3.5.Woonbedrijf heeft in hoger beroep 7 grieven aangevoerd. Het hof zal hierna beoordelen of de door Woonbedrijf gevorderde ontruiming in dit kort geding op de door Woonbedrijf aangevoerde gronden moet worden toegewezen.
Het juridisch kader van de procedure in kort geding
3.6.1.Woonbedrijf heeft terecht geen grieven aangevoerd tegen het door de kantonrechter gehanteerde beoordelingskader in 4.2. van het bestreden vonnis. Voorop staat derhalve dat toewijzing in kort geding van een vordering tot ontruiming van een woning een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het mede door art. 8 EVRM beschermde woonrecht van de huurder en die in de praktijk vaak tot praktisch onomkeerbare gevolgen zal leiden. Een vordering tot ontruiming van een woning in kort geding kan daarom in beginsel slechts worden uitgesproken als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, als het geschil in een bodemprocedure wordt voorgelegd, de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen. Bovendien moet de verhuurder een spoedeisend belang hebben bij de ontruiming, waardoor het voor de verhuurder bezwaarlijk is om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
Grief 1 feiten
3.6.2.Door middel van de eerste grief betoogt Woonbedrijf dat de kantonrechter de feiten onvolledig heeft weergegeven. Het hof is ten dele aan deze grief tegemoet gekomen door een nieuwe (samenvattende) opsomming van feiten te geven, waaronder ook de gebeurtenissen na het bestreden kortgedingvonnis. Voor zover bepaalde door Woonbedrijf gestelde feiten in deze opsomming ontbreken, is dat omdat die feiten niet vast staan of omdat de opsomming slechts een samenvattende opsomming van de belangrijkste feiten betreft waarin niet naar volledigheid is gestreefd. Het hof zal alle feiten, voor zover relevant, bij de beoordeling betrekken. Grief 1 is hiermee voldoende besproken.
Grief 2 wanbetaling
3.6.3.[geïntimeerde] heeft, zo staat onbetwist vast, herhaald achterstanden in huurbetaling laten ontstaan. Ten tijde van dagvaarden van [geïntimeerde] in eerste aanleg bestond er een huurachterstand van 1,5 maand. In juli 2024, het moment waarop Woonbedrijf haar tweede dagvaarding in kort geding uitbracht, was er een achterstand van bijna 3 maanden. Weliswaar heeft de moeder van [geïntimeerde] de huurachterstand steeds kort voor de behandelingen in eerste aanleg voldaan, maar die tekortkoming wordt daarmee niet weggenomen. Bij de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 heeft Woonbedrijf hieraan nog toegevoegd dat de automatische incasso voor de huur van oktober 2024 is gestorneerd, hetgeen niet is betwist door [geïntimeerde] .
3.6.4.Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting uit de huurovereenkomst die inhoudt dat hij de huur steeds stipt moet voldoen. Het betalingsgedrag van [geïntimeerde] acht het hof ronduit zorgelijk, nu het (slechts) dankzij de inspanningen van zijn moeder is dat achterstanden, onder druk van een aanstaande zitting, steeds worden voldaan. Ten tijde van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof was er, gezien de stornering kort daarvoor, een achterstand van één maand. Het hof stelt vast dat de huurachterstand niet onevenredig is opgelopen sinds de behandeling in eerste aanleg. Dat in de bodemprocedure de huurovereenkomst op grond van één maand achterstand wordt ontbonden staat niet buiten twijfel. Het hof acht het thans dan ook niet gerechtvaardigd om vooruit te lopen op de uitkomst van de bodemprocedure en op grond van betalingsachterstanden in het verleden Woonbedrijf nu al toe te staan op deze grond ontruiming af te dwingen. Daarbij betrekt het hof de uitdrukkelijke toezegging van de moeder van [geïntimeerde] ter zitting dat zij nader initiatief gaat nemen teneinde tot een onderbewindstelling te komen, nu zij het steeds aanzuiveren van de huurachterstand van haar zoon (financieel) zelf niet (meer) kan volhouden.
3.6.5.Woonbedrijf heeft zowel de huurachterstand en wanbetaling afzonderlijk, als in samenhang met de ernstige en stelselmatige overlast ten grondslag gelegd aan haar vordering tot ontruiming. Het hof dient dan ook te beoordelen of de tekortkomingen, al dan niet in samenhang bezien, tot toewijzing van de ontruimingsvordering van Woonbedrijf moeten leiden. Daartoe dient het hof te beoordelen of sprake is van onrechtmatige overlast en of voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure een belangenafweging in het voordeel van Woonbedrijf zal uitvallen en de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken.
