ECLI:NL:GHSHE:2024:3677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.345.405_01 en 200.345.405_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die had bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader zou zijn. De moeder verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de hoofdverblijfplaats bij haar te laten. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht het hof om het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen over de thuissituatie van de moeder en de stabiliteit die de vader biedt. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] door de moeder langdurig emotioneel en fysiek is verwaarloosd, wat heeft geleid tot de beslissing dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader dient te zijn. De zorgregeling is aangepast om meer evenwicht te creëren in het halen en brengen van [minderjarige 1] tussen de ouders. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk bekrachtigd en de zorgregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdag naar de moeder brengt en de moeder haar op zondag terugbrengt naar het station.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 november 2024
Zaaknummers: 200.345.405/01 en 200.345.405/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/410181 / FA RK 23-2554
in de zaak in hoger beroep (01) en op het verzoek in het incident tot schorsing (02) van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.W.M. de Haan,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) in de procedure gekend.
In het kort
De moeder is het niet eens met de beslissingen over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de basisschoolkeuze die de rechtbank heeft genomen over de [minderjarige 1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 30 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] ongewijzigd blijft, te weten bij de moeder, althans de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen en een tweewekelijkse zorgregeling vast te [minderjarige 1] met de vader waarbij [minderjarige 1] de ene week bij de moeder verblijft vanaf vrijdag uit school tot en met woensdag naar school, waarbij de moeder [minderjarige 1] vrijdag op school ophaalt en woensdag om 8.30 uur naar school brengt en in de andere week vanaf maandag uit school tot en met woensdag naar school, waarbij de moeder [minderjarige 1] maandag op school ophaalt en woensdag om 8.30 uur naar school brengt, althans dat het hof een regeling vaststelt die het hof juist acht;
II. te bepalen dat de vader zijn medewerking verleent aan het opnieuw aanmelden van [minderjarige 1] bij [school] te [plaats] ;
III. te bepalen dat, indien de vader zijn medewerking niet verleent aan de in dezen te geven beschikking, deze in de plaats zal treden van de toestemming van de vader (vervangende toestemming), te weten vervangende toestemming te verlenen aan de moeder om [minderjarige 1] weer in te schrijven in de gemeente [gemeente] , als ook weer in te schrijven bij de school in [plaats] [school] (indien nodig);
IV. voor recht te verklaren dat de school ongewijzigd blijft en [minderjarige 1] tot en met groep 8 van de basisschooljaren op de huidige basisschool te [plaats] mag blijven gaan;
V. te bepalen dat alle vakanties bij helfte worden verdeeld, waarvan [minderjarige 1] in de zomervakantie bij iedere ouder drie aaneengesloten weken is.
Als voorwaardelijk verzoek (in het geval de hoofdverblijfplaats en de school bij de vader in [woonplaats vader] blijft), verzoekt de moeder het hof vast te stellen dat [minderjarige 1] drie van de vier weekenden bij de moeder verblijft en te bepalen dat de vader [minderjarige 1] elke vrijdag – behalve de eerste vrijdag van de maand – naar [plaats] brengt en de moeder [minderjarige 1] ophaalt in [plaats] met de trein. Op zondag brengt de moeder [minderjarige 1] naar [plaats] met de trein waar de vader [minderjarige 1] ophaalt in [plaats] .
Alsmede verzoekt de moeder te bepalen dat in geval van vakanties het halen en brengen op dezelfde wijze gebeurt, te weten de vader brengt [minderjarige 1] naar [plaats] en de moeder haalt [minderjarige 1] op in [plaats] en bij het terugbrengen brengt de moeder [minderjarige 1] naar [plaats] en haalt de vader [minderjarige 1] op in [plaats] .
Het hof heeft aan deze verzoeken zaaknummer 200.345.405/
1verbonden.
In het incident:
De moeder heeft in haar beroepschrift ook verzocht de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking op grond van artikel 360 lid 2 Rv te schorsen voor de duur van deze procedure in hoger beroep, hetgeen bij toewijzing betekent dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats nog altijd heeft bij de moeder en [minderjarige 1] haar schoolperiode op [school] in [plaats] kan vervolgen.
