ECLI:NL:GHSHE:2024:3694

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
20-002305-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Formeel klachtvereiste en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaak met bedreigingen en beledigingen via sociale media

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor diverse bedreigingen en beledigingen die hij via Facebook heeft geuit. Het hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor de duur van vijf jaren, dat dadelijk uitvoerbaar is. De zaak kwam voor het hof omdat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard in de vervolging voor bepaalde feiten, wat het hof heeft heroverwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de formele klachtvereisten voor de vervolging van de verdachte niet zijn nageleefd, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor enkele tenlastegelegde feiten. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer 4] een schadevergoeding van € 250,00 is toegekend, vermeerderd met wettelijke rente. De overige vorderingen zijn afgewezen of de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002305-23
Uitspraak : 20 november 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 augustus 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-325788-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor het onder feit 6 primair tenlastegelegde feit. Voorts heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 en feit 8 primair tenlastegelegde.
De rechtbank heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling’ (feit 1);
  • ‘eenvoudige belediging, meermalen gepleegd’ (feit 2);
  • ‘smaadschrift, meermalen gepleegd’ (feit 4, primair);
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 5);
  • ‘eenvoudige belediging, meermalen gepleegd’ (feit 6, subsidiair);
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 7);
  • ‘eenvoudige belediging, meermalen gepleegd’ (feit 8, subsidiair), en
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling’ (feit 9),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voor de duur van 5 jaren, waarbij is bepaald dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt met een totale duur van ten hoogste 6 maanden. De rechtbank heeft de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Ten slotte heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] telkens toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft bepaald dat de vorderingen voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. De verdachte is daarbij telkens veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen, begroot op nihil. Ten behoeve van de slachtoffers zijn daarnaast maatregelen tot schadevergoeding opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis beperkt hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Beperkt hoger beroep
Bij appelakte van 11 augustus 2023 is namens de verdachte beperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 9 augustus 2023. In de appelakte is uitdrukkelijk vermeld dat het beroep niet ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie ter zake van het onder feit 6 primair tenlastegelegde en de vrijspraken van het onder feit 3 en feit 8 primair tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat de beperking van het hoger beroep – voor zover deze ziet op het tenlastegelegde onder feit 6 primair en feit 8 primair – niet voldoet aan artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering. Nu de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder feit 6 primair tenlastegelegde heeft opgemerkt dat zij uitgaat van een terechte niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging en ten aanzien van het onder feit 8 primair tenlastegelegde dat de rechtbank terecht tot een vrijspraak is gekomen, is het hof van oordeel dat de raadsvrouw het hoger beroep zonder de ten onrechte aangebrachte beperking heeft willen doorzetten.
Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben in eerste aanleg beiden een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen deels toegewezen tot een bedrag van € 500,00 en heeft de benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben de vorderingen tot schadevergoeding in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat in hoger beroep de vorderingen voor zover toegewezen – te weten voor telkens € 500,00 – slechts aan de orde zijn.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2, feit 4 primair, feit 5, feit 6 subsidiair, feit 7, feit 8 subsidiair en feit 9 – met uitzondering van het eerste gedachtestreepje –tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal het hof verzocht een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voor de duur van 5 jaren en daarbij te bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat de verdachte het verbod overtreedt, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden. De advocaat-generaal heeft tevens gerekwireerd tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze vrijheidsbeperkende maatregel. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vorderingen telkens toegewezen kunnen worden tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van maatregelen tot schadevergoeding. Ten slotte heeft zij geconcludeerd dat de benadeelde partijen in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde is door de raadsvrouw primair aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging voor zover het feit ziet op aangeefster [slachtoffer 1] en subsidiair is vrijspraak van dit feit bepleit. Ten aanzien van het onder feit 6 primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw tevens aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging. Voorts heeft zij vrijspraak van het onder feit 5, feit 6 subsidiair, feit 7, feit 8 en feit 9 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen en subsidiair is verzocht om de vorderingen te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] via een of meerdere Facebook Messenger berichten naar die [slachtoffer 1] en/of naar de man van [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Pronk nooit met je shit en rijkdom waar ik bij ben [naam 1] . terwijl je meer dan tien jaar van je moeder steelt. DE VOLGENDE KEER STEEK IK EEN HAMER IN JE RACISTISCHE MOND. JIJ EN JE LELIJKE [slachtoffer 1] SLET. En je dikke Lul oplichter [naam 2] ook” en/of
