ECLI:NL:GHSHE:2024:3739

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.328.523_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake meerwerk en aanneemsom in bouwrechtelijke geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2024 een herstelarrest gewezen in een hoger beroep dat betrekking heeft op een bouwrechtelijk geschil tussen een aannemer (appellant) en zijn opdrachtgevers (geïntimeerden). De zaak betreft de vraag of de door de aannemer opgevoerde meerwerkposten binnen de overeengekomen aanneemsom vallen of dat deze als extra kosten moeten worden verrekend. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 4 juni 2024 geoordeeld dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen en heeft de geïntimeerden toegelaten tot het leveren van bewijs dat het meerwerk verrekend zou worden met het minderwerk. Na beoordeling van de ingediende bewijsstukken heeft het hof geconcludeerd dat de geïntimeerden niet zijn geslaagd in het bewijs dat het meerwerk binnen de aanneemsom viel. Het hof heeft vervolgens de door de aannemer opgevoerde meerwerkposten beoordeeld en vastgesteld dat een aantal van deze posten als meerwerk kunnen worden aangemerkt, terwijl andere posten niet als zodanig zijn bewezen. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerden een bedrag van € 16.018,56 aan de aannemer moeten betalen, inclusief btw, en heeft het de wettelijke rente toegewezen vanaf 2 januari 2022. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Limburg vernietigd en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.328.523/01
arrest van 26 november 2024
in de zaak van
[appellant],
[woonplaats en vestigingsplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S.L. Smits-Emons te Echt, gemeente Echt-Susteren,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1]

2.
[geïntimeerde sub 2]
[woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. F. Dijkslag te Amersfoort,
in vervolg op het tussenarrest van 4 juni 2024.

5.Het tussenarrest van 4 juni 2024

5.1.
Bij tussenarrest van 4 juni 2024 heeft het hof onder meer geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen.
Het hof heeft [geïntimeerden] toegelaten tot het leveren van het bewijs dat het meerwerk (geheel) zou worden verrekend met het minderwerk althans (steeds) binnen de aanneemsom viel (en dus niet tot bijbetaling zou leiden) en heeft de zaak naar de rol van 18 juni 2024 verwezen, teneinde [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wensen te leveren. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van:
  • de akte overlegging bewijs van 18 juni 2024 met producties van [geïntimeerden] , ingekomen middels H3-formulier ter griffie van dit hof op 19 juni 2024;
  • de antwoordakte van 2 juli 2024 met producties van [appellant] , ingekomen middels H3-formulier ter griffie van dit hof op 3 juli 2024 en
  • het bericht van mr. Dijkslag dat [geïntimeerde sub 1] op vrijdag 18 oktober 2024 is overleden.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof acht [geïntimeerden] niet geslaagd in het opgedragen bewijs en licht dat oordeel als volgt toe.
7.2.
[geïntimeerden] hebben een akte overlegging bewijs genomen en afgezien van het horen van getuigen.
In hun akte overlegging bewijs stellen [geïntimeerden] dat als [geïntimeerden] bepaald werk wensten dat niet binnen de oorspronkelijke aanneemsom paste -het hof merkt op dat dat dus kennelijk wel is voorgekomen-, [appellant] aangaf dat hij dit werk niet ging uitvoeren en dat [geïntimeerden] hiervoor een andere partij dienden in te schakelen. Deze stelling onderbouwt [geïntimeerden] met drie voorbeelden, waaruit volgens [geïntimeerden] blijkt dat [appellant]
altijd(cursief hof) aangaf wanneer iets niet paste binnen de vaste aanneemsom en dat in plaats van hiervoor meerwerk overeen te komen, [geïntimeerden] -als zij dit toch wilden laten uitvoeren- een derde dienden in te schakelen.
7.3.
Naar het oordeel van het hof is op grond van de drie voorbeelden, anders dan [geïntimeerden] betogen, in elk geval niet bewezen dat [appellant] dat
altijdzo aangaf en
altijddoorverwees naar derden. Verder hebben [geïntimeerden] in het kader van de bewijslevering opgemerkt dat [geïntimeerden] op grond van hetgeen naar hun inzicht bleek uit de voorbeelden ervan uitgingen dat, als er al sprake zou zijn van enig ander meerwerk, dat binnen de vaste aanneemsom zou vallen. Waarom [geïntimeerden] dat zouden hebben mogen aannemen is door [geïntimeerden] niet toegelicht, laat staan bewezen. Niet bewezen is dus dat meerwerk steeds binnen de vaste aanneemsom zou vallen. Evenmin is bewezen dat als vaststaand kan worden aangenomen dat meerwerk (bijvoorbeeld wegens verrekening) (steeds) niet tot bijbetaling zou leiden. Naar het oordeel van het hof ziet hetgeen [geïntimeerden] in hun akte als bewijs hebben aangevoerd in het geheel niet op het aan hen opgedragen bewijs. In de bewijsopdracht gaat het namelijk specifiek om het door [geïntimeerden] gestelde dat het eventueel wel uitgevoerde meerwerk (geheel) zou worden verrekend met het minderwerk
en dus niet tot bijbetaling zou leiden.Uit hetgeen in de akte overlegging bewijs is aangevoerd kan in het bijzonder dit laatste (cursieve deel) niet worden afgeleid.
