overlast niet. [geïntimeerde] weigert professionele hulpverlening te aanvaarden, waardoor de situatie niet verbetert. Nu de huurtermijnen niet of niet tijdig worden voldaan, is [geïntimeerde] ook tekort geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting. De overeengekomen betalingsregeling is vervallen wegens wanbetaling.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt overwogen en geoordeeld:
- Woonbedrijf heeft een spoedeisend belang bij de beoordeling van haar vordering in kort geding (r.o. 4.1.).
- [geïntimeerde] heeft een bedrag van € 786,72 aan huurtermijnen onbetaald gelaten. Dit betekent dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in zijn verplichting om de huur tijdig en volledig te voldoen. Vast staat dat de huurachterstand inmiddels volledig is ingelopen. Gelet op de geringe aard (te weten iets meer dan een maand huurachterstand) van deze tekortkoming en de omstandigheid dat de huurachterstand volledig is ingelopen, acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat een bodemrechter op grond van die tekortkoming tot een ontbinding van de huurovereenkomst zal komen (r.o. 4.5.).
- Er zijn onvoldoende objectief toetsbare gegevens overgelegd om te kunnen concluderen dat voldoende aannemelijk is geworden dat door [geïntimeerde] een zodanig ernstige en structurele overlast wordt veroorzaakt dat een ontruiming (vooruitlopend op een uitspraak van de bodemrechter daarover) gerechtvaardigd is. Op dit moment staat volgens de kantonrechter vast dat de gestelde overlast door een deel van de direct omwonenden is ervaren. De audio-opnames zijn ontoereikend om te kunnen vaststellen dat sprake is van (leef)geluiden die het aanvaardbare structureel overschrijden (r.o. 4.7).
-De gestelde ernstige en structurele overlast is onvoldoende aannemelijk geworden om een ontruiming vooruitlopend op een beslissing over ontbinding in een bodemprocedure te rechtvaardigen (r.o. 4.8.).
- De kantonrechter heeft bij zijn beoordeling van belang geacht dat er zicht is op een gedwongen hulpverleningstraject voor [geïntimeerde] (de officier van justitie is een verzoekschrift voor een zorgmachtiging aan het voorbereiden). Voor zover Woonbedrijf gelijk heeft in haar stelling dat [geïntimeerde] een zorgmijder is, zijn de eerste stappen gezet om [geïntimeerde] te voorzien van verplichte zorg (r.o. 4.9).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, de (voorwaardelijke en onvoorwaardelijke) gevorderde ontruiming afgewezen en Woonbedrijf veroordeeld in de proceskosten.
Het geding in hoger beroep
3.3.1.
Woonbedrijf heeft in hoger beroep 7 grieven aangevoerd. Woonbedrijf heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en, kort gezegd, gevorderd:
I. alsnog toe te wijzen de vordering van Woonbedrijf zoals ingesteld in eerste aanleg primair
onder I. althans subsidiair onder II. alsmede zowel primair als subsidiair de vordering van
Woonbedrijf onder IV.;
II. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in appel, vermeerderd met rente.
3.3.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
Het spoedeisend belang
3.4.
Naar het oordeel van het hof heeft Woonbedrijf, uitgaande van haar stellingen, een spoedeisend belang bij beoordeling van haar vordering in kort geding. Volgens die stellingen is [geïntimeerde] immers ernstig in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten en veroorzaakt hij structurele, aanhoudende en verergerde overlast. Bovendien is sprake van stelselmatige wanbetaling.
De grieven
3.5.
Woonbedrijf heeft in hoger beroep 7 grieven aangevoerd. Het hof zal hierna beoordelen of de door Woonbedrijf gevorderde ontruiming in dit kort geding op de door Woonbedrijf aangevoerde gronden moet worden toegewezen.
Het juridisch kader van de procedure in kort geding
3.6.1.
Woonbedrijf heeft terecht geen grieven aangevoerd tegen het door de kantonrechter gehanteerde beoordelingskader in 4.2. van het bestreden vonnis. Voorop staat derhalve dat toewijzing in kort geding van een vordering tot ontruiming van een woning een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het mede door art. 8 EVRM beschermde woonrecht van de huurder en die in de praktijk vaak tot praktisch onomkeerbare gevolgen zal leiden. Een vordering tot ontruiming van een woning in kort geding kan daarom in beginsel slechts worden uitgesproken als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, als het geschil in een bodemprocedure wordt voorgelegd, de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen. Bovendien moet de verhuurder een spoedeisend belang hebben bij de ontruiming, waardoor het voor de verhuurder bezwaarlijk is om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
Grief 1 feiten
3.6.2.
