ECLI:NL:GHSHE:2024:37

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.331.282_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 mei 2023. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft verzocht om vervangende toestemming om met haar minderjarige kind, geboren in 2010, naar [plaats 1] te verhuizen. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft het verzoek van de moeder betwist en verzocht om afwijzing van het beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2023, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De minderjarige heeft zijn mening kenbaar gemaakt aan het hof, wat van belang is voor de beoordeling van de zaak.

De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder niet mocht verhuizen naar [plaats 1] zonder toestemming, en de moeder is in de kosten van de procedure veroordeeld. In hoger beroep heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen raadsonderzoek heeft gelast en dat de belangen van de minderjarige niet goed zijn afgewogen. De vader heeft betoogd dat de moeder de minderjarige heeft beïnvloed en dat er geen goede redenen zijn voor de verhuizing. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een raadsonderzoek te gelasten, omdat de minderjarige mogelijk klem zit tussen de ouders.

Het hof heeft besloten om het verzoek van de raad te honoreren en een onderzoek in te stellen naar de belangen van de minderjarige. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 11 juli 2024, zodat het hof de resultaten van het onderzoek kan afwachten. De beslissing van het hof is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 januari 2024
Zaaknummer : 200.331.282/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/307873 / FA RK 22-2898
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.D. Jongen.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2023, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vader af te wijzen en aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen en hem (opnieuw) in te schrijven bij [middelbare school] , [adres] , [postcode] [plaats 1] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2023, heeft de vader verzocht om het beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Jongen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. Hij heeft op 21 november 2023, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met de voorzitter en de griffier gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van 1 september 2023 van de zijde van de moeder met het procesdossier in eerste aanleg;
  • het V6-formulier van 1 november 2023 van de zijde van de moeder met producties 3 en 4.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen sinds de beschikking van de rechtbank van 21 februari 2018 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 mei 2019 is, voor zover hier van belang, een verdeling van de zorg- en opvoedtaken bepaald, inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, alsmede dat de ouders de vakanties en feestdagen in onderling overleg zullen verdelen, waarbij de moeder telkens een half jaar van tevoren een schema maakt en een voorstel doet aan de vader voor de verdeling van de vakanties en feestdagen.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 september 2022 is de moeder voorlopig, totdat in de bodemprocedure een beslissing wordt genomen, verboden met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] , dan wel naar een andere plaats dan [woonplaats] , op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag of deel daarvan dat de moeder dit verbod niet naleeft, met een maximum van € 10.000,-. Daarnaast is de moeder veroordeeld in de kosten van die procedure.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank:
- bepaald dat de moeder terugverhuist naar [woonplaats] uiterlijk bij aanvang van de
zomervakantie 2023 van [minderjarige] , alsmede dat de moeder in overleg met de vader zorgdraagt voor inschrijving van [minderjarige] op een school in [woonplaats] met ingang van het nieuwe schooljaar 2023/2024;
  • de moeder veroordeeld in de kosten van de procedure;
  • het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 1]
te verhuizen afgewezen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank geen raadsonderzoek gelast. [minderjarige] heeft duidelijk aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat hij vindt dat zijn leven er in [plaats 1] op vooruit is gegaan. Gelet hierop had het in de rede gelegen dat de rechtbank zich door de raad had laten adviseren. Zonder dit onderzoek had de rechtbank niet kunnen beoordelen of terugverhuizing naar [woonplaats] in het belang van [minderjarige] is. Ook in hoger beroep heeft [minderjarige] tijdens het kindgesprek verteld dat hij in [plaats 1] wil wonen. Het is belangrijk om hiernaar te luisteren. [minderjarige] en de vader hebben sinds de terugverhuizing in de zomer van 2023 geen contact meer met elkaar gehad. [minderjarige] geeft aan hier geen behoefte aan te hebben omdat de vader de keuze van [minderjarige] om bij zijn moeder in [plaats 1] te willen wonen niet respecteert. De moeder heeft inmiddels acht jaar een relatie met haar partner die in [plaats 1] woont en de moeder heeft daar haar netwerk opgebouwd. [minderjarige] leeft in het gezin van de moeder en haar huidige partner en hij heeft het daar naar zijn zin. Het sociale en familiaire netwerk van [minderjarige] bevindt zich in [plaats 1] , niet in [woonplaats] .