- “ YOU EVER COME NEAR THIS CAFETARIA U R NEAR MY WIFE. I WILL KILL YOU AND YOUR KIDS AND WHORE WIFE. AND YOUR SPAMMER BRO .. THE STIEKEM SHIT MESSAGE HIS FRIENDS SEND TO ME”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 11 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] , in het openbaar bij geschrift, via een of meerdere Facebook Messenger berichten, heeft beledigd, door die [slachtoffer 1] (telkens), de woorden toe te voegen:
- “ Je Smerige hoer [naam 3] vrouw ... verstop zij nog steeds op Facebook... Typisch voor je lelijke [slachtoffer 1] hoer en [slachtoffer 1] kut familie.” en/of
- “ OUR A RACIST FUCKING CUNT LIKE YOUR BROTHER .. FATHER ... ALL THE BOOT AND GAMERS IGNORANT ONWETEND, FAMILY OF FASCIST CUNTS. BRO BRADER .. [naam 4] SUKKEL BRANDSTICHTER PYROMAM FUCKING KUTTEN”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2021 tot en met 22 januari 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft aangerand, door tenlastelegging van een of meerdere bepaalde feiten, (telkens) met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door tekstberichten en/of daarbij afbeeldingen te plaatsen op de tijdlijn van zijn Facebook en/of sociale media met daarin de volgende woorden:
- “ Kijk..de kanker kut kanker wout [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] familie van lelijke Hexen Bitter .. [straatnaam] van kutten oplichters” en/of
- “ Je hebt geluk Breda Smeris [naam 5] .. dat ik nooit over de tafel sprong en je corrupte kut Smeris tanden insloeg. MISSCHIEN DE VOLGENDE KEER.. je lelijke corrupte kut HÓÉR ..Kankerluier De kut [slachtoffer 1] en gulzig dief snob famie heeft ons bedrijf oplichter voor bij naar 13,000Euro in Eten drink.. beer..over 15 jaaren Teweil de heeft een bijna 5 million bedrijf .. 20 locaties en 130 medewerkers..geld zat U [naam 5] Politie Smeris kut Slet.. my moeder is net overleden een paar weken geleden 2022 Jan. en jouw [slachtoffer 1] . [slachtoffer 3] doen alweer hun vuile trucs om mij geld te oplichten. ROT OP HOER. EN ZE KUNNEN DE POT OP. GEEN FUCKING LELIJKE LESBISCHE SMERIS KUTTEN.. OOK POLITIE DIEVEN OPLICHTERS ALS MEINEED PLEGERS [naam 6] .. [slachtoffer 3] PROBEREN MIJ MOND DOOD TE MAKEN NOOIT OOIT”;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 2021 tot en met 22 januari 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in het openbaar bij geschrift, door op de tijdlijn van zijn Facebook meerdere tekstberichten te plaatsen, heeft beledigd, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] onder andere de woorden toe te voegen:
- “ Kijk..de kanker kut kanker wout [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] familie van lelijke Hexen Bitter .. [straatnaam] van kutten oplichters” en/of
- “ Je hebt geluk Breda Smeris [naam 5] .. dat ik nooit over de tafel sprong en je corrupte kut Smeris tanden insloeg. MISSCHIEN DE VOLGENDE KEER.. je lelijke corrupte kut HÓÉR ..Kankerluier De kut [slachtoffer 1] en gulzig dief snob famie heeft ons bedrijf oplichter voor bij naar 13,000Euro in Eten drink.. beer..over 15 jaaren Teweil de heeft een bijna 5 million bedrijf .. 20 locaties en 130 medewerkers..geld zat U [naam 5] Politie Smeris kut Slet.. my moeder is net overleden een paar weken geleden 2022 Jan. en jouw [slachtoffer 1] . [slachtoffer 3] doen alweer hun vuile trucs om mij geld te oplichten. ROT OP HOER. EN ZE KUNNEN DE POT OP. GEEN FUCKING LELIJKE LESBISCHE SMERIS KUTTEN.. OOK POLITIE DIEVEN OPLICHTERS ALS MEINEED PLEGERS [naam 6] .. [slachtoffer 3] PROBEREN MIJ MOND DOOD TE MAKEN NOOIT OOIT”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2021 tot en met 12 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ I WILL KILL YOU DEAD BEFORE THIS YEAR .. YOU BOTH. . . BASTA!” en/of
- “ I WILL MAKE YOU DEAD. you ugly whore. You and your colleagues [naam 6] fucking Liar Lesbians you hang.” en/of
- “ Ik zweer op mijn grootmoeders graf al je Rotterdamse en Den Haag familie zeer pijnlijke dood sterven. Ik zweer het ook op mijn vaders graf meineed collega’s ook.” en/of
- “ When i see you .. i will smash youre face a hammer You ugly whore”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 4] , door veelvuldig via Facebook berichten te sturen naar die [slachtoffer 4] met het oogmerk die [slachtoffer 4] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 4] , in het openbaar bij geschrift, via één of meerdere Facebook Messenger berichten, heeft beledigd, door die [slachtoffer 4] onder andere de woorden toe te voegen:
- “ Hoi eikel ik doe een hammer op je kanker kut snob hoofd. Ouwe Man” en/of
- “ I’ll destroy your heads .. You all picked on the wrong person. Your Fucking Surinam whore wifes bastard kids .. Tree monkey wannabe Snobs” en/of
- “.. je lelijke Monster Surinaamse boom aap Hoer Vrouw.” en/of
- “ Ik trap je kut homo zoon in zijn hoofd ... helemal kapot”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
