ECLI:NL:GHSHE:2024:3674

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.342.493_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging aan de bewindvoerder voor de afwikkeling van de nalatenschap van de overleden moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging die aan de bewindvoerder was verleend om de nalatenschap van de overleden moeder van de verzoekster af te wikkelen. De verzoekster, die onder bewind staat, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg van 27 mei 2024, waarin de bewindvoerder de machtiging kreeg om de nalatenschap af te wikkelen. De verzoekster stelde dat zij de enige erfgenaam was en dat zij zelf de nalatenschap wilde afwikkelen, zonder tussenkomst van de bewindvoerder. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de communicatie tussen de verzoekster, haar advocaat en de bewindvoerder. Het hof concludeerde dat de bewindvoerder zich gedurende een lange periode heeft ingespannen om de afwikkeling van de nalatenschap in samenspraak met de verzoekster te doen, maar dat de verzoekster en haar advocaat hierin niet adequaat hebben gehandeld. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder terecht de machtiging had aangevraagd, gezien de lange periode van inactiviteit van de verzoekster en de noodzaak om de nalatenschap af te wikkelen. De beslissing van de rechtbank werd dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 november 2024
Zaaknummer: 200.342.493/01
Zaaknummer eerste aanleg: BonoM1138/HvG24.1584
BM-nummer : 400372
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoek in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. F.M. van Hasselt,
tegen
[bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [bewindvoerder] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
In het kort
[verzoekster] is het er niet mee eens dat de rechtbank de bewindvoerder heeft gemachtigd om de nalatenschap van de overleden moeder van [verzoekster] af te wikkelen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beslissing van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 27 mei 2024 die het hof beschouwt als een voor hoger beroep vatbare beschikking, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juni 2024, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt, alsnog de verzochte machtiging af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2024. Bij die gelegenheid is [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat, gehoord.
De bewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brieven van de bewindvoerder van 5 augustus 2024 (met bijlagen), 20 september 2024 en 23 september 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof begrijpt uit de inhoud van het dossier dat er over de goederen die [verzoekster] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld en dat [bewindvoerder] de bewindvoerder is.
3.2.
Op [overlijdensdatum] is de moeder van [verzoekster] (hierna: de erflaatster) overleden. [verzoekster] stelt dat zij de enige erfgenaam is. De goederen van de erflaatster stonden onder bewind. [bewindvoerder van erflaatster] was de bewindvoerder.
Bij de rechtbank
3.3.
De rechtbank heeft bij beslissing van 27 mei 2024 aan de bewindvoerder een machtiging verleend om de nalatenschap van de erflaatster namens [verzoekster] af te wikkelen en hiervoor een vergoeding in rekening te brengen ten laste van de nalatenschap.
Bij het hof
3.4.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Haar standpunt zoals blijkt uit het beroepschrift en haar aanvulling op de mondelinge behandeling luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Ten onrechte heeft de rechtbank aan de bewindvoerder een machtiging tot afwikkeling van
de nalatenschap van de moeder van [verzoekster] verleend. De bewindvoerder weet heel goed dat het de uitdrukkelijke wens van [verzoekster] is dat zij zelf de nalatenschap van haar moeder wil en kan afwikkelen. De bewindvoerder heeft achter de rug van [verzoekster] om gehandeld. De bewindvoerder dreigt (veel) onnodige werkzaamheden te verrichten en daarmee onnodige kosten te maken voor de afwikkeling van de nalatenschap, met als gevolg dat er van het (zeer) bescheiden batig saldo van de nalatenschap (circa € 3.500,-) uiteindelijk slechts weinig over zal blijven. De bewindvoerder gaat eraan voorbij dat [verzoekster] , hoewel onder bewind gesteld, ook zelf wensen kan en mag