Grief 3 ernstige en structurele overlast
3.6.6.Met grief 3 komt Woonbedrijf op tegen het oordeel van de kantonrechter dat in onderhavig geval de ernstige en structurele overlast door [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk is om een ontruiming vooruitlopend op een beslissing over ontbinding in een bodemprocedure te rechtvaardigen. Met de grief bestrijdt Woonbedrijf het oordeel van de kantonrechter dat:
de overlastmeldingen een beperkte periode omvatten,
er sprake is van wisselende signalen / ervaringen in het complex,
uit de audio-opnamen niet kan worden opgemaakt dat sprake is van (leef)geluiden die het aanvaardbare structureel overschrijden alsook dat de opnames niet in de nachtelijke uren zijn opgenomen.
Woonbedrijf heeft aard en ernst van de overlast nader onderbouwd met:
- nadere meldingen van overlast alsmede geluidsfragmenten, opgenomen door [persoon A] ;
- de processen verbaal van bevindingen van de Politie Oost Brabant van 25 april 2024 en 14 juli 2024 (hierna te noemen de sfeerrapportages);
- het rapport geluidonderzoek Duurmeting, gedateerd 26 september 2024.
3.6.7.[geïntimeerde] heeft betwist dat hij overlast veroorzaakt, alsmede dat dit na de behandeling in eerste aanleg zou zijn verergerd. Sinds het vonnis in eerste aanleg is er meer rust en stabiliteit in zijn leven gekomen. Ter beoordeling van de gevraagde zorgmachtiging hebben twee psychiaters met [geïntimeerde] gesproken en geoordeeld dat hij in voldoende mate voor zichzelf kan zorgen. De zorgmachtiging is daarom afgewezen. [geïntimeerde] betwist dat er sprake is van drugsproblematiek, de politie heeft ook geen drugs bij hem aangetroffen. De gestelde geluidsoverlast, zorgweigering en intimidatie van omwonenden zijn onvoldoende om de ontruiming te bevelen.
3.6.8.Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:213 BW elke huurder gehouden is zich als een goed huurder te gedragen. De verplichting tot goed huurderschap strekt zich ook uit tot de omgeving van de gehuurde zaak; zo mag de huurder geen ontoelaatbare overlast veroorzaken voor derden die zich in de omgeving van het gehuurde bevinden, waaronder begrepen andere huurders in het gebouw waarin het gehuurde zich bevindt. Uit de literatuur en jurisprudentie volgt dan ook dat een huurder zich niet als 'goed huurder' gedraagt indien deze aan anderen overlast (in de vorm van onrechtmatige hinder) bezorgt of op andere wijze onrechtmatig jegens derden handelt. Een huurder schiet ten opzichte van de verhuurder tekort in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst indien hij onrechtmatige hinder veroorzaakt. De rechter in een bodemzaak dient te beoordelen of sprake is van een zodanige tekortkoming dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt (al dan niet in samenhang met de gestelde tekortkoming in de nakoming van de verplichting tot tijdige huurbetaling).
3.6.9.Woonbedrijf voert aan dat zij al vanaf oktober 2023 meldingen over [geïntimeerde] ontvangt. Deze zijn in ernst en frequentie toegenomen, ook na de mondelinge behandeling en het vonnis in eerste aanleg. De gedragingen waarover wordt geklaagd bestaan met name uit verward gedrag, geluidsoverlast in de vorm van harde muziek, woedeaanvallen, schreeuwen, lachen, schelden, stampen, slaan/tikken tegen de muur, gooien met spullen en treiterijen in en vanuit het gehuurde, overdag maar vooral in de nachtelijke uren en vroeg in de ochtend. De overlastmeldingen worden weliswaar voornamelijk gedaan door twee direct omwonenden, te weten [persoon A] en [persoon B] , maar zoals blijkt uit de sfeerrapportages van de politie durven niet alle omwonenden te melden omdat zij angstig zijn voor [geïntimeerde] . De ervaringen van de bewoner van nummer 24 liggen bovendien veel genuanceerder dan de moeder van [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg presenteerde. Immers, hij hoort [geïntimeerde] wel, doch in mindere mate nu hij in een andere portiek woont en omdat de muur tussen zijn woning en die van [geïntimeerde] steviger is. Ook de medewerkers van Woonbedrijf en van de GGD hebben zich geïntimideerd c.q. bedreigd gevoeld toen zij op huisbezoek bij [geïntimeerde] waren.
