Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
[appellant sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/398514 / KG ZA 23-570)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties 13 tot en met 20.
3.De beoordeling
- a. [appellanten] zijn eigenaar van het perceel met opstallen gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
- b. Bij een in oktober 2018 gesloten huurovereenkomst heeft [senior] een deel van het pand, te weten de op de begane grond gelegen winkel-/horecaruimte ter grootte van circa 130 m2 BVO (hierna: de bedrijfsruimte) verhuurd aan [X group B.V.] . (hierna: [X group B.V.] ). De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaren, lopende tot en met 31 oktober 2023, en voorziet in de mogelijkheid van verlenging met een aansluitende periode van vijf jaren. In artikel 15.5 van de huurovereenkomst staat dat [X group B.V.] het recht heeft tot onderhuur (hof: bedoeld is kennelijk onderverhuur) aan een door haar aangewezen [X franchisenemer] .
- c. Medio 2021 heeft een juridische splitsing van [X group B.V.] plaatsgevonden. De huurovereenkomsten die [X group B.V.] heeft gesloten met derden, zijn daarbij onder algemene titel overgegaan op de verkrijgende vennootschap [Y B.V.] (hierna: [Y B.V.] ).
- d. Op enig moment (volgens punt 4 van productie 16 bij de memorie van grieven op 13 september 2021) hebben [X group B.V.] als franchisegever en [Y B.V.] als onderverhuurder, een franchiseovereenkomst en onderhuurovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] als franchisenemer en onderhuurder. De franchiseovereenkomst had betrekking op het recht om in de bedrijfsruimte een pizzarestaurant te exploiteren met gebruikmaking van de “ [Z-formule] ”. Bij de onderhuurovereenkomst is de bedrijfsruimte aan [geïntimeerde] verhuurd.
- e. [geïntimeerde] heeft investeringen in het pand gedaan om het pand in te richten conform de “ [Z-formule] ”.
- f. [Y B.V.] heeft sinds juli 2022 meermalen achterstanden laten ontstaan in de betaling van de huur aan [senior] .
- g. Bij brief van 24 november 2022 – met op het briefpapier het kennelijk voorgedrukte briefhoofd “ [bedrijfsnaam] ” – heeft [persoon A] namens [Y B.V.] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
- h. Vanaf maart 2023 heeft [Y B.V.] geen huur meer betaald aan [senior] .
- i. [X group B.V.] is op 23 mei 2023 in staat van faillissement verklaard.
- j. De advocaat van [senior] heeft bij brief van 14 september 2023 [Y B.V.] gesommeerd om de huur over de maanden maart tot en met september 2023 te voldoen.
- k. In juli en augustus 2023 hebben tussen partijen onderhandelingen plaatsgevonden over een tussen [senior] en [geïntimeerde] te sluiten huurovereenkomst. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
- l. [Y B.V.] heeft een zogenoemde turboliquidatie in gang gezet. In het handelsregister is op 6 oktober 2023 geregistreerd dat [Y B.V.] is ontbonden en is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 29 augustus 2023.
- m. Bij brief van 13 oktober 2023 heeft de advocaat van [appellanten] aan de toenmalig advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
- o. [geïntimeerde] heeft [senior] bij exploot van 8 januari 2024 (dit is één dag vóór de mondelinge behandeling van het onderhavige kort geding bij de kantonrechter) gedagvaard in een bodemprocedure voor de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven. In deze bodemprocedure vordert [geïntimeerde] , samengevat,
- p. [senior] heeft op 4 april 2024 (dit is vijf dagen vóór het nemen van de memorie van grieven door [appellanten] in het onderhavige kort geding) een conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een voorwaardelijke eis in reconventie, genomen in de bodemprocedure. [senior] heeft hierbij de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie bestreden en in reconventie, voor het geval de vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen, vorderingen ingesteld die overeenstemmen met de hierna in rov. 3.2.1 weer te geven vorderingen van [appellanten] in dit kort geding.
- q. In (punt 19 van) de op 4 april 2024 genomen conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie in de bodemzaak is vermeld dat [geïntimeerde] met ingang van 1 oktober 2023 “tot heden” aan [senior] een vergoeding ter hoogte van de (volgens de hoofdhuurovereenkomst geldende) huurprijs van € 2.800,-- voldoet. Ook in punt 7 van de op 9 april 2024 genomen memorie van grieven hebben [appellanten] gesteld dat [geïntimeerde] de vergoeding “tot op heden” voldoet.