Dat (noodzaak tot) bijbetaling nooit het geval zou kunnen zijn is in het geheel niet aangetoond.
8.1.
Nu [geïntimeerden] niet zijn geslaagd in het opgedragen bewijs, ziet het hof zich voor de taak gesteld om ten aanzien van de verschillende door [appellant] als meerwerk opgevoerde posten - waarbij door [appellant] in het bijzonder is verwezen naar productie 20 bij memorie van grieven - te beoordelen of vastgesteld kan worden dat sprake is van meerwerk (dat door [geïntimeerden] dient te worden betaald). Dit in het kader van grief V van [appellant] over het meerwerk.
8.2.
[appellant] stelt (in hoger beroep) dat er voor een totaal van € 27.383,08 incl. btw aan meerwerk (meerkosten- in de zin van extra kosten voor (kort gezegd) nadere opdrachten) is verricht.
8.3.
Zoals ook door de rechtbank is overwogen (en waartegen geen beroepsgronden zijn gericht), zijn partijen het erover eens dat het als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde stuk als uitgangspunt geldt voor de door [appellant] te verrichten werkzaamheden (waarvoor een te betalen bedrag van € 68.111,96 was afgesproken medio april 2021).
8.4.
Het hof herhaalt dat, nu het hof bij tussenarrest heeft vastgesteld dat sprake is van een vaste aanneemsom, geldt dat [appellant] geen recht op bijbetaling ten titel van meerwerk heeft waar het bij een respectieve post gaat om hoger uitgepakte kosten dan door hem oorspronkelijk begroot. Bij een vaste aanneemsom komen dergelijke extra kosten (van uitvoering van het oorspronkelijk overeengekomen werk) immers voor risico van [appellant] .
Het hof merkt verder in algemene zin ook op dat de door [appellant] overgelegde facturen op zichzelf niet als (doorslaggevend) bewijs kunnen dienen van concrete afspraken inzake (specifiek) meerwerk.
Sloopwerk
slopen rolluik
8.4.1.
[appellant] stelt dat een extra opdracht is gegeven tot het slopen van het rolluik.
In de discussie tussen partijen over het door een hulp van [geïntimeerden] verricht zijn van (meer)werk wordt in de e-mail van 16 maart 2022 (productie 14 bij inleidende dagvaarding) ook gerept over ‘slopen rolluik (3 uur)’ door de belangenbehartiger van [appellant] .
[geïntimeerden] stellen dat het slopen van het rolluik inbegrepen was in het oorspronkelijk overeengekomen werk. Overeengekomen was namelijk het vervangen van de deur door een kunststofkozijn zonder deur. Hiervoor diende de oude deur, inclusief rolluik, te worden verwijderd, aldus [geïntimeerden]
[appellant] heeft hier bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep niet meer op gereageerd.
Hoewel het slopen van een rolluik ook niet uitdrukkelijk in de wensenlijst (productie 3) vermeld staat, ziet het hof, gelet op bovenstaande, geen sluitend bewijs dat het ‘sloopwerk rolluik’ als meerwerk heeft te gelden dat betaald moet worden. [geïntimeerden] hebben ook niet hoeven te begrijpen dat dat meerwerk zou betreffen.
container groen
8.4.2.
[appellant] stelt dat ook in zijn opdracht een container is besteld bij [bedrijf A] voor het groenafval in de tuin. De factuur van [bedrijf A] is overgelegd met nummer 1. Op die factuur is te zien dat deze betrekking heeft op het project [adres] .
[geïntimeerden] stellen dat er voor de groencontainer geen opdracht is gegeven. Zij zouden hier zelf voor zorgdragen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep – spreekaantekeningen onder 17 – heeft [appellant] aangevoerd dat dit een container betrof die door [appellant] besteld was bij [bedrijf A] voor het afvoeren van bouwmateriaal. Volgens [appellant] hebben [geïntimeerden] daar groenafval in gedeponeerd, welk groenafval is afgevoerd en waar kosten voor in rekening zijn gebracht.
Het hof oordeelt als volgt. De factuur van [bedrijf A] van 26 augustus 2021 ziet niet op afvoerkosten, maar op de “Portaalcontainer Groen”. Dat deze container op zichzelf als meerwerk is te beschouwen leidt het hof uit het een en ander niet af. Het zijn ook niet de afvoerkosten die als meerwerk worden opgevoerd. Het hof is van oordeel dat dit geen meerwerkpost betreft.
Metselwerk
8.4.3.
[appellant] stelt dat de werkzaamheden – metselen penant en metselen trappen – niet vermeld staan op de eerste begroting en dat dit werk wel is uitgevoerd in opdracht van [geïntimeerden] [appellant] stelt dat dit dus meerwerk is.