3.6.10.Het hof stelt vast dat Woonbedrijf in hoger beroep nog meer meldingen heeft overgelegd van [persoon A] en [persoon B] . Dat de intensiteit daarvan is toegenomen rechtvaardigt echter niet zonder meer de gevolgtrekking die Woonbedrijf daaraan verbindt, inhoudende dat daarmee ook de overlast is toegenomen. Weliswaar zien de meldingen nu op een langere periode, vanaf oktober 2023 tot en met 3 oktober 2024, maar voor de audio opnames die zijn overgelegd (in hoger beroep zijn daaraan toegevoegd geluidsfragmenten vanaf 28 maart 2024, opgenomen door [persoon A] ), geldt dat hieruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van geluiden die de norm van te aanvaarden geluiden die horen bij het wonen in de nabijheid van andere mensen overschrijden. Het hof hoort ruis, omgevingsgeluiden (een motor van een voertuig, vogels), gelach, stappen op de trap, het gerammel van een sleutelbos, het openen van een deur, [geïntimeerde] die spreekt en lacht (niet steeds verstaanbaar, veelal overdag), volgens de melder al dan niet tegen zichzelf. Het hof kan niet vaststellen in welke ruimte de geluidsopnamen zijn gemaakt: de hal, de belendende woonruimte van [persoon A] dan wel haar balkon. De omschrijving die [persoon A] geeft aan “harde muziek” op 5 en 11 mei 2024 strookt niet zonder meer met hetgeen het hof beluistert op de overgelegde opnames. Het hof wil zeker aannemen dat de geluiden als hinderlijk, storend en onplezierig kunnen worden ervaren, maar het hof acht, voor zover zij dat kan horen, de geluiden qua aard en ernst niet zonder meer ontoelaatbaar of onrechtmatig.
3.6.11.Het hof acht daarbij van belang dat [geïntimeerde] , met de door hem overgelegde filmpjes, de stelling dat bewoners zich onveilig en angstig voelen weerlegt. In het eerste filmpje (productie 5) staat [persoon B] in haar deuropening met (naar het lijkt) een mes geplakt op een stok. Zij spreekt [geïntimeerde] aan in het trappenhuis. Er is een woordenwisseling en [geïntimeerde] en [persoon B] spreken elkaar over en weer aan met onaardige woorden en (al dan niet) obscene teksten. In het tweede filmpje (productie 6) is [persoon B] zelf naar de etage van [geïntimeerde] gelopen en heerst er een sfeer waarbij [persoon B] en [geïntimeerde] elkaar over en weer uitdagen en kleineren. [persoon B] benadrukt dat zij echt niet bang is, dat ze [geïntimeerde] heeft gewaarschuwd en dat ze hem van de reling afstampt. Dat de bewoners angstig zijn en zich onveilig voelen ziet het hof hierin niet zonder meer bevestigd. De aangifte van het handgemeen op 28 juni 2024 door [persoon B] leidt niet tot een ander oordeel. Immers, ook als de gestelde duw heeft plaatsgevonden (dat [geïntimeerde] strafrechtelijk vervolgd wordt is nog niet gebleken) is, mede in het licht van de geschetste wijze waarop [persoon B] contact zoekt met [geïntimeerde] , naar het oordeel van het hof geen sprake van een dusdanig bedreigende situatie dat thans een ordemaatregel is vereist die ertoe strekt dat [geïntimeerde] de woning dient te ontruimen.
De verklaring van de bewoner van [huisnummer 5] geeft, zoals Woonbedrijf zelf terecht aanvoert, een genuanceerd beeld. De buurman aan de andere zijde ervaart geen ernstige overlast. Deze bewoner bevestigt dat hij in de naastgelegen portiek woont, dat hij om die reden minder hoort van [geïntimeerde] , maar ook dat zijn eigen portiek een klankkast is.
[persoon C] bevestigt in haar klachten dat [geïntimeerde] (sadistisch) lacht, maar evenzeer dat [persoon B] hem beledigt en dat er onrust heerst in het portiek. Dat [persoon C] één en ander als bedreigend ervaart, kan het hof niet gronden op het door haar genoemd feitelijk handelen van [geïntimeerde] . Haar meest recente klachten over de nacht van 2 op 3 oktober 2024 worden ook niet één op één onderschreven door de melding van [persoon A] over diezelfde nacht. De gestelde onveilige gevoelens bij medewerkers worden onderbouwd met de stelling dat [geïntimeerde] bij het gesprek van 24 januari 2024 verbaal opstandig en dwars reageerde. Nu geen sprake is van geweld of bedreiging acht het hof dit onvoldoende.