7.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] via één of meerdere Facebook Messenger berichten dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Hoi eikel ik doe een hammer op je kanker kut snob hoofd. Ouwe Man” en/of
- “ I’ll destroy your heads .. You all picked on the wrong person. Your Fucking Surinam whore wifes bastard kids .. Tree monkey wannabe Snobs” en/of
- “ ILL MAKE YOU ALL FUCKIN DEAD.” “I’LL MAKE YOU FUCKING DEAD .. LIKE YOUR RAPIST FATHER” “I WILL PUT A MEAT CLEAVER IN YOUR HEADS” en/of
- “ Ik zal zeker zorgen dat u sterven.. voordat ik laat dit land”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2022 tot en met 23 april 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 3] , door veelvuldig via Facebook Messenger berichten te sturen naar die [slachtoffer 3] , met het oogmerk die [slachtoffer 3] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2022 tot en met 23 april 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, [slachtoffer 3] , in het openbaar bij geschrift, via één of meerdere Facebook Messenger berichten, heeft beledigd, door die [slachtoffer 3] , onder andere de woorden toe te voegen:
- “ Blijf weg van mijn facebook .. je kanker kut lelijke hoer Lugenaar Jou en je parasiet geld jager slet Teef dochter. Hoe [naam 7] de verkrachter ... he Moeder F*cker man Zieke vent ... als jou [naam 8] stalker” en/of
- “ you fucking twisted Whore” en/of
- “ Fuck off ugly whore from my facebook page Fuck off ugly polkadot cow stalking my facebook page Every fucking hour your busy. You sick SLUT” en/of
- “ Nosey cunt spy”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
9.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 maart 2022 tot en met 14 april 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] via één of meerdere Facebook Messenger berichten onder andere dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Keep away from my Facebook account spying and snooping and verklikken..as your ugly whore daughter. Next time I will smash a 5 kg hammer in your two faces . And your klote golfer boom aap [naam 9] Leave me and my family alone ..you fucking ugly whore” en/of
- “ You set out to destroy my marriage ... I will make sure you die .. you and your cunt daughter I swear that on my grandmothers grave You evil ugly fucking Twats .. the lit of you”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De tenlastegelegde beledigingen (ingevolge de artikelen 266 juncto 269 van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr), smaadschrift (ingevolge de artikelen 261, tweede lid, juncto 284, tweede lid, Sr) en belaging (ingevolge artikel 285b Sr) zijn slechts vervolgbaar op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, prevaleert boven het algemeen belang van strafvervolging. Op grond van artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt de klacht mondeling of schriftelijk gedaan bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de klachtgerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De termijn voor het indienen van een klacht bedraagt, zoals neergelegd in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
Het ontbreken van een formele klacht bij klachtdelicten zoals belaging, smaadschrift en belediging hoeft niet zonder meer te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Uit de jurisprudentie kan worden vastgesteld dat het voldoende is als komt vast te staan dat het slachtoffer tijdig (binnen de klachttermijn van drie maanden) kenbaar heeft gemaakt vervolging van de verdachte te wensen.
Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde (belediging van [slachtoffer 1] )
Het hof stelt vast dat aangeefster [slachtoffer 1] geen formele klacht heeft gedaan ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde beledigingen gepleegd op of omstreeks 11 juli 2021. Zij heeft enkel op 22 juli 2021 aangifte gedaan tegen de verdachte van (onder meer) beledigingen, maar daarbij is niet het uitdrukkelijke verzoek opgenomen dat zij strafvervolging wenste tegen de verdachte. Wel is in de aangifte opgenomen dat zij eerder in 2019 aangifte heeft gedaan van belediging tegen de verdachte en op advies van de officier van justitie nogmaals aangifte doet. Het hof stelt voorts vast dat aangeefster [slachtoffer 1] zich in de strafprocedure niet heeft gesteld als benadeelde partij. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat hij [slachtoffer 1] op 14 december 2022 telefonisch heeft gesproken en aan haar de vraag heeft gesteld of zij met de gedane aangifte strafvervolging wenste tegen de verdachte. [slachtoffer 1] vond dit een lastige vraag en kon daarop geen duidelijk antwoord geven. Het hof is van oordeel dat met de enkele aangifte van [slachtoffer 1] en het ontbreken van een formele klacht of anderszins een uitdrukkelijke wens tot strafvervolging, niet is voldaan aan het klachtvereiste voor belediging. De omstandigheid dat [slachtoffer 1] eerder in 2019 aangifte tegen de verdachte heeft gedaan ter zake van belediging, is onvoldoende.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder feit 4 tenlastegelegde (smaadschrift/belediging jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] )
Onder feit 4 is aan de verdachte primair tenlastegelegd dat hij smaadschrift heeft gepleegd in de periode van 21 januari 2021 tot en met 22 januari 2022 jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Subsidiair is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in deze periode heeft beledigd. Het gaat daarbij om twee berichten op het Facebookaccount van de verdachte op 21 januari (pagina 68 van het politiedossier) en 22 januari (pagina 66 van het politiedossier).