[geïntimeerden] stellen dat, hoewel misschien niet expliciet genoemd in de offerte, zij ervan uit mochten gaan dat dit inbegrepen was in het oorspronkelijk overeengekomen werk. Het metselwerk is in de offerte algemeen omschreven zonder dat er specifieke onderdelen worden vermeld.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep stelt [appellant] dat het metselwerk heel slecht was en daarom hersteld diende te worden. Dit was in eerste instantie niet voorzien. Volgens [appellant] zaten er ook twee rolluiken ingemetseld in de muur.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerden] niet hebben betwist dat [geïntimeerden] hiertoe opdracht hebben gegeven. Daarbij moet het, gezien het ontbreken in de oorspronkelijke begroting, wel gaan om een opdracht van na de oorspronkelijke begroting. In dat geval hadden [geïntimeerden] moeten begrijpen dat er dan ook meerwerkkosten aan verbonden zouden zijn. Het hof is van oordeel dat dit meerwerk – zowel penant als trappen – vooralsnog toewijsbaar is. Het gaat hierbij om een bedrag van € 845,= exclusief btw.
Staalconstructie
8.4.4.
[appellant] stelt dat de staalconstructie zoals eerst begroot niet passend bleek te zijn, aangezien de doorbraken groter waren dan bij de start voorgenomen en toegelicht. Uit de verklaring van de [persoon A] (productie 18 bij inleidende dagvaarding) bleek - aldus [appellant] - dat [geïntimeerde sub 1] op de locatie heeft gekozen waar constructief gezien de grootste bovenbelasting afdraagt en waar de staalconstructie van de voorzetwand geplaatst is. Volgens [appellant] blijkt uit de specificatie dat de oorspronkelijk begrote staalconstructie in mindering is gebracht en dat de meerprijs voor de uiteindelijke staalconstructie is toegevoegd.
[geïntimeerden] stellen dat zij nu pas vernemen dat de staalconstructie niet passend zou zijn, omdat de doorbraken groter waren dan voorzien. Dit verbaast [geïntimeerden] ook, aangezien zij aan [appellant] nog voor het verstrekken van de opdracht duidelijk hebben aangegeven wat ze
wilden, namelijk precies dezelfde grootte als het bestaande kunststof kozijn. Ook de plaats
van het nieuwe kozijn is toen volgens [geïntimeerden] besproken met [appellant] . Dat moet voor [appellant] duidelijk zijn geweest. [geïntimeerden] betwisten uitdrukkelijk dat zij tijdens de bouw iets anders hebben opgedragen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat uit de verklaring van de [persoon A] blijkt dat tijdens een bezoek op 4 mei 2021 gekozen is voor grotere doorbraken dan bij de start voorzien. Toen was de kostenbegroting al gemaakt, aldus [appellant] .
Het hof oordeelt als volgt. In de verklaring van de [persoon A] staat vermeld dat [geïntimeerde sub 1] toen heeft gekozen voor de grotere afmetingen. Het hof is van oordeel dat dit als meerwerk kan worden beschouwd. Dat er opdracht is gegeven is door [appellant] onderbouwd en wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van de [persoon A] . Naar het oordeel van het hof moesten [geïntimeerden] ook wel begrijpen dat grotere afmetingen meer kosten met zich zouden meebrengen. Het gaat om een bedrag van € 1.405,= exclusief btw.
Kozijnen en deuren
Grotere kunststof kozijnen
8.4.5.1. [appellant] stelt dat er in opdracht van [geïntimeerden] er kunststof kozijnen zijn geplaatst die groter waren dan de kozijnen die eerst begroot waren. De oorspronkelijk geoffreerde ramen zijn dus in mindering gebracht en vervolgens zijn de meerkosten opgevoerd. [geïntimeerden] hebben ook opdracht gegeven om een extra kozijn in de gang te plaatsen.
Uit de door [appellant] overgelegde factuur nr. 6 van 14 september 2021 blijkt dat er kozijnen zijn geleverd, glas en hardstenen dorpels voor een totaal bedrag van € 5.885,97 excl. btw. De hardstenen dorpels zijn volgens [appellant] dus wel degelijk geleverd en geplaatst en daar dient dus ook voor betaald te worden. [appellant] verwijst ook naar productie 22, zijnde een mailbericht van [geïntimeerden] van 9 mei 2021. In dit mailbericht (
“Ook even via de mail. We vonden een offerte van [bedrijf B] in onze brievenbus en we gaan ervan uit dat jij deze erin gestopt hebt. Op de laatste pagina staat er een akkoord verklaring en wat ons betreft is het akkoord.”)verklaart [geïntimeerde sub 1] zich uitdrukkelijk akkoord met de opdracht tot het plaatsen van de kunststof kozijnen en de uitgebrachte offerte van [bedrijf B] . Volgens [appellant] blijkt hieruit dat er tussentijds ook overleg is gevoerd over het uit te voeren meerwerk en de meerprijs die daarmee gepaard gaat.