3.6.12.Het hof kan uit de (nadere) meldingen en gebeurtenissen binnen het bestek van dit kort geding dan ook niet met voldoende aannemelijkheid vaststellen dat sprake is van ontoelaatbare overlast die wordt veroorzaakt door [geïntimeerde] die tot een ordemaatregel moeten leiden. De bevindingen uit het geluidonderzoek Duurmeting leiden niet tot een ander oordeel. Het volgende is redengevend.
3.6.13.In de periode 6 tot 20 september 2024 zijn geluidsmetingen uitgevoerd. In het rapport staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) In opdracht van Woonbedrijf SWS is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de geluidsituatie in het woonperceel [adres] [huisnummer 2] en [huisnummer 1] te [woonplaats] . De betreffende woningen zijn gelegen als appartementswoningen.
Vanwege een lange duur van overlast van hinderlijke geluidafstraling vanuit dit woonperceel is een duurmeting uitgevoerd in de woning van [huisnummer 2] (1 week) en [huisnummer 1] (1 week). De microfoon stond centraal opgesteld in een verblijfsruimte voor een periode van respectievelijk 14 aaneengesloten dagen verdeeld over twee aanpandige woonpercelen. De meetopstelling is geplaatst van 6 tot 20 september 2024 en heeft 24 uur per etmaal het geluidniveau gemonitord. (…)
2.3.2Geluidvoorschriften Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Uit bovenstaande artikelen blijkt dat er geen normstelling (getalwaarde) in dB(A) is vastgelegd. Hieromtrent is aansluiting gezocht voor de situatie voor woningen naast bedrijfslocaties. Dit betreft het aan de Omgevingswet gerelateerde Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna ‘Bkl’). De in dit besluit opgenomen milieuvoorschriften, welke overigens geen juridische status voor onderhavige situatie is, hebben tot doel te bereiken dat een zo groot mogelijke bescherming voor het milieu wordt bereikt.Meer specifiek gaat het daarbij om het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van gevaar, schade of hinder voor de directe omgeving c.q. woningen. De grenzen van de geluidvoorschriften uit bovengenoemd besluit variëren op verschillende tijdstippen van de dag: overdag is meer geluid toegestaan dan ’s nachts. De voorschriften ten aanzien van de milieuaspecten ‘geluid’, zijn opgenomen in ‘Artikel 5.65’ van het Besluit. In tabel 1 is de voor onderhavige situatie relevante normstelling weergegeven. (…)
De voor de dag-, avond- en nachtperiode geldende grenswaarden ter hoogte van het ontvangpunt worden overschreden.
De klacht registraties gaan met name over het steeds periodiek hard spreken, schreeuwen en het uiten van diverse lachsalvo’s van een bewoner direct aanpandig van beide woonpercelen. Enerzijds worden deze geluiden geuit in de naastgelegen woning en anderzijds op het balkon cq ganggalerij. De ter hoogte van het ontvangerspunt gemeten equivalente A-gewogen geluidniveaus (LAeq), als weergegeven in tabel 3 zijn getoetst aan de conform het Bkl gestelde grenswaarden (zie tabel 1).
Naar aanleiding daarvan kan worden geconcludeerd dat:
Dagperiode
De voor de dagperiode (07:00 – 19:00 uur) geldende grenswaarde van 40 dB(A) (= 35 dB(A) + 5 dB voor correcties) ter hoogte van het ontvangpunt wordt overschreden.
Totaal zijn er over 14 etmalen in de dagperiode 1 keer een klacht geuit welke boven de
normstelling uit kwam. De overschrijdingen van de normstelling van 40 dB(A) lagen maximaal op 0.3 dB(A) boven voorgenoemde normstelling.
AvondperiodeDe voor de avondperiode (19:00 – 23:00 uur) geldende grenswaarde van 35 dB(A) (= 30 dB(A) + 5 dB voor correcties) ter hoogte van het ontvangpunt wordt overschreden.
Totaal zijn er over 14 etmalen in de avondperiode 2 keer een klacht geuit welke boven de
normstelling uit kwam. De overschrijdingen van de normstelling van 35 dB(A) lagen maximaal op 6.6 dB(A) boven voorgenoemde normstelling.
