ECLI:NL:GHSHE:2024:3679

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
20-001415-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2 onder A van de Opiumwet. De politierechter heeft de verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft diverse inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis, maar met een aanpassing van de straf. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van negen maanden gevorderd, waarvan 4,5 maand voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000,00. De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit, maar ook een verweer gevoerd over de strafmaat.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzet had op de uitvoer van de heroïne. De verklaringen van de verdachte zijn als ongeloofwaardig beoordeeld, en het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist van de heroïne in de auto en dat hij deze naar België wilde vervoeren. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001415-23
Uitspraak : 26 augustus 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 mei 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-247898-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de politierechter gelast dat de onder de verdachte inbeslaggenomen personenauto [kenteken] (omschrijving: G2508980) verbeurd wordt verklaard, de inbeslaggenomen verdovende middelen (omschrijving: G2508983) worden onttrokken aan het verkeer en het inbeslaggenomen geld ten bedrage van € 2.810,00 IBN 29-09-2022 (omschrijving: G2509029) aan de verdachte wordt teruggegeven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4,5 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete ter hoogte van
€ 10.000,00 subsidiair 85 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat de raadsman zich schaart achter het standpunt van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de bewijsoverwegingen.
Aanvulling bewijsoverwegingen
In aanvulling op de bewijsoverwegingen van de politierechter overweegt het hof het navolgende.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het in eerste aanleg gevoerde tot vrijspraak strekkende verweer herhaald. In de kern is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de onder hem aangetroffen heroïne, geen beschikkingsmacht had over de heroïne en geen opzet had op de verlengde uitvoer daarvan.
Anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte opzet had op de verlengde uitvoer van de heroïne. Ten tijde van de inverzekeringstelling heeft de verdachte immers verklaard dat hij “wist wat er in de auto zat” (pagina 48 procesdossier) en ten tijde van de aanhouding verklaarde hij dat het de eerste keer was dat hij dit deed (pagina 47 procesdossier).
Ten aanzien van de overige verklaringen van de verdachte, afgelegd voorafgaand aan de doorzoeking van de auto, is het hof van oordeel dat deze als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven. De verklaring van de verdachte dat hij samen met een vriend de auto had opgehaald in Breda, vindt immers zijn weerlegging in de ANPR-gegevens waaruit volgt dat de verdachte zich op en omstreeks de tenlastegelegde datum niet in Breda heeft bevonden.
Gelet op het vorenoverwogene, alsmede het feit dat de verdachte blijkens ANPR-gegevens onderweg was van Rotterdam in de richting van België, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist van de verborgen ruimte met heroïne in de auto, daarover beschikkingsmacht had en zijn opzet gericht was op de uitvoer van de heroïne naar België.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. R. Lonterman en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 26 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.