Het hof stelt vast dat de onder feit 4 tenlastegelegde berichten op het Facebookaccount van de verdachte dateren van 21 januari en 22 januari. De berichten zijn door [slachtoffer 1] naar verbalisant [verbalisant 2] verstuurd. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 23 februari 2022 zijn de berichten die [slachtoffer 1] naar hem heeft gestuurd uit de periode van 4 juli 2021 tot en met eind januari 2022. Het hof stelt daarom vast dat de tenlastegelegde berichten dateren van 21 januari 2022 en 22 januari 2022.
Het hof stelt voorts vast dat in het politiedossier enkel een aangifte zit door [slachtoffer 1] van 22 juli 2021, een aangifte door [slachtoffer 2] van 3 september 2021 en twee aangiftes door [slachtoffer 3] van 24 maart 2021 en 19 juli 2021. De aangiftes zijn derhalve in 2021 gedaan, terwijl de onder feit 4 tenlastegelegde berichten op de Facebook van de verdachte in 2022 zijn geplaatst. Door zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is daarnaast geen formele klacht bij een daartoe bevoegde ambtenaar gedaan, inhoudende de wens tot strafvervolging van de verdachte ten aanzien van smaadschrift of belediging. Naar het oordeel van het hof bieden de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] allen onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat daarin tevens een klacht ligt besloten voor wat betreft de onder feit 4 concrete tenlastegelegde smaadschrift en/of beledigingshandelingen.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder feit 6 primair tenlastegelegde (belaging van [slachtoffer 4] )
Met de rechtbank en de verdediging is het Hof van oordeel dat uit de aangifte en de klacht van [slachtoffer 4] niet blijkt dat [slachtoffer 4] een formele klacht heeft gedaan of anderszins uitdrukkelijk de wens heeft geuit tot strafvervolging voor wat betreft de onder feit 6 primair tenlastegelegde belaging.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder feit 6 primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder feit 8 tenlastegelegde (belaging/belediging van [slachtoffer 3] )
Aan de verdachte is onder feit 8 primair tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 3] in de periode van 14 januari 2022 tot en met 23 april 2022 heeft belaagd en subsidiair is aan hem tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 3] in deze periode heeft beledigd. In het politiedossier zitten enkele aangiftes tegen de verdachte door [slachtoffer 3] , welke aangiftes zijn gedaan in maart en juli 2021. Ten aanzien van de belaging/belediging voor de periode van 14 januari 2022 tot en met 23 april 2022 is door [slachtoffer 3] aldus geen aangifte gedaan. Daarnaast is ten aanzien van deze feiten ook geen formele klacht door [slachtoffer 3] gedaan bij een daartoe bevoegde ambtenaar of anderszins uitdrukkelijk de wens geuit tot strafvervolging.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder feit 8 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 5, feit 6 subsidiair, feit 7 en feit 9 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 4 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door via Facebook die [slachtoffer 1] en/of de man van [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Pronk nooit met je shit en rijkdom waar ik bij ben [naam 1] . terwijl je meer dan tien jaar van je moeder steelt. DE VOLGENDE KEER STEEK IK EEN HAMER IN JE RACISTISCHE MOND. JIJ EN JE LELIJKE [slachtoffer 1] SLET. En je dikke Lul oplichter [naam 2] ook” en
- “ YOU EVER COME NEAR THIS CAFETARIA U R NEAR MY WIFE. I WILL KILL YOU AND YOUR KIDS AND WHORE WIFE. AND YOUR SPAMMER BRO .. THE STIEKEM SHIT MESSAGE HIS FRIENDS SEND TO ME”;
5.
hij op 5 juli 2021 in Nederland [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ I WILL KILL YOU DEAD BEFORE THIS YEAR .. YOU BOTH. . . BASTA!”;
6 subsidiair.
hij in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 in Nederland opzettelijk [slachtoffer 4] via Facebook Messenger berichten heeft beledigd, door die [slachtoffer 4] onder andere de woorden toe te voegen:
- “ I’ll destroy your heads .. You all picked on the wrong person. Your Fucking Surinam whore wifes bastard kids .. Tree monkey wannabe Snobs” en
- “ Ik trap je kut homo zoon in zijn hoofd ... helemal kapot”;
7.
hij in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 in Nederland [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 4] via Facebook Messenger berichten dreigend de woorden toe te voegen:
- “ I’ll destroy your heads .. You all picked on the wrong person. Your Fucking Surinam whore wifes bastard kids .. Tree monkey wannabe Snobs” en
- “ I’LL MAKE YOU ALL FUCKIN DEAD.” en
- “ I’LL MAKE YOU FUCKING DEAD .. LIKE YOUR RAPIST FATHER” en
- “ I WILL PUT A MEAT CLEAVER IN YOUR HEADS” en
- “ Ik zal zeker zorgen dat u sterven.. voordat ik laat dit land”;
9.