Het hof heeft aan dit verzoek zaaknummer 200.345.405/02 verbonden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2024, heeft de vader verzocht:
I. het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af te wijzen;
II. het hoger beroep van de moeder af te wijzen;
III. deze beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
IV. kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaat, en namens de raad [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 9 augustus 2023 en 22 mei 2024;
  • het V-formulier van 12 september 2024 met bijlagen van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 8 oktober 2024 met bijlagen van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 10 oktober 2024 met bijlagen van de advocaat van de vader.
2.5.
Het hof heeft, ondanks het verzoek daartoe van de moeder, geen aanleiding gezien om voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de negenjarige [minderjarige 1] te spreken.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.
Partijen oefenen samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
[minderjarige 1] had tot het moment waarop de bestreden beschikking werd gegeven, haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
Voor de volledigheid merkt het hof op dat de moeder nog twee oudere kinderen heeft uit een eerdere relatie: de 18-jarige [jongmeerderjarige] die bij zijn vader woont en de 16-jarige [minderjarige 2] die op een woongroep van [woongroep] woont.
3.2.
Uit de stukken is gebleken dat [minderjarige 1] na een interventie van Veilig Thuis op 14 februari 2023 bij de vader is gaan wonen.
Bij de rechtbank
3.3.1.
De vader heeft de rechtbank verzocht, voor zover relevant, om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] voortaan bij hem te bepalen.
3.3.2.
Bij tussenbeschikking van 23 augustus 2023 heeft de rechtbank, in het kader van een
provisionele voorziening, [minderjarige 1] aan de vader toevertrouwd en daarbij bepaald dat de moeder en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, bij de ouders van de moeder. Verder heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen onder aanhouding van
iedere verdere beslissing.
3.3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige 1] met ingang van het nieuwe basisschooljaar 2024/2025 (19 augustus 2024) haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de moeder en [minderjarige 1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van het nieuwe basisschooljaar 2024/2025 (19 augustus 2024) recht hebben op contact met elkaar:
  • gedurende een weekend in de twee weken van vrijdag na school tot en met zondag na het avondeten
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarover de vader en de moeder samen verdere afspraken moeten maken, met in achtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.23 is overwogen;
Tot slot heeft de rechtbank aan de vader – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder – vervangende toestemming gegeven om [minderjarige 1] voor het nieuwe basisschooljaar 2024/2025 in te schrijven op [school] te [plaats] dan wel een andere school in (de regio van) de woonplaats van de vader, met in achtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.21 is overwogen.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Bij het hof
3.3.4.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

Omvang van het geschil
3.4.
De moeder heeft haar incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ingetrokken. Het hof zal de moeder in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] (en de school)
3.5.1.
Het standpunt van de moeder zoals blijkt uit de stukken en haar verklaring tijdens de mondelinge behandeling luidt, samengevat, als volgt.
Op 9 februari 2024 heeft de raad aan de rechtbank geadviseerd om voorlopig geen wijziging aan te brengen in de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , geen uitspraak te doen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en tevens om het definitieve besluit aan te houden in afwachting van de resultaten in het hulpverleningstraject van [hulpverlener 1] . In het aanvullende rapport van 10 mei 2024, terwijl het [hulpverlener 1] -traject nog niet is gestart, heeft de raad tegen zijn eigen advies in geadviseerd om de hoofdverblijfplaats en school van [minderjarige 1] definitief bij de vader in [woonplaats vader] te laten zijn. Dat advies staat haaks op zijn eerdere bevindingen en conclusies en de moeder is het niet eens met dat advies. Het is in het belang van [minderjarige 1] als zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder behoudt. De zorgen over de moeder zijn in het raadadvies uitvergroot en de raad heeft de zorgmeldingen klakkeloos overgenomen zonder te verifiëren of een en ander juist was. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het advies van de raad van 22 april 2024 zorgvuldig tot stand is gekomen. Verder heeft de rechtbank onvoldoende de positieve ontwikkeling van de moeder meegenomen, althans is de beslissing van de rechtbank niet goed gemotiveerd. Het gaat al lange tijd goed met de moeder en zij is bereid en in staat voor [minderjarige 1] te zorgen. De moeder accepteert alle hulpverlening die haar wordt aangeboden. Er komt iemand bij haar langs om haar te helpen de woning op orde te houden. Naast de schoonmaakhulp ontvangt de moeder hulpverlening van [hulpverlener 2] (iedere veertien dagen om te praten over wat er speelt), [hulpverlener 1] (voor beide ouders) en zij heeft een ADHD-coach. De raad concludeerde in mei 2024 dat de thuissituatie en de opvoedsituatie van de moeder op orde zijn gebleven, ook nadat de moeder sinds het onderzoek in februari 2024 meer zorg voor [minderjarige 1] is gaan dragen.