- r. Aan het hof is niet bekend of in de bodemprocedure al een mondelinge behandeling is bepaald en enig vonnis is gewezen.
- 1. veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van de bedrijfsruimte;
- 2. bepaling dat die veroordeling binnen de termijn van één jaar, als bedoeld in artikel 557a lid 3 Rv, ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
- 3. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding aan [appellanten] , gelijk aan de overeengekomen huurprijs van € 2.800,-- per maand, met ingang van 1 oktober 2023 tot en met de maand waarin [geïntimeerde] de bedrijfsruimte heeft ontruimd;
- 1. veroordeling van [senior] om in afwachting van de uitspraak in de door [geïntimeerde] aan te spannen bodemprocedure over een indeplaatsstelling dan wel contractovername te gedogen dat [geïntimeerde] in het gehuurde het bedrijf exploiteert, en [senior] te verbieden om een eventueel ontruimingsvonnis te executeren;
- 2. te bepalen dat [geïntimeerde] de plaats van [Y B.V.] zal innemen als ware zij huurder, en in de gehuurde bedrijfsruimte het overgenomen pizzabedrijf exploiteert in afwachting van een onherroepelijke uitspraak in de bodemprocedure, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat het gebruik of de exploitatie door toedoen van [senior] wordt verhinderd of bemoeilijkt;
- 3. veroordeling van [senior] tot bekendmaking van een bankrekeningnummer waarop [geïntimeerde] het maandelijkse huurbedrag van € 2.800,-- kan overmaken;
- In het kortgedingvonnis in het tweede kort geding (zaaknummer 10792228 \ CV EXPL 23-6922) heeft de kantonrechter, samengevat, [senior] veroordeeld tot bekendmaking van een bankrekeningnummer waarop de maandelijkse vergoeding van € 2.800,-- door [geïntimeerde] kan worden overgemaakt. De kantonrechter heeft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het door [geïntimeerde] meer of anders gevorderde afgewezen.
- In het kortgedingvonnis in het eerste kort geding (zaak-/rolnummer C/01/398514 / KG ZA 23-570, dit is het in dit hoger beroep bestreden vonnis) heeft de kantonrechter, samengevat, [geïntimeerde] veroordeeld om aan [naam appellanten] (hof: het is niet duidelijk wie hier wordt bedoeld: [appellanten] of [senior] ), vanaf twee weken na bekendmaking van het bankrekeningnummer, te voldoen een vergoeding gelijk aan de met [X group B.V.] , althans [Y B.V.] overeengekomen huurprijs van € 2.800,-- per maand met ingang van 1 oktober 2023 voor elke maand of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] de bedrijfsruimte in gebruik heeft. De kantonrechter heeft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het door [appellanten] meer of anders gevorderde afgewezen.
- Toewijzing van een vordering tot ontruiming is in kort geding slechts gerechtvaardigd als met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten is dat deze vordering ook in een (eventuele) bodemprocedure zal worden toegewezen en de eiser bij die ontruiming een voldoende spoedeisend belang heeft (rov. 2.4).
- Het is niet aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] de bedrijfsruimte aan de door [appellanten] genoemde [persoon B] of aan een andere derde in gebruik heeft gegeven (rov. 2.5).
- [geïntimeerde] heeft op 13 september 2021 een onderhuurovereenkomst gesloten met [Y B.V.] en een franchiseovereenkomst met [X group B.V.] (rov. 2.6).
- De hoofdhuurovereenkomst tussen [senior] en [Y B.V.] is niet opgezegd en evenmin ontbonden. De hoofdhuurovereenkomst is dus niet beëindigd. Daarom kan dus niet vastgesteld worden dat als gevolg van beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst de onderhuurovereenkomst is beëindigd (rov. 2.7, eerste deel).
- Verder was de turboliquidatie van [Y B.V.] onrechtmatig, omdat er nog baten waren. Op grond van de onderhuurovereenkomst tussen [Y B.V.] en [geïntimeerde] was [Y B.V.] immers gerechtigd om huur te ontvangen (rov. 2.7, tweede deel).