De moeder heeft, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de belangen van [minderjarige] wel in ogenschouw genomen. Juist door de situatie terug te draaien, zijn de belangen van [minderjarige] geschaad.
De moeder heeft uiteengezet hoe zij is gekomen tot haar verzoek om te mogen verhuizen. De moeder heeft tot op heden haar woning in [woonplaats] nog niet opgezegd. De moeder en [minderjarige] verblijven op dit moment doordeweeks in [woonplaats] en in de weekenden en vakanties in [plaats 1] . De moeder zou graag in januari 2024 definitief vertrekken naar [plaats 1] , in die zin dat zij dan haar woning in [woonplaats] opzegt en daar dus ook niet meer verblijft in de weekenden dat [minderjarige] bij de vader is.
Tot slot is de moeder ten onrechte in de proceskosten veroordeeld. Dat er geen overleg tussen partijen plaatsvindt, is niet uit onwil van de moeder maar is het gevolg van de reeds jarenlang bestaande situatie. Met de wetenschap van nu zou de moeder eerder een advocaat hebben ingeschakeld en aan de vader toestemming voor de verhuizing en de inschrijving op school hebben gevraagd. De rechtbank had meer begrip moeten hebben voor de situatie van de moeder. Er was onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten in procedures als de onderhavige worden gecompenseerd.
5.2.
De vader voert – samengevat –het volgende aan. De moeder laat in haar beroepschrift na te vermelden waarom [minderjarige] het fijner zou vinden in [plaats 1] dan in [woonplaats] . Volgens [minderjarige] was dat omdat de school in [plaats 1] beter zou zijn dan de school in [woonplaats] en er in [plaats 1] geen vrienden zijn die hem van zijn schoolwerk afleiden, wat beter zou zijn voor zijn schoolprestaties. De raad merkte tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank terecht op dat dat redenen zijn die niet passend zijn bij [minderjarige] leeftijd. Sinds de terugverhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats] is er niet of nauwelijks contact tussen [minderjarige] en de vader. Dat is echter geen keuze van [minderjarige] , maar dat legt de moeder hem op. De moeder bereikt wat ze wil: de vader uit het leven van [minderjarige] bannen. In het jaar dat [minderjarige] met de moeder in [plaats 1] heeft gewoond is hij door haar gebrainwasht. Dit terwijl [minderjarige] eerst aan zijn vader, vriendje en oma vertelde dat hij zijn vrienden in [woonplaats] mist, liever in [woonplaats] was gebleven en het niet leuk vindt in [plaats 1] . De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming niet toewijsbaar was, nu dit verzoek te onbepaald was. Het verzoek werd alvast gedaan voor het geval de moeder misschien op enig moment naar [plaats 1] zou willen verhuizen. Ook bij een meer bepaald verzoek en toetsing aan de criteria van de Hoge Raad zou het niet tot een ander oordeel hebben geleid. De vader is het met de raad eens dat [minderjarige] klem zit. De vader staat daarom achter het gelasten van een raadsonderzoek zodat kan worden onderzocht wat voor [minderjarige] de beste oplossing is.
Tot slot voert de vader aan dat de proceskostenveroordeling terecht is. De moeder heeft de vader niet geïnformeerd over haar plannen om te verhuizen en geen enkel overleg gevoerd, terwijl overleg wel mogelijk is.
5.3.
De raad adviseert het hof – samengevat – als volgt. In beginsel kan de raad het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking volgen. Het is echter triest dat er nu sprake lijkt te zijn van een contactbreuk tussen de vader en [minderjarige] . Het lijkt erop dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders als gevolg van de huidige situatie. Daarom vertelt [minderjarige] naar alle waarschijnlijkheid op twee plekken twee verschillende verhalen. Als een kind zodanig klem komt te zitten, gaat een kind ‘kiezen’ om te overleven. Waarschijnlijk bevindt [minderjarige] zich op dit moment in dat stadium. De raad zou de situatie van [minderjarige] willen onderzoeken. Er speelt meer dan alleen de vraag waar [minderjarige] dient te wonen. Zo dient er gekeken te worden naar wat [minderjarige] nodig heeft om opnieuw vertrouwen te krijgen in zijn ouders. Gelet hierop adviseert de raad het hof een raadsonderzoek te gelasten.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] en de moeder naar aanleiding van de bestreden beschikking doordeweeks weer in [woonplaats] wonen en [minderjarige] in [plaats 2] naar school gaat, maar dat de situatie tussen de vader en [minderjarige] is verslechterd in zoverre dat er geen of nauwelijks contact meer is tussen hen. De vrees bestaat dat [minderjarige] op dit moment klem zit tussen zijn ouders en zich hierdoor mogelijk niet (meer) vrij voelt om tussen hen te bewegen. Beide ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt zich te conformeren aan het advies van de raad om een raadsonderzoek te gelasten. Het hof zal overeenkomstig beslissen aangezien het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • in hoeverre komt een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
  • in verband hiermee: in hoeverre komt inschrijving op een school in [plaats 1] tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
5.4.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad eerder een terugkoppeling aan het hof geven. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.4.1. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 11 juli 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.