Door middel van de eerste grief betoogt Woonbedrijf dat de kantonrechter de feiten onvolledig heeft weergegeven. Het hof is ten dele aan deze grief tegemoet gekomen door een nieuwe (samenvattende) opsomming van feiten te geven, waaronder ook de gebeurtenissen na het bestreden kortgedingvonnis. Voor zover bepaalde door Woonbedrijf gestelde feiten in deze opsomming ontbreken, is dat omdat die feiten niet vast staan of omdat de opsomming slechts een samenvattende opsomming van de belangrijkste feiten betreft waarin niet naar volledigheid is gestreefd. Het hof zal alle feiten, voor zover relevant, bij de beoordeling betrekken. Grief 1 is hiermee voldoende besproken.
Grief 2 wanbetaling
3.6.3.
[geïntimeerde] heeft, zo staat onbetwist vast, herhaald achterstanden in huurbetaling laten ontstaan. Ten tijde van dagvaarden van [geïntimeerde] in eerste aanleg bestond er een huurachterstand van 1,5 maand. In juli 2024, het moment waarop Woonbedrijf haar tweede dagvaarding in kort geding uitbracht, was er een achterstand van bijna 3 maanden. Weliswaar heeft de moeder van [geïntimeerde] de huurachterstand steeds kort voor de behandelingen in eerste aanleg voldaan, maar die tekortkoming wordt daarmee niet weggenomen. Bij de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 heeft Woonbedrijf hieraan nog toegevoegd dat de automatische incasso voor de huur van oktober 2024 is gestorneerd, hetgeen niet is betwist door [geïntimeerde] .
3.6.4.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting uit de huurovereenkomst die inhoudt dat hij de huur steeds stipt moet voldoen. Het betalingsgedrag van [geïntimeerde] acht het hof ronduit zorgelijk, nu het (slechts) dankzij de inspanningen van zijn moeder is dat achterstanden, onder druk van een aanstaande zitting, steeds worden voldaan. Ten tijde van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof was er, gezien de stornering kort daarvoor, een achterstand van één maand. Het hof stelt vast dat de huurachterstand niet onevenredig is opgelopen sinds de behandeling in eerste aanleg. Dat in de bodemprocedure de huurovereenkomst op grond van één maand achterstand wordt ontbonden staat niet buiten twijfel. Het hof acht het thans dan ook niet gerechtvaardigd om vooruit te lopen op de uitkomst van de bodemprocedure en op grond van betalingsachterstanden in het verleden Woonbedrijf nu al toe te staan op deze grond ontruiming af te dwingen. Daarbij betrekt het hof de uitdrukkelijke toezegging van de moeder van [geïntimeerde] ter zitting dat zij nader initiatief gaat nemen teneinde tot een onderbewindstelling te komen, nu zij het steeds aanzuiveren van de huurachterstand van haar zoon (financieel) zelf niet (meer) kan volhouden.
3.6.5.
Woonbedrijf heeft zowel de huurachterstand en wanbetaling afzonderlijk, als in samenhang met de ernstige en stelselmatige overlast ten grondslag gelegd aan haar vordering tot ontruiming. Het hof dient dan ook te beoordelen of de tekortkomingen, al dan niet in samenhang bezien, tot toewijzing van de ontruimingsvordering van Woonbedrijf moeten leiden. Daartoe dient het hof te beoordelen of sprake is van onrechtmatige overlast en of voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure een belangenafweging in het voordeel van Woonbedrijf zal uitvallen en de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken.
Grief 3 ernstige en structurele overlast
3.6.6.
Met grief 3 komt Woonbedrijf op tegen het oordeel van de kantonrechter dat in onderhavig geval de ernstige en structurele overlast door [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk is om een ontruiming vooruitlopend op een beslissing over ontbinding in een bodemprocedure te rechtvaardigen. Met de grief bestrijdt Woonbedrijf het oordeel van de kantonrechter dat:
de overlastmeldingen een beperkte periode omvatten,
er sprake is van wisselende signalen / ervaringen in het complex,
uit de audio-opnamen niet kan worden opgemaakt dat sprake is van (leef)geluiden die het aanvaardbare structureel overschrijden alsook dat de opnames niet in de nachtelijke uren zijn opgenomen.