[geïntimeerden] stellen dat zij de nu door [appellant] opgevoerde factuur van 14 september 2021 nooit hebben gezien en ook niet hebben geaccordeerd. Als het al juist is dat de kosten voor de kunststof kozijnen uiteindelijk duurder zijn uitgevallen dan [appellant] ze heeft begroot, dan dient dat volgens [geïntimeerden] voor zijn risico te blijven nu partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen. Alleen indien en voor zover een stelpost zou zijn overschreden, kan [appellant] aanspraak maken op het bedrag van de overschrijding. Hiervan is echter geen sprake, aldus [geïntimeerden]
stellen dat de hardstenen dorpels reeds in de aanneemsom waren begrepen (post 35 van de offerte) en nu middels het meerwerk nogmaals in rekening worden gebracht. Overigens hebben [geïntimeerden] reeds tweemaal voor de hardstenen dorpels betaald. Blijkens de als productie 1 overgelegde door [geïntimeerden] geaccordeerde offerte van [bedrijf B] B.V. van 8 mei 2021 waren de hardstenendorpels ook in de prijs van de kunststof kozijnen inbegrepen.
Het hof oordeelt, gelet op de door [appellant] aangedragen onderbouwing -in het bijzonder ook de mail van [geïntimeerden] van 9 mei 2021- dat de meerkosten van de grotere kunststof kozijnen als meerwerk zijn te beschouwen. Voor zover [geïntimeerden] bedoeld hebben dat hiervoor al (meermaals) betaald is, heeft het hof dat niet kunnen vaststellen. Het oorspronkelijk begrote bedrag is in de opstelling van [appellant] in mindering gebracht. Ten aanzien van de meerkosten van dit meerwerk gaat het om een bedrag van € 1.698,= exclusief btw.
Binnendeur
8.4.5.2. Volgens [appellant] geldt ook voor de binnendeur dat de oorspronkelijke stelpost (van
€ 800,= voor twee deuren inclusief scharnieren en glas, zo leidt het hof af uit productie 21 alsmede uit de spreekaantekeningen van [appellant] ) in mindering is gebracht en de daadwerkelijke kostprijs is opgenomen als meerwerk.
In productie 20 heeft het hof als opgevoerde werkelijke kostprijs een bedrag van € 924,20 (726,- + 26,20 + 172,-) vermeld gezien, hetgeen neer zou komen op een meerprijs van € 124,20. [appellant] heeft ter onderbouwing ook verwezen naar de facturen met nummers 7, 8, 9 en 10.
Ook [geïntimeerden] zijn uitgegaan van een stelpost voor twee deuren. Zij hebben verder als volgt gereageerd.
Volgens factuur 7 worden er vier deuren gerekend. [geïntimeerden] stellen dat er maar drie deuren zijn geleverd en dat [appellant] voor drie deuren volgens factuur 7 daadwerkelijk € 640,05 heeft betaald. Dat daarnaast € 144,= voor het glas (factuur 10) en het slot voor 1 deur, totaal
€ 30,19 (factuur 9) kunnen worden opgevoerd, zodat [appellant] dus in totaal € 814,24, exclusief btw en opslagen, heeft uitgegeven voor drie deuren, terwijl er een stelpost van € 800,= was voor twee deuren.
Van de facturen 8 en 9 hebben [geïntimeerden] betwist dat deze betrekking hadden op zijn woning. [appellant] heeft geen nieuwe paumelles (factuur 8 en 9) gebruikt, maar heeft hij gewoon de oude die er al zaten gebruikt. Er is op gewezen dat er boven deze facturen ook geen naam vermeld staat.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] toegelicht (spreekaantekeningen onder 17, vierde post), althans zo begrijpt het hof het, dat er wel degelijk vier deuren geleverd zijn, maar dat het hier slechts gaat om twee door [geïntimeerden] gekozen deuren, die - hetgeen onweersproken is gebleven - duurder waren dan de stelpost.
Gelet hierop acht het hof het betoog van [geïntimeerden] over drie in plaats van vier deuren niet relevant. Omdat [appellant] niet meer gereageerd heeft op het verweer inzake paumelles/scharnieren acht het hof de daarvoor in rekening gebrachte meerkosten ad € 26,20 niet toewijsbaar.
De conclusie is dat het hof het meerwerk voor de post binnendeur toestaat tot een bedrag van € 98,= (€ 124,20 - € 26,20) exclusief btw.
Schuifdeur met koof
8.4.5.3. [appellant] stelt dat er ook een schuifdeur met koof is gemaakt en dat deze oorspronkelijk ook niet was begroot (factuur nr. 11).
De schuifdeur met koof was volgens [geïntimeerden] inderdaad niet voorzien in het oorspronkelijk overeengekomen werk. [geïntimeerden] gingen echter ervan uit dat dit per saldo binnen de overeengekomen aanneemsom zou vallen. Volgens [geïntimeerden] heeft [appellant] dit ook zo aangegeven. Hij heeft ook geen prijsopgave van eventuele meerkosten gedaan, aldus [geïntimeerden]
Naar het oordeel van het hof lijkt dit verweer van [geïntimeerden] op de (algemenere) stelling waarvan bewijs is opgedragen en niet is geleverd door [geïntimeerden] In ieder geval is niet door [geïntimeerden] voldoende aangegeven waarom zij in dit geval daarvan uit zouden hebben mogen gaan. Naar het oordeel van het hof was het duidelijk dat het meerwerk was. [geïntimeerden] hadden kunnen informeren naar de extra kosten alvorens de opdracht definitief te geven. Naar het oordeel van het hof is sprake van meerwerk ten bedrage van € 620,33 exclusief btw.