Nachtperiode
De voor de nachtperiode (23:00 – 07:00 uur) geldende grenswaarde van 30 dB(A) (= 25 dB(A) + 5 dB voor correcties) ter hoogte van het ontvangpunt wordt overschreden.
Totaal zijn er over 14 etmalen in de nachtperiode 5 keer een klacht geuit welke boven de normstelling uit kwam. De overschrijdingen van de normstelling van 30 dB(A) lagen maximaal op 4.6 dB(A) boven voorgenoemde normstelling.
3.6.14.Het hof stelt vast dat op 7 momenten overschrijding van de grenswaarden is vastgesteld, waarbij op 12 september 2024 binnen een kwartier drie momenten zijn geregistreerd.
De metingen stroken evenwel niet met de meldingen van [persoon A] . De meldingen van [persoon A] :
- op 6 september 2024 om 17.47 uur (hard gelach),
- op 7 september om 12.03 uur (kabaal) te horen zijn en om 17.11 (tegen zichzelf praten en lachen tussendoor),
- op 8 september om 19.39 uur (roepen) en 19.47 uur (hard lachen)
- op 11 september om 22.33 (geschreeuw en herrie), allen productie 99,
- op 12 september om 11.29 (lachen), productie 100,
worden niet ondersteund door de bevindingen uit het onderzoek.
De melding dat op 13 september tussen 02.45 uur en 04.00 uur hard gelach en seks
geluiden te horen zijn, wordt enkel op 03.30 uur ondersteund met de registratie: 13/09/2024 03:30:58 gemiddelde geluidniveau over lange tijd: 30.8 en maximale geluidniveau (piekniveau) 40.9 onder vermelding: Geschreeuw en bonkgeluid vanaf aanpandig perceel
De meldingen:
- op 16 september zou om 17.19 (lachen), en
- op 18 september zou om 07.13 (lachen), productie 100,
worden niet ondersteund door de bevindingen uit het onderzoek.
[persoon A] benoemt dus meer en andere overlastmomenten dan wordt gestaafd met metingen. Daarmee wordt hetgeen [persoon A] als ernstige overlast ervaart onvoldoende geobjectiveerd.
De gestelde ernstige en structurele overlast acht het hof dan ook onvoldoende aannemelijk. Naar het voorshands oordeel van het hof staat onvoldoende vast dat de bodemrechter, ook gezien het thans beschikbare aanvullende akoestisch onderzoek, zal oordelen dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst zodanig tekort is geschoten, dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.6.15.Woonbedrijf heeft in hoger beroep haar vordering nader onderbouwd met de sfeerrapportages van de politie. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof evenmin van structurele, laat staan onrechtmatige geluidsoverlast. Daar waar de politie, na meldingen van geluidsoverlast, op 9 februari 2024, 31 maart 2024, 3 april 2024, 17 en 18 juni 2024 en 4 en 5 juli 2024 naar de woning van [geïntimeerde] is gegaan, heeft zij zelf nimmer overlast waargenomen.
3.6.16.Dat [geïntimeerde] weigert zijn medewerking te verlenen aan verplicht onderhoud van de cv-ketel, alsmede dringende werkzaamheden in de badkamer van het gehuurde is onvoldoende gebleken. Namens [geïntimeerde] is ter zitting betwist dat hij iedere medewerking weigert en niemand toelaat in het gehuurde. Zo zou hij de loodgieter wel in zijn appartement hebben toegelaten, alsmede een monteur die een gas-onderzoek heeft verricht. Dat de sloper voor het openbreken van de leidingen niet is toegelaten is namens [geïntimeerde] erkend, maar op dat moment voelde [geïntimeerde] zich niet goed. Bovendien had hij die afspraak ook niet zelf gemaakt. Het hof moet zijn oordeel baseren op de ten tijde van de behandeling van dit kort geding bekende feiten. Voor nadere bewijslevering is binnen het bestek van dit kort geding geen plaats. Het door Woonbedrijf gestelde (herhaald) niet meewerken aan de uitvoering van (dringende) werkzaamheden staat dan ook niet vast en kan geen grond vormen voor ontruiming.