Woonbedrijf heeft aard en ernst van de overlast nader onderbouwd met:
- nadere meldingen van overlast alsmede geluidsfragmenten, opgenomen door [persoon A] ;
- de processen verbaal van bevindingen van de Politie Oost Brabant van 25 april 2024 en 14 juli 2024 (hierna te noemen de sfeerrapportages);
- het rapport geluidonderzoek Duurmeting, gedateerd 26 september 2024.
3.6.7.
[geïntimeerde] heeft betwist dat hij overlast veroorzaakt, alsmede dat dit na de behandeling in eerste aanleg zou zijn verergerd. Sinds het vonnis in eerste aanleg is er meer rust en stabiliteit in zijn leven gekomen. Ter beoordeling van de gevraagde zorgmachtiging hebben twee psychiaters met [geïntimeerde] gesproken en geoordeeld dat hij in voldoende mate voor zichzelf kan zorgen. De zorgmachtiging is daarom afgewezen. [geïntimeerde] betwist dat er sprake is van drugsproblematiek, de politie heeft ook geen drugs bij hem aangetroffen. De gestelde geluidsoverlast, zorgweigering en intimidatie van omwonenden zijn onvoldoende om de ontruiming te bevelen.
3.6.8.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:213 BW elke huurder gehouden is zich als een goed huurder te gedragen. De verplichting tot goed huurderschap strekt zich ook uit tot de omgeving van de gehuurde zaak; zo mag de huurder geen ontoelaatbare overlast veroorzaken voor derden die zich in de omgeving van het gehuurde bevinden, waaronder begrepen andere huurders in het gebouw waarin het gehuurde zich bevindt. Uit de literatuur en jurisprudentie volgt dan ook dat een huurder zich niet als 'goed huurder' gedraagt indien deze aan anderen overlast (in de vorm van onrechtmatige hinder) bezorgt of op andere wijze onrechtmatig jegens derden handelt. Een huurder schiet ten opzichte van de verhuurder tekort in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst indien hij onrechtmatige hinder veroorzaakt. De rechter in een bodemzaak dient te beoordelen of sprake is van een zodanige tekortkoming dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt (al dan niet in samenhang met de gestelde tekortkoming in de nakoming van de verplichting tot tijdige huurbetaling).
3.6.9.
Woonbedrijf voert aan dat zij al vanaf oktober 2023 meldingen over [geïntimeerde] ontvangt. Deze zijn in ernst en frequentie toegenomen, ook na de mondelinge behandeling en het vonnis in eerste aanleg. De gedragingen waarover wordt geklaagd bestaan met name uit verward gedrag, geluidsoverlast in de vorm van harde muziek, woedeaanvallen, schreeuwen, lachen, schelden, stampen, slaan/tikken tegen de muur, gooien met spullen en treiterijen in en vanuit het gehuurde, overdag maar vooral in de nachtelijke uren en vroeg in de ochtend. De overlastmeldingen worden weliswaar voornamelijk gedaan door twee direct omwonenden, te weten [persoon A] en [persoon B] , maar zoals blijkt uit de sfeerrapportages van de politie durven niet alle omwonenden te melden omdat zij angstig zijn voor [geïntimeerde] . De ervaringen van de bewoner van nummer 24 liggen bovendien veel genuanceerder dan de moeder van [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg presenteerde. Immers, hij hoort [geïntimeerde] wel, doch in mindere mate nu hij in een andere portiek woont en omdat de muur tussen zijn woning en die van [geïntimeerde] steviger is. Ook de medewerkers van Woonbedrijf en van de GGD hebben zich geïntimideerd c.q. bedreigd gevoeld toen zij op huisbezoek bij [geïntimeerde] waren.
3.6.10.