De moeder heeft geen rijbewijs of eigen vervoer. Door de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen en ook [minderjarige 1] ’s school te wijzigen, is het voor de moeder onmogelijk om de afstand af te leggen om [minderjarige 1] te kunnen zien. De vader kan ook in [plaats] verblijven wanneer hij de zorg voor [minderjarige 1] draagt. Tot mei 2023 woonde de vader in [plaats] en stond hij daar ook ingeschreven.
3.5.2.
Het standpunt van de vader zoals blijkt uit de stukken en zijn verklaring tijdens mondelinge behandeling, luidt, samengevat, als volgt.
Na ingrijpen van Veilig Thuis is [minderjarige 1] op 14 februari 2023 op stel en sprong bij de vader komen wonen. Er waren meerdere meldingen bij Veilig Thuis binnengekomen over de ernstig vervuilde woning van de moeder alsmede over lichamelijke en psychische verwaarlozing van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] zou een gebrek hebben aan zorg voor haar basisbehoeftes zoals eten en een schone woonomgeving en zij zou emotioneel worden verwaarloosd doordat de moeder onvoldoende voor haar beschikbaar was. Volgens Veilig Thuis is deze onveiligheid een patroon van jaren dat niet doorbroken wordt. Het traject bij [hulpverlener 1] wordt overgenomen door [hulpverlener 3] , waarbij het CJG betrokken is om dit te begeleiden. Het advies van de raad is zorgvuldig uitgevoerd door twee raadsonderzoekers en een gedragsdeskundige en alle omstandigheden zijn in het advies betrokken. De vader verblijft vanaf maart 2021 bij zijn ouders in [plaats] in [plaats] . De vader verbleef aanvankelijk alleen doordeweeks in [plaats] , maar na het overlijden van zijn vader (in [overlijdensdatum] 2022) is hij definitief verhuisd naar het huis van zijn ouders. Hij heeft een partner in [plaats] en zal in de toekomst met haar in een apart gedeelte van het huis in [woonplaats vader] gaan wonen. De vader werkt als zzp’er als ontwerper en aannemer vanuit zijn woning of op locatie, maar hij heeft zijn projecten en zijn professioneel netwerk vooral in [plaats] . Voor de uitstraling naar buiten heeft de vader daarom in [plaats] zijn ‘etalage’ en zijn nevenvestiging in de woning waar de moeder op doelt. De vader heeft hier echter vanaf maart 2021, toen hij bij zijn ouders introk, niet meer gewoond. De vader gebruikte sindsdien de woning in [plaats] (die feitelijk leegstond) nog wel als plek om contact te hebben met [minderjarige 1] . Toen de zorgregeling eenmaal verplaatste naar [woonplaats vader] , is de woning in [plaats] helemaal leeg komen te staan. Inmiddels is de woning volledig gerenoveerd en heeft de vader deze te huur gezet.
[minderjarige 1] is op 19 augustus 2024 gestart op de [school] te [plaats] . Het gaat goed op school. Tot nu toe heeft [minderjarige 1] goede cijfers gehaald voor haar toetsen. Ze is inmiddels opgenomen in de klas en na schooltijd spreekt zij vrijwel dagelijks met vriendinnen af.
3.5.3.