hebben als het gaat om de afwikkeling van de nalatenschap van een ouder. [verzoekster] wil dit op haar eigen tempo doen. Dat het lang duurt, vindt [verzoekster] niet erg. De bewindvoerder behoort deze wensen te respecteren. Eind 2022/begin 2023 heeft [verzoekster] overleg gehad met [bank] en [bewindvoerder van erflaatster] (de bewindvoerder van wijlen haar moeder). De uitvaart had toen plaatsgevonden, de kosten waren bekend en werden betaald. [bewindvoerder van erflaatster] deed op 22 november 2022 de eindverantwoording van het bewind. Er waren geen schulden en een klein batig saldo. Ten onrechte heeft de bewindvoerder de erfenis beneficiair aanvaard en wil hij een verklaring van erfrecht. Volgens [bank] en de rechtbank Alkmaar (waar de boedelbeschrijving van erflaatster moet worden gedeponeerd) is dat niet nodig. Er worden nu onnodig kosten gemaakt, terwijl [verzoekster] al zuiver had kunnen aanvaarden. Het kan zijn dat [verzoekster] (of haar advocaat) sneller had kunnen handelen, maar dat maakte [verzoekster] niet uit. Het beetje geld waar het om gaat, staat veilig en voor haar telt dat dit een keer haar kant op komt, zonder kosten. [verzoekster] heeft de boedelbeschrijving nog niet ingediend bij de rechtbank Alkmaar; zij wil het hoger beroep eerst afwachten. [verzoekster] wil graag de laatste stappen zelf zetten zonder een verklaring van erfrecht. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat het hof in overweging gegeven om de zaak vier weken aan te houden om zo de bevestiging van de laatste stappen te krijgen.
3.5.
Het standpunt van de bewindvoerder luidt, zakelijk weergegeven, als volgt.
Omdat er geen vooruitgang zat in de afwikkeling van de nalatenschap, heeft de bewindvoerder de rechtbank verzocht een machtiging af te geven om de nalatenschap voor [verzoekster] af te wikkelen. De laatste keer dat de bewindvoerder aan [verzoekster] en haar advocaat heeft gevraagd om informatie was op 16 april 2024. De bewindvoerder heeft hen toen een ultimatum van 2 weken gesteld, omdat [verzoekster] en haar advocaat al vanaf november 2022 tot heden vaker niet op e-mails reageerden en de advocaat zijn toezeggingen niet nakwam, zoals het regelen van de aanvaarding. Nadat de bewindvoerder beneficiair heeft aanvaard is aan [verzoekster] en haar advocaat diverse keren gevraagd om een verklaring van erfrecht. De bewindvoerder vraagt zich af waarom [verzoekster] geen verklaring van erfrecht heeft laten opstellen, omdat ze daarmee toegang zou kunnen krijgen tot de bankrekening van haar moeder, waarmee de nalatenschap eenvoudiger kan worden afgewikkeld. De bewindvoerder heeft zonder verklaring van erfrecht geen bewijs dat [verzoekster] de enig erfgename is, zoals zij beweert. De bewindvoerder verwacht niet dat er nog veel meer schulden uit de nalatenschap zullen volgen. Wel heeft [zorgverlener] op 17 november 2023 nog een e-mail gestuurd dat er nog een kleine vordering voor de erflaatster was binnen gekomen. Het is in het belang van [verzoekster] dat de nalatenschap wordt afgewikkeld. Ook kunnen de eventuele schuldeisers nog invorderingskosten gaan maken zolang de nalatenschap niet is afgewikkeld en de schulden niet zijn betaald. Wat de bewindvoerder betreft heeft [verzoekster] nog steeds de mogelijkheid om zelf de nalatenschap af te wikkelen en de bewindvoerder hiervan met bewijzen op de hoogte te stellen.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Het hof ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd om tot een beslissing te komen.
3.6.2.
In artikel 1:438 BW is bepaald:
lid 1 Tijdens het bewind komt het beheer over de onder bewind staande goederen
niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder.
lid 2 Tijdens het bewind kan de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken.
3.6.3.
Uit de toelichting bij voornoemd artikel volgt dat de wet in geval van verschil van mening tussen de rechthebbende en de bewindvoerder over het te voeren beheer (lid 1) aan de rechthebbende niet de mogelijkheid toekent om dit aan de rechter voor te leggen. Deze mogelijkheid (geschillenregeling) bestaat wel in het geval van het tweede lid. Alleen als de bewindvoerder zijn medewerking niet wil verlenen aan een beschikkingshandeling, kan de rechthebbende zich tot de kantonrechter wenden met het verzoek hem te machtigen over een of meer onder bewind gestelde goederen te beschikken.