Het hof stelt vast dat Woonbedrijf in hoger beroep nog meer meldingen heeft overgelegd van [persoon A] en [persoon B] . Dat de intensiteit daarvan is toegenomen rechtvaardigt echter niet zonder meer de gevolgtrekking die Woonbedrijf daaraan verbindt, inhoudende dat daarmee ook de overlast is toegenomen. Weliswaar zien de meldingen nu op een langere periode, vanaf oktober 2023 tot en met 3 oktober 2024, maar voor de audio opnames die zijn overgelegd (in hoger beroep zijn daaraan toegevoegd geluidsfragmenten vanaf 28 maart 2024, opgenomen door [persoon A] ), geldt dat hieruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van geluiden die de norm van te aanvaarden geluiden die horen bij het wonen in de nabijheid van andere mensen overschrijden. Het hof hoort ruis, omgevingsgeluiden (een motor van een voertuig, vogels), gelach, stappen op de trap, het gerammel van een sleutelbos, het openen van een deur, [geïntimeerde] die spreekt en lacht (niet steeds verstaanbaar, veelal overdag), volgens de melder al dan niet tegen zichzelf. Het hof kan niet vaststellen in welke ruimte de geluidsopnamen zijn gemaakt: de hal, de belendende woonruimte van [persoon A] dan wel haar balkon. De omschrijving die [persoon A] geeft aan “harde muziek” op 5 en 11 mei 2024 strookt niet zonder meer met hetgeen het hof beluistert op de overgelegde opnames. Het hof wil zeker aannemen dat de geluiden als hinderlijk, storend en onplezierig kunnen worden ervaren, maar het hof acht, voor zover zij dat kan horen, de geluiden qua aard en ernst niet zonder meer ontoelaatbaar of onrechtmatig.
3.6.11.
Het hof acht daarbij van belang dat [geïntimeerde] , met de door hem overgelegde filmpjes, de stelling dat bewoners zich onveilig en angstig voelen weerlegt. In het eerste filmpje (productie 5) staat [persoon B] in haar deuropening met (naar het lijkt) een mes geplakt op een stok. Zij spreekt [geïntimeerde] aan in het trappenhuis. Er is een woordenwisseling en [geïntimeerde] en [persoon B] spreken elkaar over en weer aan met onaardige woorden en (al dan niet) obscene teksten. In het tweede filmpje (productie 6) is [persoon B] zelf naar de etage van [geïntimeerde] gelopen en heerst er een sfeer waarbij [persoon B] en [geïntimeerde] elkaar over en weer uitdagen en kleineren. [persoon B] benadrukt dat zij echt niet bang is, dat ze [geïntimeerde] heeft gewaarschuwd en dat ze hem van de reling afstampt. Dat de bewoners angstig zijn en zich onveilig voelen ziet het hof hierin niet zonder meer bevestigd. De aangifte van het handgemeen op 28 juni 2024 door [persoon B] leidt niet tot een ander oordeel. Immers, ook als de gestelde duw heeft plaatsgevonden (dat [geïntimeerde] strafrechtelijk vervolgd wordt is nog niet gebleken) is, mede in het licht van de geschetste wijze waarop [persoon B] contact zoekt met [geïntimeerde] , naar het oordeel van het hof geen sprake van een dusdanig bedreigende situatie dat thans een ordemaatregel is vereist die ertoe strekt dat [geïntimeerde] de woning dient te ontruimen.
De verklaring van de bewoner van [huisnummer 5] geeft, zoals Woonbedrijf zelf terecht aanvoert, een genuanceerd beeld. De buurman aan de andere zijde ervaart geen ernstige overlast. Deze bewoner bevestigt dat hij in de naastgelegen portiek woont, dat hij om die reden minder hoort van [geïntimeerde] , maar ook dat zijn eigen portiek een klankkast is.
[persoon C] bevestigt in haar klachten dat [geïntimeerde] (sadistisch) lacht, maar evenzeer dat [persoon B] hem beledigt en dat er onrust heerst in het portiek. Dat [persoon C] één en ander als bedreigend ervaart, kan het hof niet gronden op het door haar genoemd feitelijk handelen van [geïntimeerde] . Haar meest recente klachten over de nacht van 2 op 3 oktober 2024 worden ook niet één op één onderschreven door de melding van [persoon A] over diezelfde nacht. De gestelde onveilige gevoelens bij medewerkers worden onderbouwd met de stelling dat [geïntimeerde] bij het gesprek van 24 januari 2024 verbaal opstandig en dwars reageerde. Nu geen sprake is van geweld of bedreiging acht het hof dit onvoldoende.
3.6.12.
Het hof kan uit de (nadere) meldingen en gebeurtenissen binnen het bestek van dit kort geding dan ook niet met voldoende aannemelijkheid vaststellen dat sprake is van ontoelaatbare overlast die wordt veroorzaakt door [geïntimeerde] die tot een ordemaatregel moeten leiden. De bevindingen uit het geluidonderzoek Duurmeting leiden niet tot een ander oordeel. Het volgende is redengevend.