3 nieuwe Veluxramen
8.4.5.4. [appellant] stelt dat er opdracht is gegeven om drie nieuwe Velux dakramen te plaatsen, dat dit oorspronkelijk niet was begroot en dat deze opdracht pas later door [geïntimeerden] is gegeven (zie factuurnummers 12 en 13).
[geïntimeerden] hebben het volgende aangevoerd. Bij nadere bestudering van de offerte (het hof begrijpt productie 3) zijn de drie Velux-dakramen daarin niet opgenomen. Deze zijn echter wel overeengekomen in de periode tussen het moment dat [appellant] aan [geïntimeerden] een offerte met een aanneemsom van € 65.155,00, inclusief btw, heeft laten zien en het moment waarop [geïntimeerden] de offerte met de aanneemsom van € 68.111,96, inclusief btw, ontvingen. Zij gingen ervan uit dat deze prijsverhoging het gevolg was van de Velux-dakramen, inclusief de aftimmering.
[appellant] heeft daarop gereageerd dat hij een eerdere offerte met een bedrag van € 65.155,= niet kent en dat deze door [geïntimeerden] niet in het geding is gebracht.
Naar het oordeel van het hof zijn de drie Veluxramen meerwerk ten bedrage van € 2.589,= exclusief btw. Dat er nadere opdracht hiervoor is gegeven is niet ontkend. Hetgeen door [geïntimeerden] is aangevoerd, is niet onderbouwd.
Dakramen bekleed
8.4.5.5. [appellant] stelt dat zowel de oude als de nieuwe dakramen ook door hem zijn bekleed met triprime (factuurnummer 14 als onderdeel van productie 21 MvG). Ook deze werkzaamheden zijn in opdracht van [geïntimeerden] uitgevoerd.
Het door [appellant] geclaimde bedrag voor de bekleding van de dakramen met triprime wordt volgens [geïntimeerden] geacht in het hierboven vermelde verschil tussen de eerdere prijsopgave en de offerte te zitten.
[appellant] heeft herhaald dat hij een eerdere offerte met een bedrag van 65.155,= niet kent en dat deze door [geïntimeerden] niet in het geding gebracht.
Hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van de drie Veluxramen heeft overwogen, geldt hier ook. Naar het oordeel van het hof is dit bekleden van de dakramen ook meerwerk ten bedrage van € 1.040,= exclusief btw. Ook op dit punt is de opdracht ervoor niet ontkend. Hetgeen door [geïntimeerden] is aangevoerd, is niet onderbouwd.
Glas voor raam in woonkamer
8.4.5.6. [appellant] stelt dat er door [appellant] - in opdracht van [geïntimeerden] - glas is besteld voor het raam in de woonkamer (factuur nr. 15).
[geïntimeerden] hebben aangegeven dat ook dit glas niet was opgenomen in het oorspronkelijk overeengekomen werk. [geïntimeerden] gingen echter ervan uit dat ook dit per saldo binnen de overeengekomen aanneemsom zou vallen. [appellant] heeft ook geen prijsopgave van eventuele meerkosten gedaan, aldus [geïntimeerden]
Het hof oordeelt als volgt. Dit verweer van [geïntimeerden] lijkt naar het oordeel van het hof op de (algemenere) stelling waarvan bewijs is opgedragen en niet is geleverd door [geïntimeerden] In ieder geval is door [geïntimeerden] niet voldoende aangegeven waarom zij in dit geval daarvan uit zou hebben mogen gaan. Het was duidelijk dat het meerwerk was. [geïntimeerden] hadden kunnen informeren naar de extra kosten alvorens de opdracht -die niet is ontkend- definitief te geven. Het hof is derhalve van oordeel dat het meerwerk is. Het gaat om (enkel) de materiaalkosten. Het gaat om € 581,50 exclusief btw.
Cementvloer
Beton stal en gang
8.4.6.1. [appellant] stelt dat er in opdracht van [geïntimeerden] ook beton is gestort in de stal en de gang en dat dit oorspronkelijk niet was voorzien (hij verwijst naar de factuurnummers 16 en 16a).
[geïntimeerden] stellen dat alleen het storten van beton in de stal niet was voorzien, maar dat het storten van beton in de gang wel was voorzien (post 36 van de offerte). Bij het storten van het beton in de stal gingen [geïntimeerden] ervan uit dat dit per saldo binnen het bedrag van de aanneemsom paste, zeker omdat [appellant] aangaf dat dat geen probleem was.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep -spreekaantekeningen- heeft [appellant] aangevoerd dat in de offerte slechts 12 m2 was voorzien voor de gang. Daarbij is 25 m2 bijgekomen voor de stal. Dit is alleen al € 485,- extra aan materiaalkosten die niet waren voorzien, aldus [appellant] .