3.6.17.Het voorgaande leidt tot de slotsom dat onvoldoende vaststaat dat de bodemrechter, als het geschil aan de bodemrechter wordt voorgelegd, de huurovereenkomst zal ontbinden en [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde veroordeelt. Indien de gestelde tekortkomingen in samenhang worden bezien, leidt dat niet tot een ander oordeel. Gezien het gebrek aan objectiveerbare overlast en de huurachterstand van één maand acht het hof het niet gerechtvaardigd om de ontruimingsvordering, vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure nu toe te wijzen. Een afweging van belangen van Woonbedrijf en [geïntimeerde] leidt, mede gezien de vergaande mate waarin een ontruiming ingrijpt in het (woon) belang van [geïntimeerde] , evenmin tot het oordeel dat op korte termijn een voorlopige voorziening dient te worden getroffen die tot ontruiming leidt.
Grief 4 weigering hulpverlening
3.6.18.[geïntimeerde] heeft erkend dat er sprake is van psychische problematiek. Vaststaat (inmiddels) ook dat sinds de behandeling van het kort geding in eerste aanleg geen concrete hulpverlening van de grond is gekomen. Tot welke vervolgstappen het bezoek van Bemoeizorg gaat leiden is niet inzichtelijk. Er zijn ook, mede ten gevolge van de afwezigheid van [geïntimeerde] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, weinig aanknopingspunten om te concluderen dat [geïntimeerde] inmiddels blijk heeft gegeven van inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan. De moeder van [geïntimeerde] heeft ter zitting bevestigd dat [geïntimeerde] op 15 oktober 2024 naar de neuroloog gaat voor een slaaponderzoek, maar van concreet zicht op nadere zorg- of hulpverlening is niet gebleken. Van een steunend sociaal netwerk buiten zijn moeder evenmin. Woonbedrijf komt in zoverre terecht op tegen de overweging van de kantonrechter dat het realistisch is dat verbetering optreedt nu er zicht is op gedwongen hulpverlening. Dit is echter geen zelfstandige dragende overweging. De grief slaagt niet, omdat het niet aanvaarden van (gedwongen) hulpverlening geen grond vormt voor ontbinding van de huurovereenkomst. Dit neemt niet weg dat het hof van oordeel is dat enige hulp voor [geïntimeerde] dringend is gewenst. Dat geldt te meer nu uit het hiervoor besprokene voldoende blijkt dat [geïntimeerde] met zijn gedrag zeker enige vorm van overlast veroorzaakt en het voortduren daarvan de balans kan doen omslaan in het nadeel van [geïntimeerde] .
Grief 5 toekomstige huurtermijnen
3.6.19.Nu de door Woonbedrijf gevorderde ontruiming wordt afgewezen wordt grief 5, waarmee Woonbedrijf opkomt tegen afwijzing van de vordering die strekt tot betaling van de nog niet opeisbare huurtermijnen vanaf april 2024 tot aan de dag van ontruiming, verworpen.
Grief 6 voorwaardelijke ontbinding
3.6.20.Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat ook de subsidiair gevorderde voorziening, een ontruiming onder nadere voorwaarden, in dit kort geding dient te worden afgewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat voorshands onvoldoende zeker is dat een bodemrechter zal oordelen dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten en dat die tekortkoming volgens de bodemrechter een (al dan niet voorwaardelijke) ontbinding van de huurovereenkomst zal rechtvaardigen. Daar komt bij dat een voorwaardelijke veroordeling tot ontruiming van een huurwoning op gespannen voet staat met artikel 7:231 lid 1 BW, waarin (kort gezegd) staat dat ontbinding van een huurovereenkomst en een daarmee samenhangende veroordeling tot ontruiming slechts door de rechter kunnen worden uitgesproken. Als een veroordeling tot ontruiming voorwaardelijk zou worden uitgesproken, zou in beginsel op een later moment, zodra naar de mening van Woonbedrijf de voorwaarde in vervulling gaat, ontruiming kunnen plaatsvinden zonder dat op dat moment een rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden of de op dat moment bestaande feiten en omstandigheden een toerekenbare tekortkoming opleveren die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Daarom moet naar het oordeel van het hof terughoudend worden omgegaan met het uitspreken van voorwaardelijke veroordelingen tot ontruiming van woningen.
3.6.21.Omdat de grieven geen doel hebben getroffen zal het hof het kortgedingvonnis bekrachtigen. Grief 7 heeft gezien het voorgaande geen zelfstandige betekenis.
3.6.22.Het hof zal Woonbedrijf als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof stelt de kosten voor de procedure in hoger beroep aan de kant van [geïntimeerde] vast op:
- Griffierecht € 349,00
- Salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten x tarief II)
- Nakosten
3.6.23.De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.6.24.Uit het bovenstaande volgt de onderstaande uitspraak.