- Wanneer blijkt dat de turboliquidatie onterecht heeft plaatsgevonden (omdat er nog baten binnen de BV aanwezig waren) of alsnog een bate – nadien – ontstaat, heeft een schuldeiser de mogelijkheid de rechtbank te verzoeken de vereffening te heropenen op grond van artikel 2:23c lid 1 BW. In dat geval herleeft de vennootschap ter afwikkeling van de her- c.q. geopende vereffening. Een dergelijke herleving vindt plaats met terugwerkende kracht, zodat de BV moet worden geacht ook in de tussentijd als zodanig te hebben bestaan. Naast de vereffening ex artikel 2:23c lid 1 BW kan een turbogeliquideerde BV ook herleven indien sprake is van een (later opkomende) bate en bovendien aan de vereisten voor faillissement is voldaan. In dergelijke situaties wordt ervan uitgegaan dat de BV is blijven voortbestaan ter afwikkeling van het faillissement (rov. 2.8).
- Op basis van de in dit kort geding beschikbare informatie valt niet – en zeker niet met voldoende mate van zekerheid – te voorspellen wat de gevolgen zullen zijn van het aanvechten van de turboliquidatie door ieder of een van partijen. Daarbij komt dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat zij (tot het faillissement van [Y B.V.] ) de huur elke maand tijdig betaalde en dat zij bereid is rechtstreeks aan [senior] te betalen, maar dat [senior] heeft geweigerd zijn bankrekeningnummer bekend te maken. [senior] heeft op zitting erkend dat hij zijn bankrekeningnummer niet aan [geïntimeerde] bekend wilde maken, omdat hij een rechtsverhouding heeft met [Y B.V.] , en niet met [geïntimeerde] (rov. 2.9).
- In de gegeven omstandigheden hebben [appellanten] bij een titel tot ontruiming daarom onvoldoende (spoedeisend) belang. De gevorderde ontruiming zal worden afgewezen (rov. 2.10).
- De vordering ter zake betaling van het bedrag van € 2.800,-- is toewijsbaar (rov. 2.10).
- de vraag of de hoofdhuurovereenkomst tussen [senior] en [Y B.V.] geëindigd is; een opzegging of ontbinding van die hoofdhuurovereenkomst heeft in elk geval niet plaatsgevonden;
- de vraag of de turboliquidatie van [Y B.V.] rechtmatig heeft plaatsgevonden, en of de vereffening heropend moet worden;
- de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden, [senior] of [appellanten] [geïntimeerde] als wederpartij en dus als huurder zouden moeten accepteren.
- [appellanten] hebben niet betwist dat [geïntimeerde] aanzienlijke investeringen heeft gedaan om de bedrijfsruimte in te richten volgens de [geïntimeerde] -formule en dat [geïntimeerde] die investeringen nog niet heeft kunnen terugverdienen.
- [appellanten] hebben niet betwist dat [geïntimeerde] tot aan de datum van de turboliquidatie van [Y B.V.] BV de volgens de onderhuurovereenkomst geldende huur steeds correct aan [Y B.V.] heeft voldaan.
- [geïntimeerde] heeft de (volgens de hoofdhuurovereenkomst geldende) huur van € 2.800,-- per maand, althans een vergoeding ter hoogte van dat bedrag, over de maanden na de turboliquidatie tot op heden steeds ook correct aan [senior] voldaan.
- [appellanten] hebben geen concrete bezwaren geformuleerd tegen de wijze waarop [geïntimeerde] haar onderneming in het gehuurde exploiteert. Dat [appellanten] concrete aanleiding hebben om de vrezen dat [geïntimeerde] een huurovereenkomst met [senior] of ( [appellanten] ) niet correct zal nakomen, hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt.
- [geïntimeerde] de (voor de hoofdhuur geldende) huurprijs van € 2.800,-- per maand tot op heden correct aan [appellanten] voldoet;
- geen concrete aanleiding bestaat om te vrezen dat [geïntimeerde] haar onderneming in het gehuurde niet op correcte wijze zal exploiteren of anderszins de voorwaarden van de hoofdhuurovereenkomst niet zal nakomen;
- [geïntimeerde] aanzienlijke investeringen heeft gedaan om de bedrijfsruimte in te richten volgens de PJ-formule;
- [geïntimeerde] die investeringen nog niet heeft kunnen terugverdienen.