Partijen lijken het eens te zijn dat het niet kan gaan om meerwerk met betrekking tot de gang.
Voor zover dat niet het geval is, geldt voor wat betreft de gang het volgende.
Voor het hof is het onduidelijk of de gang wel of niet onder post nr. 36 van productie 3 valt. [appellant] geeft aan dat voor de gang in ieder geval wel 12 m2 voorzien was. Hij geeft niet aan in hoeverre ook voor de gang al meer nodig was. Een uitdrukkelijke latere opdracht voor cement in de gang is door [appellant] niet benoemd of onderbouwd. De factuur is daarvoor niet toereikend. Het hof kan onvoldoende vaststellen dat het beton storten in de gang en/of de kosten van een staalmat voor de gang meerwerk/meerkosten zou(den) zijn geweest.
Het verweer van [geïntimeerden] met betrekking tot de stal lijkt naar het oordeel van het hof op de (algemenere) stelling waarvan bewijs is opgedragen en niet is geleverd door [geïntimeerden] In ieder geval is niet voldoende aangegeven waarom [geïntimeerden] in dit geval daarvan uit zou hebben mogen gaan. Het was duidelijk dat het meerwerk was. Door [geïntimeerden] is niet specifiek toegelicht wanneer en hoe [appellant] in dit geval heeft aangegeven dat ‘het geen probleem was’ en ook niet toegelicht wat dan geen probleem was. De conclusie is dat dit meerwerk betreft nu [geïntimeerden] ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat de opdracht hiervoor is gegeven. Het gaat hierbij om in totaal € 1.485,= exclusief btw, waarvan volgens [appellant] alleen al aan (extra) materiaal € 485,= (welk bedrag door het hof zelfs is berekend op € 585,87 (vgl. de vier aangegeven op te tellen bedragen in factuur 16 als onderdeel van productie 21 MvG).
Betegelen toilet
8.4.6.2. [appellant] stelt dat -zoals in eerste aanleg reeds is aangegeven- ook (nader) opdracht is gegeven om het toilet opnieuw te betegelen, omdat [de familie] zo tevreden was over het resultaat van de badkamer. Volgens [appellant] waren deze kosten en werkzaamheden in eerste instantie dus ook niet voorzien, maar is dit als meerwerk opgedragen. Hij verwijst naar factuurnummer 17 als onderdeel van productie 21 MvG.
Volgens [appellant] is de tegelvloer uiteindelijk 33,5 m2 geworden in plaats van 15 m2 begroot (factuur nr. 37). De wandtegels zijn uiteindelijk 25m2 geworden in plaats van 18 m2 begroot (factuur nr. 37A). Dit komt omdat ook het toilet opnieuw is betegeld, in opdracht van [geïntimeerden]
stellen dat zij ook hier ervan uitgingen dat dit per saldo binnen het bedrag van de aanneemsom paste, zeker omdat [appellant] aangaf dat dat geen probleem was.
Dit verweer van [geïntimeerden] lijkt naar het oordeel van het hof op de (algemenere) stelling waarvan bewijs is opgedragen en niet is geleverd door [geïntimeerden] In ieder geval is niet voldoende door [geïntimeerden] aangegeven waarom zij in dit geval daarvan uit zou hebben mogen gaan. Naar het oordeel van het hof was het duidelijk dat het meerwerk was.
Door [geïntimeerden] is niet specifiek aangegeven wanneer en hoe [appellant] in dit geval heeft aangegeven dat ‘het geen probleem was’. Door [geïntimeerden] is ook niet toegelicht wat dan geen probleem was.
Het hof concludeert echter dat weliswaar zeker niet uitgesloten is dat hier sprake is van meerwerk nu ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de opdracht is gegeven, maar door de enkele verwijzingen door [appellant] naar productie 20 in combinatie met de facturen 17, 37 en 37a - zonder daarbij de concrete samenhangende bedragen aan meerwerk te benoemen - komt het hof niet verder dan ter zake alleen de bedragen van € 29,= en € 45,= (ter zake fontein en fonteinkraan), telkens exclusief btw, als meerwerk toe te wijzen.
Plafond en wanden
8.4.7.
[appellant] heeft gesteld dat uit een vergelijking met de oorspronkelijke begroting blijkt dat de versteviging van het plafond van het kantoor eerst niet was geoffreerd. Dit is volgens [appellant] wel uitgevoerd. Ook zijn er voorzetwanden geplaatst, omdat bleek dat achter de sauna geen wanden zaten. Dit is dus ook als meerwerk opgedragen. Zie de facturen met nummers
18,19, 20 en 21 als onderdeel van productie 21 MvG.