De raad heeft het hof geadviseerd om de beslissingen van de rechtbank op deze onderdelen in stand te houden. [minderjarige 1] moet het gevoel hebben dat haar uitvalsbasis bij de vader is. Bij de moeder zijn meer kwetsbaarheden dan bij de vader. Bij [minderjarige 1] is bovendien sprake van parentificatie waardoor zij zich nog steeds zorgen maakt over het welbevinden van haar moeder.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.4.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.5.5.
Uit het dossier is voldoende duidelijk geworden dat [minderjarige 1] door de moeder langdurig emotioneel en fysiek is verwaarloosd. Op 14 februari 2023 constateert Veilig Thuis dat [minderjarige 1] leeft in een zeer vervuilde woning (schimmel, rottend eten, kattenuitwerpselen) boordevol spullen waar de vloer niet eens meer te zien was. Het hof stelt voorop dat de opmerking van de advocaat van de moeder dat de zorgen over de moeder ‘uitvergroot’ werden, afbreuk doet aan de ernst van de situatie zoals die toen was. Het was bovendien geen momentopname op 14 februari 2023, maar een gevolg van een schrijnende en jarenlange situatie die dermate onverantwoord en onhoudbaar was geworden, dat [minderjarige 1] niet langer bij de moeder kon blijven. Het was dringend nodig dat er ingegrepen werd om voor [minderjarige 1] weer een veilige situatie te creëren. Die veiligheid heeft zij gevonden bij haar vader in [woonplaats vader] . De vader zorgt inmiddels al ruim anderhalf jaar voor [minderjarige 1] en hij is in staat gebleken om haar een stabiele, hygiënische en verantwoorde thuissituatie te bieden waar zij krijgt wat zij nodig heeft om zich fysiek en emotioneel gezond te ontwikkelen.
3.5.6.
Gelet op de ernst van de zorgen die er waren, had het op de weg van de moeder gelegen om haar stelling, dat zij haar leven weer op orde heeft, te onderbouwen met stukken. Dit geldt temeer nu uit het dossier is gebleken dat de moeder tweemaal eerder een terugval heeft gehad waarbij [minderjarige 1] (en de twee oudere kinderen van de moeder) wederom in een verwaarloosde toestand werden aangetroffen. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij nu huishoudelijke hulpverlening heeft, hulpverlening vanuit [hulpverlener 2] en een ADHD-coach. Hoewel hiervan geen stukken zijn overgelegd, maakt het hof hieruit op dat de moeder kennelijk nog niet in staat is om op eigen kracht de benodigde stabiliteit in haar leven aan te brengen en te behouden. Dit maakt de situatie van de moeder kwetsbaarder dan de situatie bij de vader, van wie vaststaat dat hij het kan waarmaken om de taken van de verzorgende ouder waarbij het kind het hoofdverblijf heeft, te vervullen, Het hof ziet overigens de zorgen over de moeder bevestigd in het meest recente raadsrapport van 10 mei 2024 waaruit blijkt dat Sociaal Team [vestigingsplaats] enerzijds ziet dat het goed gaat bij de moeder, maar anderzijds ook een patroon ziet waarbij de moeder in een terugval verwaarlozend wordt naar haar omgeving, waardoor ook haar andere kinderen niet meer bij haar thuis wonen. Ook gelet hierop acht het hof het niet in het belang van [minderjarige 1] op dit moment opnieuw haar hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. Dit klemt te meer nu er bij [minderjarige 1] signalen van parentificatie zijn gezien.
3.5.7.
Op grond van het vorenstaande is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat [minderjarige 1] voortaan haar hoofdverblijfplaats bij de vader dient te hebben en dat zij ook in de woonomgeving van de vader naar de basisschool moet gaan. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vader toen hij het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] indiende al in [woonplaats vader] woonde. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader een afdoende verklaring gegeven over de woning in [plaats] en hoe hij die gebruikt voor zijn werk. Dat de vader met [minderjarige 1] in [plaats] zou moeten wonen, is niet aan de orde (en is nooit aan de orde geweest). Dit betekent dat het hof het hoger beroep van de moeder in zoverre zal afwijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking. Al het overige dat de moeder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

De zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1]
3.6.1.
