ECLI:NL:GHSHE:2024:3676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.345.307_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige met betrekking tot de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind is uitgesproken. De moeder, die alleen het gezag over het kind uitoefent, is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank die op 6 juni 2024 is genomen. De rechtbank had geoordeeld dat het kind, geboren in 2013, ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de zorg die nodig is om deze bedreiging weg te nemen niet door de ouders wordt geaccepteerd. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 zijn zowel de moeder als de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gehoord. De Raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, omdat het kind al jaren geen contact heeft met de vader en de ouders niet in staat zijn gebleken om dit te doorbreken. De moeder heeft geprobeerd om contactherstel te stimuleren, maar de vader heeft een voorstel voor contact afgewezen. De Raad en de gecertificeerde instelling hebben benadrukt dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet voldoende is gebleken en dat een gedwongen kader noodzakelijk is om de ontwikkeling van het kind te waarborgen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De ouders moeten eerst werken aan hun onderling vertrouwen voordat er ruimte is voor contactherstel tussen het kind en de vader. De beslissing van het hof is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 november 2024
Zaaknummer : 200.345.307/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/404263 / JE RK 24-664
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Putmans- de Kok,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juni 2024, op schrift gesteld op 19 juni 2024 en verbeterd bij beschikking van 27 juni 2024 (onder zaaknummer C/01/404263 / JE RK 24-664).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 september 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het beroep af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 mei 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 juni 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Putmans- de Kok;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [de vader] (hierna: de vader), die is aangemerkt als informant.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. Zij zijn in 2016 uit elkaar gegaan.
3.2.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
Tussen de vader en [minderjarige] is sinds 2017 (volgens de moeder) of sinds 2018 (volgens de vader) geen contact meer geweest.
3.3.
De vader heeft op 1 december 2022 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend waarin hij, kort gezegd, verzoekt om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen.
Bij beschikking van 4 mei 2023 heeft de rechtbank de beslissing in die zaak aangehouden en de ouders binnen het Uniform Hulpaanbod verwezen naar Ouderschap Blijft en Omgangsbegeleiding door professionals.
Het hulptraject is uitgevoerd door [instantie 1] en is voortijdig (in februari 2024) geëindigd.
3.4.
De raad heeft hierna onderzoek gedaan naar de omgangsregeling en dat onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een kinderbeschermingsonderzoek. Bij rapport van 6 mei 2024 heeft de raad de rechtbank geadviseerd om de beslissing over de omgangsregeling voor de duur van twaalf maanden aan te houden. Daarnaast heeft de raad besloten een verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] in te dienen.
Omvang geschil en standpunten
3.5.
Bij beschikking van 6 juni 2024, zoals verbeterd bij beschikking van 27 juni 2024, heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar, met ingang van 6 juni 2024 tot 6 juni 2025.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] groeit op in een stabiel en veilig opgroeiklimaat en zij doet het goed op school. [minderjarige] krijgt de kans om zelf een beeld te vormen van de vader, maar zij geeft steeds aan dat zij geen contact met hem wenst. In de periode dat geprobeerd is om contactherstel tot stand te brengen, ontstond er veel onrust en opstandig gedrag bij [minderjarige] . Op dit moment speelt contactherstel niet en is de rust terug bij haar.
De moeder ziet het belang in van contact tussen [minderjarige] en de vader. Zij heeft geprobeerd om [minderjarige] daarin te stimuleren en heeft bij [instantie 1] een contactmoment tussen [minderjarige] en de vader voorgesteld. De vader heeft dat voorstel afgewezen. Hij zorgt er zelf voor dat [minderjarige] een bepaald beeld van hem heeft.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] met vrijwillige hulpverlening niet kunnen worden weggenomen. De moeder heeft volledige medewerking verleend aan het traject bij [instantie 1] . Het enkele feit dat dat traject niet is geslaagd, maakt niet dat andere hulpverlening in een vrijwillig kader niet kan slagen. De moeder staat daarvoor open al heeft zij wel zorgen over dat [minderjarige] teleurgesteld wordt als zij weer contact krijgt met de vader. De moeder informeert de vader nu één keer per maand per e-mail over [minderjarige] en aan die afspraak zou zij zich ook in het vrijwillig kader houden.
De moeder vraagt zich af of de ondertoezichtstelling de houding van de vader en [minderjarige] zal veranderen en kan leiden tot contactherstel. Om die reden acht zij een ondertoezichtstelling ook niet noodzakelijk.
3.8.
De raad meent dat de bestreden beschikking op juiste gronden is afgegeven. Hij verwijst naar het raadsrapport van 6 april 2024 en de (in het verweerschrift opgenomen) actuele informatie van de GI. De raad voert verder, samengevat, het volgende aan.