[geïntimeerden] betwisten dat dit niet was voorzien en derhalve meerwerk is. Dit was vanaf het begin af aan opgedragen (post 44 plafond- wandsystemen). In deze post staan alle werkzaamheden, die [appellant] heeft uitgevoerd. Hierbij merken [geïntimeerden] op dat er vrij veel
hout vrijkwam bij het slopen van de sauna. Dit houtwerk hebben [geïntimeerden] zelf spijkervrij
gemaakt waardoor het opnieuw gebruikt is door [appellant] . In post 44 vermeld onder
regelwerk € 641,30.
Als de door [appellant] geschetste situatie zich ter zake zou hebben voorgedaan, dan had
[appellant] [geïntimeerden] hierop moeten wijzen en een opgave van de vermeende meerprijs
moeten doen. Dit heeft [appellant] echter niet gedaan.
Het hof oordeelt als volgt. [appellant] heeft hier in de spreekaantekeningen niet meer op gereageerd. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat het bij deze posten om meerwerk gaat, gelet op het uitdrukkelijk gevoerde verweer van [geïntimeerden]
Aftimmerwerk
8.4.8.
[appellant] stelt dat de extra ramen in de sauna en het kantoor ook door hem zijn bekleed (zie factuurnummers 22 en 23).
Volgens [geïntimeerden] is er geen sprake van een extra raam in de sauna, evenmin als in het kantoor, anders dan het dakraam.
Voor zover [geïntimeerden] daarbij hebben verwezen naar hetgeen zij al hebben opgemerkt bij
‘3 nieuwe Veluxramen’en
‘Dakramen bekleed’namelijk dat dit is overeengekomen in de periode tussen het moment dat [appellant] aan [geïntimeerden] een offerte met een aanneemsom van € 65.155,=, inclusief btw heeft laten zien en het moment waarop [geïntimeerden] de offerte met de aanneemsom van € 68.111,96, inclusief btw, ontvingen, verwerpt het hof dat verweer als onvoldoende onderbouwd (vgl. onder 8.4.5.4.).
Naar het oordeel van het hof stelt [appellant] echter in dit geval onvoldoende concreet dat en waarom dit bekleden meerwerk zou zijn. Hij stelt namelijk (hier) niet (uitdrukkelijk) dat dit niet voorzien was in het oorspronkelijk overeengekomen werk. Dit in combinatie met het verweer van [geïntimeerden] dat er geen extra ramen in de sauna en het kantoor waren, is het hof van oordeel dat door [appellant] onvoldoende is aangetoond dat hier sprake is van meerwerk.
Elektra
8.4.9.
[appellant] stelt dat in de begroting een stelpost van € 1.000,= is opgenomen voor elektra atelier. Deze is volgens [appellant] in mindering gebracht en de extra uitgevoerde werkzaamheden zijn als meerwerk opgevoerd. Als bewijs voor de spots in de badkamer, portaal, gang en keuken worden de facturen met nummers 24, 24a en 24b als onderdeel van productie 21 MvG overgelegd.
[appellant] merkt hierbij op dat er in de begroting een stelpost was opgenomen, omdat op het moment van het aannemen van het werk nog geen nauwkeurige prijs kon worden vastgesteld. Door het opnemen van een stelpost wordt het risico verdeeld en wordt afgerekend op basis van daadwerkelijk bestede kosten, aldus [appellant] .
[geïntimeerden] hebben het volgende aangevoerd. Ook hier gingen [geïntimeerden] ervan uit dat de gemaakte keuzes binnen de overeengekomen aanneemsom vielen. [appellant] heeft alles betreffende de elektra opgenomen in de offerte. Hij had een stelpost voor elektra in het atelier, maar daar heeft hij geen elektra werk uitgevoerd, want het was vanaf het begin al duidelijk dat daar geen elektrawerk nodig was.
Volgens [geïntimeerden] wist [appellant] bij het maken van de offerte dat er nieuwe spotjes moesten komen in de badkamer en de gang op de begane grond. [geïntimeerden] hebben hem toen gevraagd om vijf extra spotjes te plaatsen in de keuken. Dus het enige extra werk dat [appellant] gedaan
heeft, zijn die spotjes in de keuken, aldus [geïntimeerden] Totaal ging het volgens [geïntimeerden] om 18 spotjes ad € 10,= per stuk, in totaal dus om € 180,=, hetgeen royaal binnen het bedrag van de stelpost ‘spots inbouwen’ van € 250,=, valt. Overigens heeft [appellant] hier volgens [geïntimeerden] vergeten deze stelpost te verrekenen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat uit de verklaring van Nijsten blijkt dat er wel elektra in het atelier is aangelegd. Voor de spotjes in de keuken rekenen [geïntimeerden] alleen de spotjes zelf, niet de bekabeling en het werkloon.
[geïntimeerden] hebben een punt ten aanzien van de vergeten stelpost maar hebben voorts de door [appellant] als meerwerk geoormerkte werkzaamheden als zodanig niet betwist. Dit betekent dat [appellant] ter zake toekomt € 691,70 minus de vergeten stelpost van € 250,=, zijnde € 441,70 ex btw en opslag.
Cv-installatie
8.4.10.