hij op 14 april 2022 in Nederland [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] via Facebook Messenger dreigend de woorden toe te voegen:
- “ You set out to destroy my marriage ... I will make sure you die .. you and your cunt daughter I swear that on my grandmothers grave You evil ugly fucking Twats”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaringen opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij de berichten naar aangeefster [slachtoffer 1] verstuurd. Volgens de verdachte zou zijn Facebookaccount zijn gehackt en het valt dan ook niet uit te sluiten dat een derde de berichten heeft gekopieerd en verspreid. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de afwezigheid van technisch onderzoek naar de oorsprong van de berichten, in combinatie met het ontbreken van bewijs omtrent de datum en tijd van verzending, maken dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Voorts heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder feit 5 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet is gebleken dat de berichten rechtstreeks naar aangeefster [slachtoffer 2] zijn gestuurd, immers zijn de berichten naar de moeder en schoonvader van aangeefster [slachtoffer 2] gestuurd. Daarnaast kan de inhoud van de berichten niet zonder meer worden geïnterpreteerd als bedreigingen die specifiek gericht zijn aan of betrekking hebben op aangeefster.
Tevens is vrijspraak van het onder feit 6 subsidiair en feit 7 tenlastegelegde bepleit. De verdachte ontkent de berichten verstuurd te hebben. Het Facebookaccount is niet aan de verdachte de linken en er is geen onderzoek daarnaar verricht door de politie. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat een ander de berichten heeft verstuurd. Daarnaast heeft de verdachte geen opzet gehad om [slachtoffer 4] in zijn eer en goede naam aan te tasten.
Ten slotte heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder feit 9 tenlastegelegde bepleit. De verdediging stelt zich ten aanzien van dit feit ook op het standpunt dat de afwezigheid van technisch onderzoek naar de oorsprong van de berichten, in combinatie met het ontbreken van bewijs omtrent de datum en tijd van verzending, maken dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Volgens de verdachte zou zijn Facebookaccount zijn gehackt en het valt dan ook niet uit te sluiten dat een derde de berichten heeft gekopieerd en verspreid. Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje is tevens vrijspraak bepleit omdat het bericht buiten de tenlastegelegde periode valt.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1, feit 5, feit 6 subsidiair, feit 7 en feit 9 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie bekend dat hij de berichten heeft geplaatst en verstuurd. Het verweer dat het Facebookaccount van de verdachte gehackt zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. Het e-mailbericht dat de verdachte daartoe heeft overgelegd is ongedateerd. De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje van het onder feit 9 tenlastegelegde, omdat het bericht buiten de tenlastegelegde periode valt.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] berichten hebben ontvangen waarin steeds beledigende c.q. bedreigende teksten werden geuit. De berichten zijn via Facebook Messenger rechtstreeks naar hen en/of naar hun familieleden gestuurd door de gebruiker van het Facebookaccount ‘ [verdachte] ’. Ook zijn er berichten openbaar op dat Facebookaccount gezet.
De verdachte heeft verklaard dat het Facebookaccount van hem is, maar ontkent dat hij de berichten heeft verzonden en stelt dat zijn account gehackt is. Het hof acht deze verklaring van de verdachte – evenals de rechtbank – ongeloofwaardig. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat het Facebookaccount van de verdachte gehackt zou zijn of dat een ander persoon juist en uitsluitend deze berichten – en geen enkel ander bericht – verstuurd dan wel geplaatst zou hebben. De verdachte heeft, op een enkel e-mailbericht zonder datering na, niets overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken, terwijl het op zijn weg had gelegen om deze stelling concreet en verifieerbaar te onderbouwen. Daarnaast heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij uit boosheid meerdere berichten naar [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en/of hun familieleden heeft gestuurd en berichten over hen op Facebook heeft gezet. Het hof gaat er dan ook van uit dat het de verdachte is geweest die de berichten via Facebook Messenger heeft verzonden en op Facebook heeft geplaatst.
Feit 1 (bedreiging van [slachtoffer 1] )
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1] in de periode van 4 juli 2021 tot en met 10 juli 2021 meerdere berichten van de verdachte heeft ontvangen, waarin zij en haar partner werden bedreigd.
​Voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof is van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. De woorden “De volgende keer steek ik een hamer in je racistische mond” en “I will kill you and your kids and whore wife” zijn van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Hierbij weegt het hof mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 1] en de verdachte en dat [slachtoffer 1] in haar aangifte heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde.