Het standpunt van de moeder zoals blijkt uit de stukken en haar verklaring tijdens de mondelinge behandeling, luidt, samengevat, als volgt.
De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de belangen van [minderjarige 1] noch van moeder. De beslissing van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd, temeer nu de raad de voorkeur voor een co-ouderschapsregeling heeft. Voor de moeder is het niet mogelijk om, gelet op de reistijd, [minderjarige 1] te halen en te brengen naar [woonplaats vader] . De moeder heeft geen rijbewijs en de reistijd van deur tot deur is met het openbaar vervoer twee uur en 15 minuten enkele reis. Bovendien werkt de moeder vier dagen per week, ook op de vrijdag, tot 17.30 uur, waardoor zij niet voor 20.00 uur à 20.30 uur in [woonplaats vader] kan zijn om [minderjarige 1] op te halen. Dinsdag is haar vaste vrije dag en de moeder kan deze vrije dag niet wijzigen naar de vrijdag. De ouders van de moeder vangen [minderjarige 1] op bij de moeder thuis als de vader [minderjarige 1] op vrijdag brengt. Omdat de vader altijd te laat komt, moet hij een kwartier voor aanvangstijd melden dat hij eraan komt, zodat de ouders van de moeder niet voor niks staan te wachten bij de woning van de moeder. De grootouders nemen [minderjarige 1] dan mee naar hun huis waar de moeder ook naartoe gaat na haar werk. [minderjarige 1] en de moeder eten dan bij de grootouders waarna de moeder [minderjarige 1] meeneemt naar haar woning. Als de moeder naar [plaats] moet om [minderjarige 1] te brengen of te halen, moet zij met twee treinen en een bus. Dat is geen doen. De vader is welkom bij de moeder thuis in [woonplaats moeder] als hij [minderjarige 1] brengt of ophaalt; de wissel hoeft niet per se via station [plaats] te gebeuren. Indien het hof het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats niet toewijst, is het van belang dat de huidige zorgregeling – die voor een langere periode al in gang is gezet met toestemming en medewerking van de vader – wordt behouden met uitbreiding van één dag, de maandag. De ouders zijn samen tot uitbreiding gekomen van de dagen dat [minderjarige 1] bij de moeder verblijft.
3.6.2.
Het standpunt van de vader zoals blijkt uit de stukken en zijn verklaring tijdens de mondelinge behandeling, luidt, samengevat, als volgt.
De mogelijkheid van een co-ouderschap is door de raad en de rechtbank onderzocht en gewogen. Dit blijkt echter geen optie, gelet op de woonafstand tussen partijen. Voor [minderjarige 1] is dit ook niet wenselijk, omdat er – volgens de raad – dan een tweedeling zal zijn in haar sociaal netwerk en zij te weinig tijd heeft om te kunnen deelnemen aan sport en hobby’s en om na school te kunnen afspreken met vriendjes en vriendinnetjes. De door de moeder voorgestelde zorgregeling is extra belastend voor [minderjarige 1] . Partijen kunnen het halen en brengen bij helfte verdelen, maar dat neemt niet weg dat [minderjarige 1] nog steeds vier uur dient te reizen. Het is niet in [minderjarige 1] ’s belang om haar drie van de vier weekenden deze reis te laten maken. Het voorwaardelijke verzoek van de moeder dient te worden afgewezen. De vader is bereid afspraken te maken over de verdeling van het halen en brengen, maar stemt niet in met het voorstel daarover van de moeder. De vader kan [minderjarige 1] op vrijdag naar de moeder in [woonplaats moeder] brengen, als de moeder [minderjarige 1] dan op zondag naar het station in [plaats] brengt. De vader neemt zo het grootste gedeelte van het halen en brengen op zich.
3.6.3.
De raad heeft het hof geadviseerd om een ruime zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vast te leggen en de ruimte hiervoor vooral te zoeken in de vakanties of in langere weekenden rondom de feestdagen. Een derde weekend in de maand erbij, zoals de moeder verzoekt, zou ook een optie zijn indien twee weekenden zouden starten op zaterdag en één weekend op vrijdag, zodat zij opa en oma (moederszijde) kan blijven zien, die haar nu iedere vrijdagavond opvangen totdat de moeder klaar is met werken. [minderjarige 1] zal, gelet op haar leeftijd, nog geen netwerk aan vrienden in de thuisomgeving van de vader hebben, dus dat staat er niet aan in de weg.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.4.
Gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW neemt de rechter inzake een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een beslissingen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.5.
In hetgeen de moeder heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende aanleiding om de zorgregeling te wijzigen. Partijen wonen nu eenmaal op een flinke afstand van elkaar. De zorgregeling verdelen als een gelijkwaardige co-ouderschapsregeling is daardoor niet haalbaar en ook niet wenselijk. De rechtbank heeft binnen de ruimte die er is een goede regeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] ook twee van de vier weekenden van de maand bij de vader zal zijn. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] dat zij in de weekenden evenveel vrije tijd bij de moeder als bij de vader doorbrengt.
3.6.6.
Het hof zal wel een wijziging aanbrengen in de haal- en brengregeling en de vader tegemoet te komen hierin. De rechtbank heeft hierover niets opgenomen in de beschikking en het aan de ouders overgelaten om in onderling overleg af te stemmen wie [minderjarige 1] haalt en brengt. Hoewel op de mondelinge behandeling is gebleken dat het de ouders over het algemeen aardig lukt om afspraken te maken, blijkt dit ook een bron van onenigheid en ergernis over en weer te zijn. De moeder moppert dat de vader ‘altijd te laat is op vrijdag’ en de vader beklaagt zich erover dat de moeder ‘er nooit is op vrijdag’. Over het algemeen geldt als uitgangspunt dat ouders ieder de helft van het vervoer van een kind in het kader van een zorgregeling voor hun rekening nemen. Het heeft daarbij de voorkeur dat de ouder waarbij een kind verblijft het kind naar de andere ouder brengt. Dat de moeder geen rijbewijs heeft, zij op vrijdagen werkt tot 17.30 uur en dat partijen ver uit elkaar wonen, maakt het lastig om tot een meer evenwichtige haal- en breng regeling te komen. Om [minderjarige 1] te beschermen tegen de onenigheid tussen haar ouders hierover en om meer evenwicht aan te brengen, zal het hof deze onduidelijkheid wegnemen en een haal- en brengregeling vastleggen waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdagavond naar de moeder thuis in [woonplaats moeder] brengt en de moeder [minderjarige 1] vervolgens op zondagavond naar het station in [plaats] terugbrengt. De vader haalt haar dan daar op. Deze regeling geldt ook in de vakanties. Tot slot merkt het hof op dat de ouders in onderling overleg (zoals zij in de praktijk al doen als de vader in [plaats] werkt en hij [minderjarige 1] vanaf daar meeneemt naar [woonplaats vader] ) altijd mogen afwijken van de zorgregeling en/of de haal- en brengregeling als de gelegenheid zich voordoet en er een extra moment kan worden gevonden zodat [minderjarige 1] een keer vaker of langer bij de moeder kan blijven.
3.6.7.
Het hof vernietigt in zoverre de bestreden beschikking en stelt de zorgregeling vast op de wijze zoals in het dictum vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
In zaaknummer 200.345.405/01
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader is bepaald en voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend om [minderjarige 1] in schrijven voor een basisschool in [plaats] ;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de verdeling van de zorg- op opvoedtaken betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de moeder en [minderjarige 1] een regeling vast waarbij [minderjarige 1] bij de moeder verblijft:
  • gedurende één weekend in de twee weken van vrijdag na school tot en met zondag na het avondeten;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarover de vader en de moeder samen verdere afspraken moeten maken;
  • waarbij de vader [minderjarige 1] naar de moeder thuis in [woonplaats moeder] brengt als een omgangsmoment begint en de moeder [minderjarige 1] na afloop van dat omgangsmoment terugbrengt naar het treinstation [plaats] , waar de vader haar ophaalt.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
In zaaknummer 200.345.405/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar incidenteel verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.M.H. Nelissen, C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, de griffier.