[appellant] stelt dat door hem een nieuwe manometer en vulkraan is geplaatst ten behoeve van de radiator in de gang (factuurnummer 25). Ook is volgens [appellant] de radiator op de badkamer opnieuw aangesloten en is dit niet meegenomen in de eerste begroting.
Volgens [geïntimeerden] zijn de betreffende werkzaamheden op initiatief van [appellant] uitgevoerd. Dit was niet nodig en [geïntimeerden] hebben hier volgens hen ook geen opdracht voor gegeven. Wat betreft de radiator in de badkamer, waarvan [appellant] beweert dat hij die opnieuw heeft moeten aansluiten, merken [geïntimeerden] op dat in de offerte bij post 56 een nieuwe radiator en het afkoppelen van de oude en het aansluiten van de nieuwe radiator is opgenomen voor een bedrag van totaal € 1.075,=, exclusief btw en opslagen. Volgens [geïntimeerden] is hier dus wel degelijk al voor betaald.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat het meerwerk niet ziet op de radiator in de badkamer boven, maar op de badkamer op de begane grond. Volgens [appellant] was het leidingwerk scheef en diende aangepast te worden. Dit was oorspronkelijk niet voorzien en dus meerwerk, aldus [appellant] .
Het hof is van oordeel dat het plaatsen van de nieuwe manometer en vulkraan kunnen worden aangemerkt als meerwerk. Op dit punt is namelijk door [geïntimeerden] geen verweer naar voren gebracht. Het gaat om een bedrag van € 143,=.
Het werk aan (het leidingwerk van) de radiator op de begane grond is naar het oordeel van het hof geen meerwerk dat door [geïntimeerden] betaald moet worden. Nu sprake is van een aanneemsom komen tegenvallende situaties als ‘scheef leidingwerk’ en ‘in kaart brengen’ namelijk voor risico van de aannemer.
Sanitair en loodgieter
8.4.11.
[appellant] heeft het volgende aangevoerd. Door [geïntimeerden] is ervoor gekozen om een nieuwe wasbak (factuur nr. 27 en 34) met wastafel kranen (factuur nr. 29), nieuw toilet (factuur nr. 27 en 32A) met nieuwe toiletbril (factuur nr. 32), douchebak (factuur nr. 27) met douchewand (factuur nr. 28) en douchekraan (factuur nr. 30), fontein met kraan (factuur nr. 31 en 31a) te plaatsen. Het oude sanitair is niet hergebruikt, hetgeen eerst wel de bedoeling was. Ook zijn de bestaande leidingen geïsoleerd, om te voldoen aan de wettelijke voorschriften (ter voorkoming van legionella). Zie factuur 26. Verder is er op verzoek van [geïntimeerden] een vorstvrije buitenkraan geplaatst (factuur nummer 25).
[geïntimeerden] hebben daarop als volgt gereageerd. Vanaf het begin af aan was het voor [appellant] duidelijk dat dit zo gemaakt moest worden. In totaal is er op dit punt in de offerte voor een bedrag van € 2.750,00, exclusief kosten en btw, aan stelposten opgenomen. [appellant] heeft volgens [geïntimeerden] nooit aangegeven dat dit niet voldoende zou zijn. Bovendien verrekent hij in het overzicht (op de draingoot na) deze stelposten niet eens.
Het hof acht het verweer van [geïntimeerden] niet toereikend. Het hof is van oordeel dat deze posten kunnen worden aangemerkt als meerwerk. De stelposten moeten in mindering komen. Productie 20 heeft al rekening gehouden met de posten ‘draingoot begroot vervallen’ en ‘douche wand’ (totaal € 900,=). De algemene stelpost ‘badkamer stelpost’ van € 1.500,= ziet het hof niet terug. Na verrekening met de stelposten gaat het om € 1.351,88 (€ 2.851,88 – de ‘badkamer stelpost’ € 1.500,=).
Slotsom
8.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het hof zal [geïntimeerden] veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal
€ 16.018,56aan [appellant] , daarbij uitgaande van het gebleken meerwerk, de gebruikelijke opslag ad 7% voor algemene kosten en CAR-verzekering – als onbetwist – en over de som daarvan de btw ad 21%.
De door het hof toegewezen bedragen van het meerwerk, zoals door [appellant] begroot, zijn naar het oordeel van het hof redelijk te noemen (artikel 7:752 BW).
De door [appellant] gevorderde wettelijke rente over voornoemd bedrag zal het hof toewijzen vanaf 2 januari 2022.
Met inachtneming en honorering van het door [geïntimeerden] in eerste aanleg gevoerde verweer tegen de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wijst het hof de ter zake gevorderde betaling door [geïntimeerden] van een bedrag van € 885,89 af.
8.6.
Het hof zal, gelet op de uitkomsten in deze zaak en het oorspronkelijk in hoger beroep gevorderde bedrag en de primair afgewezen grondslag, de proceskosten tussen partijen compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.

9.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 januari 2023;
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellant] een bedrag van
€ 16.018,56inclusief btw te voldoen, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als niet tijdig aan deze veroordeling wordt voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 2 januari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 november 2024.
griffier rolraadsheer