Voor wat betreft de datum en tijd van de tenlastegelegde berichten overweegt het hof dat uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] volgt dat de berichten die door [slachtoffer 1] zijn overgelegd lopen van 4 juli 2021 tot en met eind januari 2022. Het hof stelt dan ook vast dat de tenlastegelegde berichten op 4 juli 2021 en 10 juli 2021 zijn gestuurd.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] .
Feit 5 (bedreiging van [slachtoffer 2] )
Het hof stelt vast dat de verdachte op 5 juli 2021 een bericht heeft verzonden dat gericht is aan [slachtoffer 3] , de moeder van [slachtoffer 2] , waarin ook bedreigende woorden werden geuit in de richting van [slachtoffer 2] . Aangeefster [slachtoffer 2] heeft van dit bericht kennis genomen.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlating “I will kill you dead before this year… You both… Basta!” van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. Hierbij weegt het hof mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 2] en de verdachte en dat [slachtoffer 2] in haar aangifte heeft verklaard dat zij zich bedreigd voelde.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met de hiervoor genoemde uitlating schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 5 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 2] . Voor de overige uitlatingen in de tenlastelegging kan het hof niet vaststellen dat deze gericht zijn aan of betrekking hebben op [slachtoffer 2] , waardoor het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Feit 6 subsidiair en feit 7 (belediging en bedreiging van [slachtoffer 4] )
Het hof stelt vast dat de schoonmoeder en de vader van [slachtoffer 4] in de periode van 18 juni 2021 tot en met 13 juli 2021 meerdere berichten van de verdachte hebben ontvangen, waarin ook regelmatig beledigende en bedreigende woorden werden geuit in de richting van [slachtoffer 4] . Aangever [slachtoffer 4] heeft van deze berichten kennis genomen.
De uitlatingen van de verdachte onder feit 6 subsidiair kunnen zonder nadere uitleg als beledigend worden gezien. Het hof is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet op de belediging van [slachtoffer 4] . De verdachte heeft door berichten via Facebook Messenger naar de schoonmoeder en de vader van [slachtoffer 4] toe te zenden bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze berichten ook [slachtoffer 4] zouden bereiken, alsook dat [slachtoffer 4] hierdoor in zijn eer en goede naam zou worden aangerand. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 6 subsidiair tenlastegelegde belediging. Het hof zal de verdachte vrijspreken van de uitlatingen onder de gedachtestreepjes één en drie, nu het hof niet kan vaststellen dat deze uitlatingen [slachtoffer 4] betreffen.
Het hof is voorts van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlatingen genoemd in feit 7 van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij [slachtoffer 4] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Hierbij weegt het hof mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 4] en de verdachte en dat [slachtoffer 4] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde. Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met de uitlatingen schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 7 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 4] . Het hof zal de verdachte vrijspreken van de uitlating onder het eerste gedachtestreepje, nu het hof niet kan vaststellen dat deze uitlating op [slachtoffer 4] ziet.
Feit 9 (bedreiging van [slachtoffer 3] )
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 3] op 14 april 2022 een bedreigend bericht van de verdachte heeft ontvangen, inhoudende “You set out to destroy my marriage ... I will make sure you die .. you and your cunt daughter I swear that on my grandmothers grave You evil ugly fucking Twats”.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlating van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij [slachtoffer 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. Hierbij weegt het hof mee dat er sprake is van een jarenlange conflictsituatie tussen (de familie van) [slachtoffer 3] en de verdachte en dat [slachtoffer 3] tegen verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat zij erg bang was voor de verdachte. Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met de hiervoor genoemde uitlating schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 9 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 3] . Het hof zal de verdachte vrijspreken van de uitlating onder het eerste gedachtestreepje, nu het hof heeft vastgesteld dat deze uitlating in 2021, en aldus niet in tenlastegelegde periode, is gedaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.
Het onder feit 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder feit 6 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.

Het onder feit 7 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het onder feit 9 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Eendaadse samenloop
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 6 subsidiair en feit 7 tenlastegelegde gekwalificeerd dient te worden als eendaadse samenloop. Daartoe is aangevoerd dat beide feiten zien op exact hetzelfde feitencomplex, zonder dat er onderscheid gemaakt wordt tussen afzonderlijke gedragingen of intenties. De verdachte kan daardoor eigenlijk maar één strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt.
Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
De regeling van de bepalingen van samenloop geeft uitdrukking aan de gedachte dat iemand niet twee keer mag worden bestraft voor wat in wezen één strafrechtelijk relevant verwijt oplevert. Het gaat daarbij met andere woorden om het voorkomen van – kort gezegd – onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing bij een gelijktijdige berechting van verschillende, mogelijk sterk samenhangende strafbare feiten. Volgens inmiddels bestendige jurisprudentie geldt dat naar huidig inzicht een enigszins uiteenlopen van de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet in de weg staat aan het aannemen van eendaadse samenloop indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat de berichten genoemd in het onder feit 6 subsidiair en feit 7 tenlastegelegde weliswaar door de verdachte in dezelfde periode zijn verstuurd, maar dat – behoudens het bericht met de inhoud: “I’ll destroy your heads .. You all picked on the wrong person. Your Fucking Surinam whore wifes bastard kids .. Tree monkey wannabe Snobs” – de berichten op verschillende tijdstippen zijn geplaatst en aldus steeds nieuwe handelingen en wilsbesluiten van de verdachte betreffen. Daarnaast zijn de beschermde belangen van de strafbare feiten dermate verschillend, dat van eendaadse samenloop geen sprake is. De strekking van het beschermde belang bij een bedreiging met een ernstig misdrijf ex artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht ziet immers op het voorkomen dat iemand in zijn persoonlijke vrijheid wordt beperkt door een bedreiging met een ernstig misdrijf, terwijl de strekking van het beschermde belang bij een belediging ex artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht ziet op de bescherming van de waardigheid die eenieder in het maatschappelijk verkeer toekomt en een ieder aanspraak geeft op een respectvolle bejegening. Het hof is dan ook van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van eendaadse samenloop. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aan hem een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen sancties gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd via Facebook en/of Facebook Messenger. Daarmee heeft hij bij de slachtoffers gevoelens van angst veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte slachtoffer [slachtoffer 4] tevens via Facebook Messenger beledigd en hem daarmee in zijn eer en goede naam geschaad. Er is sprake van een zeer langslepend familieconflict en de verdachte blijft de slachtoffers verwijten dat zij hem lastig vallen en problemen in zijn huwelijk zouden hebben veroorzaakt.
Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak gedurende langere periode gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting in eerste aanleg voorgelezen slachtofferverklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , waarin zij de impact benadrukten die de feiten op hen hebben gehad.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van en de gevolgen voor de slachtoffers en slechts oog heeft gehad voor zijn eigen gevoelens van woede, frustratie en ongenoegen. De verdachte is, gelet op zijn uitlatingen en houding op zitting, nog steeds niet in staat zich enige voorstelling te maken van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en hij lijkt de reikwijdte, de ernst en de gevolgen van zijn gedragingen niet te beseffen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 september 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor belediging (laatstelijk in 2015 en 2016) en bedreiging (laatstelijk in 2011). Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 10 juli 2023. Daaruit komt als conclusie naar voren dat velerlei vormen van strafrechtelijk ingrijpen er tot op heden niet voor hebben kunnen zorgen dat de verdachte zijn (delict)gedrag aanpast. Ongeacht dat er in het verleden zorgen waren over de psychische gesteldheid van de verdachte, is er na Pro Justitia onderzoek vastgesteld dat er geen sprake is van psychische en/of persoonlijkheidsproblematieken die zijn gedrag beïnvloeden. Uitgelegd wordt dat het meer gelegen is in de kwetsbaarheid van de verdachte. Zijn gedragingen doen wel antisociaal, grensoverschrijdend en impulsief aan. De overtuiging en vasthoudendheid van de verdachte zijn buitenproportioneel en hij lijkt daarin steeds meer verhard te zijn. Op basis van het ontbreken van psychische dan wel persoonlijkheidsproblematiek kan er niet ingezet worden op een behandeling. De verdachte staat daar ook niet voor open en gelet op de leeftijd van de verdachte is het de vraag in hoeverre hij nog leerbaar is. Gelet op de vastbesloten houding van de verdachte, het forse delictpatroon en het feit dat niets qua strafrechtelijk ingrijpen hem weerhoudt om het gedrag te doen stoppen, wordt de kans op recidive door de reclassering als hoog ingeschat. Omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het risico te beperken of het gedrag te veranderen, wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij problemen heeft met zijn rug, knieën en heup en dat hij diabetes en scoliose heeft. De verdachte is inmiddels gescheiden van zijn vrouw. Hij heeft inkomen uit een AOW-uitkering en een klein pensioen, maar zou graag weer willen werken.
In hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen grond aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive van de verdachte als voormeld.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte – ondanks de vrijheidsbeperkende maatregel die de rechtbank heeft opgelegd en dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard – nog steeds contact zoekt met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Het hof zal daarom, mede gelet op de ernst van de misdrijven, aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, in de vorm van contactverboden met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Het hof zal bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden. Het hof zal voorts bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat in hoger beroep de vordering voor zover toegewezen slechts aan de orde is.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair is verzocht om de vordering te matigen omdat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Beledigingen/smaadschrift
Nu het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaart in de vervolging van de verdachte van de onder feit 4 tenlastegelegde smaadschrift en belediging, en aldus aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade gedeeltelijk veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor zover de vordering daarop betrekking heeft in haar vordering niet worden ontvangen.