3.6.13.
In de periode 6 tot 20 september 2024 zijn geluidsmetingen uitgevoerd. In het rapport staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) In opdracht van Woonbedrijf SWS is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de geluidsituatie in het woonperceel [adres] [huisnummer 2] en [huisnummer 1] te [woonplaats] . De betreffende woningen zijn gelegen als appartementswoningen.
Vanwege een lange duur van overlast van hinderlijke geluidafstraling vanuit dit woonperceel is een duurmeting uitgevoerd in de woning van [huisnummer 2] (1 week) en [huisnummer 1] (1 week). De microfoon stond centraal opgesteld in een verblijfsruimte voor een periode van respectievelijk 14 aaneengesloten dagen verdeeld over twee aanpandige woonpercelen. De meetopstelling is geplaatst van 6 tot 20 september 2024 en heeft 24 uur per etmaal het geluidniveau gemonitord. (…)
2.3.2
Geluidvoorschriften Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Uit bovenstaande artikelen blijkt dat er geen normstelling (getalwaarde) in dB(A) is vastgelegd. Hieromtrent is aansluiting gezocht voor de situatie voor woningen naast bedrijfslocaties. Dit betreft het aan de Omgevingswet gerelateerde Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna ‘Bkl’). De in dit besluit opgenomen milieuvoorschriften, welke overigens geen juridische status voor onderhavige situatie is, hebben tot doel te bereiken dat een zo groot mogelijke bescherming voor het milieu wordt bereikt.Meer specifiek gaat het daarbij om het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van gevaar, schade of hinder voor de directe omgeving c.q. woningen. De grenzen van de geluidvoorschriften uit bovengenoemd besluit variëren op verschillende tijdstippen van de dag: overdag is meer geluid toegestaan dan ’s nachts. De voorschriften ten aanzien van de milieuaspecten ‘geluid’, zijn opgenomen in ‘Artikel 5.65’ van het Besluit. In tabel 1 is de voor onderhavige situatie relevante normstelling weergegeven. (…)
De voor de dag-, avond- en nachtperiode geldende grenswaarden ter hoogte van het ontvangpunt worden overschreden.
De klacht registraties gaan met name over het steeds periodiek hard spreken, schreeuwen en het uiten van diverse lachsalvo’s van een bewoner direct aanpandig van beide woonpercelen. Enerzijds worden deze geluiden geuit in de naastgelegen woning en anderzijds op het balkon cq ganggalerij. De ter hoogte van het ontvangerspunt gemeten equivalente A-gewogen geluidniveaus (LAeq), als weergegeven in tabel 3 zijn getoetst aan de conform het Bkl gestelde grenswaarden (zie tabel 1).
Naar aanleiding daarvan kan worden geconcludeerd dat:
Dagperiode
De voor de dagperiode (07:00 – 19:00 uur) geldende grenswaarde van 40 dB(A) (= 35 dB(A) + 5 dB voor correcties) ter hoogte van het ontvangpunt wordt overschreden.
Totaal zijn er over 14 etmalen in de dagperiode 1 keer een klacht geuit welke boven de
normstelling uit kwam. De overschrijdingen van de normstelling van 40 dB(A) lagen maximaal op 0.3 dB(A) boven voorgenoemde normstelling.
AvondperiodeDe voor de avondperiode (19:00 – 23:00 uur) geldende grenswaarde van 35 dB(A) (= 30 dB(A) + 5 dB voor correcties) ter hoogte van het ontvangpunt wordt overschreden.
Totaal zijn er over 14 etmalen in de avondperiode 2 keer een klacht geuit welke boven de
normstelling uit kwam. De overschrijdingen van de normstelling van 35 dB(A) lagen maximaal op 6.6 dB(A) boven voorgenoemde normstelling.
Nachtperiode
De voor de nachtperiode (23:00 – 07:00 uur) geldende grenswaarde van 30 dB(A) (= 25 dB(A) + 5 dB voor correcties) ter hoogte van het ontvangpunt wordt overschreden.
Totaal zijn er over 14 etmalen in de nachtperiode 5 keer een klacht geuit welke boven de normstelling uit kwam. De overschrijdingen van de normstelling van 30 dB(A) lagen maximaal op 4.6 dB(A) boven voorgenoemde normstelling.
3.6.14.
Het hof stelt vast dat op 7 momenten overschrijding van de grenswaarden is vastgesteld, waarbij op 12 september 2024 binnen een kwartier drie momenten zijn geregistreerd.
