ECLI:NL:GHSHE:2024:3681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
20-002838-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep in een strafzaak met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 27 september 2023 was gewezen. De verdachte was vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar het hof moest beoordelen of dit hoger beroep ontvankelijk was. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen na de uitspraak van de rechtbank was ingesteld. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de beroepsmogelijkheden en de termijn waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld. Het hof onderzocht de stukken en concludeerde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de procedure en de termijn. De dagvaarding was tijdig aan de verdachte betekend en bevatte informatie over de beroepsmogelijkheden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat het hoger beroep pas op 20 oktober 2023 was ingesteld, na het verstrijken van de termijn. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002838-23
Uitspraak : 26 augustus 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 27 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-003054-23 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ca op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde feiten. De verdachte is ter zake van ‘medeplichtigheid tot medeplegen van: ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel
2, onder D van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1 subsidiair), ‘medeplichtigheid tot medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ (feit 2 subsidiair; in eendaadse samenloop begaan met feit 1 subsidiair) en ‘medeplichtigheid bij medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 3 subsidiair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, nu van de zijde van de verdachte niet binnen veertien dagen na de einduitspraak hoger beroep is ingesteld.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 13 september 2023 niet volgt dat de voorzitter de verdachte, die bij de inhoudelijke behandeling van de zaak op zitting aanwezig was, in kennis heeft gesteld van het rechtsmiddel dat tegen het vonnis openstaat en van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend. Voornoemde punten zijn evenmin in het vonnis van de rechtbank opgenomen. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de bij de dagvaarding behorende bijlage (met informatie over de beroepsmogelijkheden) heeft ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een akte waarin is vermeld dat de dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 september 2023 te verschijnen op 31 augustus 2023 aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Bij die dagvaarding is onder het kopje ‘toelichting op de procedure’ onder nummer 9 informatie opgenomen over de uitspraak van de rechtbank en de termijn waarbinnen die uitspraak onherroepelijk wordt en onder nummer 10 is informatie opgenomen over de beroepsmogelijkheden en binnen welke termijn daarvan gebruik kan worden gemaakt. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof geen redenen om aan te nemen dat de verdachte op 31 augustus 2023 niet de volledige dagvaarding, dus inclusief de beschreven toelichting op de procedure, heeft ontvangen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 13 september 2023 dat de verdachte op die terechtzitting is verschenen. Nu de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend en hij op de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld is verschenen, staat ingevolge het bepaalde in artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering voor de verdachte gedurende veertien dagen na de uitspraak hoger beroep open. De rechtbank heeft op 27 september 2023 uitspraak gedaan. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 september 2023 blijkt ook dat de voorzitter op die terechtzitting (aan de verdachte) heeft medegedeeld dat de uitspraak van de rechtbank zal plaatsvinden ter terechtzitting van 27 september 2023. De verdachte kon derhalve gedurende veertien dagen na 27 september 2023 tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep instellen. Van de zijde van de verdachte is echter pas op 20 oktober 2023 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is aldus na het verstrijken van voornoemde termijn van veertien dagen ingesteld. Het hof is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. De verdachte kan derhalve niet in het hoger beroep worden ontvangen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 26 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. O.A.J.M. Lavrijssen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.