Bedreiging
Het hof overweegt dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een limitatieve opsomming geeft van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Het gaat dan om gevallen wanneer sprake is van lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen, de benadeelde in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Het hof stelt voorop dat van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW slechts sprake is als het slachtoffer als gevolg van het strafbaar feit naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel oploopt. Het bestaan van geestelijk letsel in voormelde zin zal de benadeelde moeten onderbouwen met medische stukken, waaruit dergelijk letsel blijkt. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft gesteld dat zij als gevolg van de door de verdachte gedane bedreiging ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’, omdat zij bang was, paniekaanvallen heeft gehad en uiteindelijk ook een tijd is uitgevallen op haar werk. Zij vreesde voor haar eigen veiligheid en de veiligheid van haar man en kinderen. Daarnaast sliep zij onrustig en piekerde ze veel.
Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] zich bedreigd en angstig heeft gevoeld. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat er sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het BW. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade, behoudens een weergave van de gevolgen, niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat er sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. De aard en de ernst van de normschending zijn ook niet van dien aard dat alleen al daarom de aangevoerde nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij kan derhalve niet in de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden ontvangen.
Proceskosten
Het hof acht voorts termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat in hoger beroep de vordering voor zover toegewezen slechts aan de orde is.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair is verzocht om de vordering te matigen omdat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof overweegt dat artikel 6:106 van het BW een limitatieve opsomming geeft van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Het gaat dan om gevallen wanneer sprake is van lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen, de benadeelde in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Het hof stelt voorop dat van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW slechts sprake is als het slachtoffer als gevolg van het strafbaar feit naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel oploopt. Het bestaan van geestelijk letsel in voormelde zin zal de benadeelde moeten onderbouwen met medische stukken, waaruit dergelijk letsel blijkt. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Bedreiging
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft gesteld dat hij als gevolg van de door de verdachte gedane bedreigingen ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’, omdat de periode van de bedreigingen voor hem enorm stressvol is geweest. Hij wilde zijn familie veiligheid en bescherming bieden. Hij was heel alert en zijn gevoelens en gedachten van continue waakzaam zijn gaven hem voor langere tijd een gevoel van onveiligheid, angst en stress.
Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] zich bedreigd en angstig heeft gevoeld. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat er sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het BW. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade door de bedreigingen, behoudens een weergave van de gevolgen, niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat er sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. De aard en de ernst van de normschending zijn ook niet van dien aard dat alleen al daarom de aangevoerde nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Belediging
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat de benadeelde [slachtoffer 4] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 6 subsidiair bewezenverklaarde, nu de benadeelde door de beledigingen in zijn eer en goede naam is aangetast. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 250,00. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2021, zijnde de laatste dag van de onder feit 6 subsidiair bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
De verdachte zal, nu hij als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer 4] . Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair is verzocht om de vordering te matigen omdat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Smaadschrift/beledigingen/belaging
Nu het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaart in de vervolging van de verdachte van de onder feit 4 tenlastegelegde smaadschrift en belediging en de onder feit 8 tenlastegelegde belaging en belediging, en aldus aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade deels veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor zover de vordering daarop betrekking heeft in haar vordering niet worden ontvangen.
Bedreiging
Het hof overweegt dat artikel 6:106 van het BW een limitatieve opsomming geeft van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Het gaat dan om gevallen wanneer sprake is van lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen, de benadeelde in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Het hof stelt voorop dat van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW slechts sprake is als het slachtoffer als gevolg van het strafbaar feit naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel oploopt. Het bestaan van geestelijk letsel in voormelde zin zal de benadeelde moeten onderbouwen met medische stukken, waaruit dergelijk letsel blijkt. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft gesteld dat zij als gevolg de door de verdachte gedane bedreiging ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’, omdat zij boos en emotioneel is door wat haar is overkomen. Zij heeft er alles aan gedaan om zich veilig te voelen en neemt alleen bekende nummers op. Zij slaapt slecht, heeft nachtmerries en voelde zich erg bang. De benadeelde is daarom verhuisd om in de buurt van haar dochter te zijn.
Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] zich bedreigd en angstig heeft gevoeld. Dit brengt echter niet zonder meer met zich mee dat er sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 van het BW. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade, behoudens een weergave van de gevolgen, niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat er sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding wegens immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. De aard en de ernst van de normschending zijn ook niet van dien aard dat alleen al daarom de aangevoerde nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij kan derhalve niet in de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden ontvangen.
Proceskosten
Het hof acht voorts termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer [slachtoffer 4] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 261, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder feit 2, feit 4, feit 6 primair en feit 8 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 5, feit 6 subsidiair, feit 7 en feit 9 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 5, feit 6 subsidiair, feit 7 en feit 9 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, zijnde vanaf 9 augustus 2023:
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ;
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] ;
  • [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 3] , en
  • [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 4] in [geboorteplaats 4] ,
en bepaalt dat zulks met zich brengt dat de verdachte noch direct (zelf), noch indirect (via anderen) op enigerlei wijze (persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, via internet of via enig ander communicatiemiddel) contact zal hebben of zoeken met bovengenoemde personen;
en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 1 week bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 maanden en bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder feit 6 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder feit 6 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2021 aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 20 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.