De metingen stroken evenwel niet met de meldingen van [persoon A] . De meldingen van [persoon A] :
- op 6 september 2024 om 17.47 uur (hard gelach),
- op 7 september om 12.03 uur (kabaal) te horen zijn en om 17.11 (tegen zichzelf praten en lachen tussendoor),
- op 8 september om 19.39 uur (roepen) en 19.47 uur (hard lachen)
- op 11 september om 22.33 (geschreeuw en herrie), allen productie 99,
- op 12 september om 11.29 (lachen), productie 100,
worden niet ondersteund door de bevindingen uit het onderzoek.
De melding dat op 13 september tussen 02.45 uur en 04.00 uur hard gelach en seks
geluiden te horen zijn, wordt enkel op 03.30 uur ondersteund met de registratie: 13/09/2024 03:30:58 gemiddelde geluidniveau over lange tijd: 30.8 en maximale geluidniveau (piekniveau) 40.9 onder vermelding: Geschreeuw en bonkgeluid vanaf aanpandig perceel
De meldingen:
- op 16 september zou om 17.19 (lachen), en
- op 18 september zou om 07.13 (lachen), productie 100,
worden niet ondersteund door de bevindingen uit het onderzoek.
[persoon A] benoemt dus meer en andere overlastmomenten dan wordt gestaafd met metingen. Daarmee wordt hetgeen [persoon A] als ernstige overlast ervaart onvoldoende geobjectiveerd.
De gestelde ernstige en structurele overlast acht het hof dan ook onvoldoende aannemelijk. Naar het voorshands oordeel van het hof staat onvoldoende vast dat de bodemrechter, ook gezien het thans beschikbare aanvullende akoestisch onderzoek, zal oordelen dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst zodanig tekort is geschoten, dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.6.15.
Woonbedrijf heeft in hoger beroep haar vordering nader onderbouwd met de sfeerrapportages van de politie. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof evenmin van structurele, laat staan onrechtmatige geluidsoverlast. Daar waar de politie, na meldingen van geluidsoverlast, op 9 februari 2024, 31 maart 2024, 3 april 2024, 17 en 18 juni 2024 en 4 en 5 juli 2024 naar de woning van [geïntimeerde] is gegaan, heeft zij zelf nimmer overlast waargenomen.
3.6.16.
Dat [geïntimeerde] weigert zijn medewerking te verlenen aan verplicht onderhoud van de cv-ketel, alsmede dringende werkzaamheden in de badkamer van het gehuurde is onvoldoende gebleken. Namens [geïntimeerde] is ter zitting betwist dat hij iedere medewerking weigert en niemand toelaat in het gehuurde. Zo zou hij de loodgieter wel in zijn appartement hebben toegelaten, alsmede een monteur die een gas-onderzoek heeft verricht. Dat de sloper voor het openbreken van de leidingen niet is toegelaten is namens [geïntimeerde] erkend, maar op dat moment voelde [geïntimeerde] zich niet goed. Bovendien had hij die afspraak ook niet zelf gemaakt. Het hof moet zijn oordeel baseren op de ten tijde van de behandeling van dit kort geding bekende feiten. Voor nadere bewijslevering is binnen het bestek van dit kort geding geen plaats. Het door Woonbedrijf gestelde (herhaald) niet meewerken aan de uitvoering van (dringende) werkzaamheden staat dan ook niet vast en kan geen grond vormen voor ontruiming.
3.6.17.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat onvoldoende vaststaat dat de bodemrechter, als het geschil aan de bodemrechter wordt voorgelegd, de huurovereenkomst zal ontbinden en [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde veroordeelt. Indien de gestelde tekortkomingen in samenhang worden bezien, leidt dat niet tot een ander oordeel. Gezien het gebrek aan objectiveerbare overlast en de huurachterstand van één maand acht het hof het niet gerechtvaardigd om de ontruimingsvordering, vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure nu toe te wijzen. Een afweging van belangen van Woonbedrijf en [geïntimeerde] leidt, mede gezien de vergaande mate waarin een ontruiming ingrijpt in het (woon) belang van [geïntimeerde] , evenmin tot het oordeel dat op korte termijn een voorlopige voorziening dient te worden getroffen die tot ontruiming leidt.
Grief 4 weigering hulpverlening
3.6.18.