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] heeft al jaren geen contact met de vader en het is de ouders niet gelukt, ook niet met hulpverlening, om dat te doorbreken. [minderjarige] wijst de vader volledig af en haar loyaliteit ligt volledig bij de moeder. Zij voelt niet de ruimte voor het loyaal zijn of nieuwsgierig zijn naar de vader. De hulpverlening van [instantie 1] die de zorgen over de identiteitsontwikkeling en het zelfbepalende gedrag van [minderjarige] had kunnen verminderen/wegnemen is vroegtijdig door de moeder stopgezet.
De raad kan zich niet vinden in de stelling van de moeder dat het alleen aan de vader ligt dat
er geen contact tussen hem en [minderjarige] is. Al zou het zo zijn dat de vader één voorstel heeft afgewezen, dat maakt nog niet dat er sprake is van een structurele afwijzing. De moeder heeft ook een rol in het contactverlies. Zij kan [minderjarige] niet, althans niet structureel, stimuleren in contact met de vader. Zij draagt (impliciet) aan [minderjarige] over dat zij contact met de vader niet goedkeurt. Ruimte voor contactherstel met de vader gaat bij [minderjarige] pas ontstaan als zij hiervoor emotionele toestemming van de moeder gaat ervaren. [minderjarige] moet de vader leren kennen om te weten wat zij wel of niet van hem kan verwachten.
Hulpverlening in een vrijwillig kader is ontoereikend gebleken. Vanuit een gedwongen kader moet een jeugdbeschermer regie gaan voeren en de noodzakelijke hulpverlening gaan inzetten en monitoren.
3.9.
De GI heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De ouders komen de afspraken met de GI na. De samenwerking met beide ouders verloopt prettig. De GI heeft intensief gekeken naar welke hulpverlening bij dit gezin aansluit. De ouders hebben scheidingseducatie gehad en verder heeft de GI het gezin aangemeld bij [instantie 2] , voor de SCHIP-aanpak. Op 25 oktober 2024 zal het intakegesprek hiervoor plaatsvinden. Er is nu een groot wantrouwen van de ouders naar elkaar. Het is belangrijk dat de ouders gaan werken aan onderling vertrouwen, zodat vanuit beide ouders emotionele toestemming komt voor contact tussen [minderjarige] en de vader. [instantie 2] kan (op termijn) ook meewerken aan contactherstel. Het is te vroeg om te kunnen zeggen of de ouders zich zullen inzetten voor de hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door de GI, nu de hulpverlening nog niet is gestart.
3.10.
De vader heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De vader ziet dat de GI alles in goede banen probeert te leiden, maar hij ervaart op dit moment nog geen verandering in de situatie door de ondertoezichtstelling. De vader vraagt zich af wat hij kan verwachten van het gedwongen kader. Als een lijn wordt uitgezet, wordt dat voor hem tastbaarder/meetbaarder. De vader heeft lang op het intakegesprek bij [instantie 2] gewacht. Hij hoopt dat de ouders snel stappen gaan zetten binnen het hulpverleningstraject. Hij begrijpt dat dat niet versneld kan, maar zou dat wel graag willen. De informatie over [minderjarige] die hij van de moeder ontvangt, is minimaal.
Motivering van de beslissing
3.11.
In artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.12.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
3.12.1.
Ook in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Geen verandering is opgetreden in de situatie dat zij jarenlang geen contact heeft met de vader en niet openstaat voor contactherstel met hem. Zij wijst de vader af, zij het niet op eigen ervaringen, hetgeen zeer zorgwekkend is. Dat [minderjarige] het goed op school doet, maakt dat niet anders.
3.12.2.
Het hof heeft op dit moment onvoldoende vertrouwen dat de ouders in staat zijn om de hulpverlening die voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] noodzakelijk is, te realiseren zonder gedwongen kader. Het hulptraject bij [instantie 1] waaraan de ouders in een vrijwillig kader hebben deelgenomen, is voortijdig geëindigd. Uit de overgelegde eindevaluatie van [instantie 1] blijkt dat de moeder de keuze is gegeven of zij wil stoppen of wil doorgaan met het traject en de moeder ervoor heeft gekozen hiermee te stoppen. Niet gebleken is dat de ouders in de afgelopen jaren anderszins hulpverlening hebben ingezet om een verandering te bewerkstelligen in het contact tussen de vader en [minderjarige] .
Het hof acht het, evenals de raad en de GI, belangrijk dat de ouders eerst gaan werken aan hun onderling vertrouwen zodat beide ouders emotionele toestemming kunnen geven aan [minderjarige] voor contactherstel. In het gedwongen kader zijn de ouders nu aangemeld voor een hulptraject bij [instantie 2] . Ten tijde van de mondelinge behandeling moest het intakegesprek hiervoor nog plaatsvinden. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat door middel van de ondertoezichtstelling wordt gewaarborgd dat de vereiste hulpverlening zal worden ingezet en gecontinueerd.
3.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juni 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.