[geïntimeerde] heeft erkend dat er sprake is van psychische problematiek. Vaststaat (inmiddels) ook dat sinds de behandeling van het kort geding in eerste aanleg geen concrete hulpverlening van de grond is gekomen. Tot welke vervolgstappen het bezoek van Bemoeizorg gaat leiden is niet inzichtelijk. Er zijn ook, mede ten gevolge van de afwezigheid van [geïntimeerde] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, weinig aanknopingspunten om te concluderen dat [geïntimeerde] inmiddels blijk heeft gegeven van inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan. De moeder van [geïntimeerde] heeft ter zitting bevestigd dat [geïntimeerde] op 15 oktober 2024 naar de neuroloog gaat voor een slaaponderzoek, maar van concreet zicht op nadere zorg- of hulpverlening is niet gebleken. Van een steunend sociaal netwerk buiten zijn moeder evenmin. Woonbedrijf komt in zoverre terecht op tegen de overweging van de kantonrechter dat het realistisch is dat verbetering optreedt nu er zicht is op gedwongen hulpverlening. Dit is echter geen zelfstandige dragende overweging. De grief slaagt niet, omdat het niet aanvaarden van (gedwongen) hulpverlening geen grond vormt voor ontbinding van de huurovereenkomst. Dit neemt niet weg dat het hof van oordeel is dat enige hulp voor [geïntimeerde] dringend is gewenst. Dat geldt te meer nu uit het hiervoor besprokene voldoende blijkt dat [geïntimeerde] met zijn gedrag zeker enige vorm van overlast veroorzaakt en het voortduren daarvan de balans kan doen omslaan in het nadeel van [geïntimeerde] .
Grief 5 toekomstige huurtermijnen
3.6.19.
Nu de door Woonbedrijf gevorderde ontruiming wordt afgewezen wordt grief 5, waarmee Woonbedrijf opkomt tegen afwijzing van de vordering die strekt tot betaling van de nog niet opeisbare huurtermijnen vanaf april 2024 tot aan de dag van ontruiming, verworpen.
Grief 6 voorwaardelijke ontbinding
3.6.20.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat ook de subsidiair gevorderde voorziening, een ontruiming onder nadere voorwaarden, in dit kort geding dient te worden afgewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat voorshands onvoldoende zeker is dat een bodemrechter zal oordelen dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten en dat die tekortkoming volgens de bodemrechter een (al dan niet voorwaardelijke) ontbinding van de huurovereenkomst zal rechtvaardigen. Daar komt bij dat een voorwaardelijke veroordeling tot ontruiming van een huurwoning op gespannen voet staat met artikel 7:231 lid 1 BW, waarin (kort gezegd) staat dat ontbinding van een huurovereenkomst en een daarmee samenhangende veroordeling tot ontruiming slechts door de rechter kunnen worden uitgesproken. Als een veroordeling tot ontruiming voorwaardelijk zou worden uitgesproken, zou in beginsel op een later moment, zodra naar de mening van Woonbedrijf de voorwaarde in vervulling gaat, ontruiming kunnen plaatsvinden zonder dat op dat moment een rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden of de op dat moment bestaande feiten en omstandigheden een toerekenbare tekortkoming opleveren die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Daarom moet naar het oordeel van het hof terughoudend worden omgegaan met het uitspreken van voorwaardelijke veroordelingen tot ontruiming van woningen.
Conclusie en afwikkeling
3.6.21.
Omdat de grieven geen doel hebben getroffen zal het hof het kortgedingvonnis bekrachtigen. Grief 7 heeft gezien het voorgaande geen zelfstandige betekenis.
3.6.22.
Het hof zal Woonbedrijf als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof stelt de kosten voor de procedure in hoger beroep aan de kant van [geïntimeerde] vast op:
  • Griffierecht € 349,00
  • Salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten x tarief II)
  • Nakosten
Totaal € 2.955,00
3.6.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.6.24.
Uit het bovenstaande volgt de onderstaande uitspraak.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, rechtdoende als voorzieningenrechter, onder zaaknummer 10968657 en rolnummer CV EXPL 24-1566 tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 12 april 2024;
veroordeelt Woonbedrijf in de proceskosten van het hoger beroep ten bedrage van
€ 2.955,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als Woonbedrijf niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet Woonbedrijf
€ 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt Woonbedrijf tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak zijn voldaan;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, F.M.T. Quaadvliet en H.F.P. Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 november 2024.
griffier rolraadsheer