3.6.4.
Het hof stelt voorop dat deze procedure betrekking heeft op de vraag wie de nalatenschap van de erflaatster mag afwikkelen. Deze afwikkeling wordt gekwalificeerd als een beschikkingshandeling als bedoeld in artikel 1:438 lid 2 BW. Aangezien [verzoekster] rechtstreeks in haar belang is getroffen door de beslissing van de kantonrechter om de bewindvoerder toestemming te geven de nalatenschap van haar moeder af te wikkelen, kan zij van de onderhavige beslissing in hoger beroep komen.
3.6.5.
Uit de stukken is gebleken dat de bewindvoerder zich sinds oktober 2022 heeft ingespannen om de nalatenschap van de erflaatster af te wikkelen en dat de bewindvoerder tot mei 2024 heeft geprobeerd om dit in samenspraak met [verzoekster] (en haar advocaat) te doen. [verzoekster] beklaagt zich er over dat de bewindvoerder nu ‘achter haar rug om’ de erfenis afwikkelt. Dit blijkt echter niet uit het procesdossier. Integendeel, uit de door de bewindvoerder overgelegde correspondentie blijkt van veelvuldige e-mailberichten waarin de bewindvoerder [verzoekster] en haar advocaat gedurende een periode van circa anderhalf jaar tracht aan te sporen om de nalatenschap af te wikkelen. Het is [verzoekster] zelf die, om haar moverende redenen, heeft nagelaten de noodzakelijke stappen te zetten. De afwikkeling van een nalatenschap is weliswaar niet zo urgent dat er acuut moet worden gehandeld, maar het is wel dusdanig belangrijk dat, mede gelet op de omstandigheid dat [verzoekster] onder bewind staat, het niet kan worden ‘geparkeerd’ tot het moment dat [verzoekster] in haar eigen tempo in staat is om hiertoe de noodzakelijke stappen te nemen. Dat [verzoekster] een periode nodig heeft gehad om na het overlijden van haar moeder over te gaan tot de afwikkeling van de nalatenschap is begrijpelijk, maar een periode van anderhalf jaar – zo lang heeft de bewindvoerder gewacht voordat zij het verzoek bij de kantonrechter heeft ingediend – is bijzonder lang, waarbij het hof opmerkt dat op de dag van mondelinge behandeling bij het hof, twee jaar na het overlijden van de erflaatster, door [verzoekster] nog steeds niet de benodigde stappen zijn gezet.
3.6.6.
Hoewel de advocaat van [verzoekster] al in november 2022 aan de bewindvoerder heeft aangegeven dat [verzoekster] de erfenis zal aanvaarden, is hieraan geen gevolg gegeven. De bewindvoerder heeft in mei 2023 daarom zelf beneficiair aanvaard, uit hoofde van haar verplichting als bewindvoerder. Vervolgens diende een boedelbeschrijving van de erflaatster naar de rechtbank Alkmaar te worden gestuurd voor de verdere afwikkeling van de nalatenschap. De advocaat van [verzoekster] heeft in december 2023 aan de bewindvoerder toegezegd dat hij dit zou gaan doen, maar ook dit heeft hij nagelaten. De bewindvoerder heeft gewacht en uiteindelijk in april 2024 geïnformeerd bij [verzoekster] naar de stand van zaken en haar toen opnieuw een termijn gegeven om de nalatenschap zelf af te wikkelen. Volgens [verzoekster] is er vervolgens vertraging ontstaan vanwege de discussie over de noodzaak (of het ontbreken daarvan) van een verklaring voor erfrecht. Hoewel het niet aan het hof is om zich in deze procedure uit te laten over de vraag of er een dergelijke verklaring moet worden afgegeven, is het gelet op de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder niet onredelijk dat zij een dergelijke verklaring wenst. Met de verklaring van erfrecht wordt immers zeker gesteld dat [verzoekster] inderdaad de enige erfgenaam is en gerechtigd is tot de afwikkeling van de nalatenschap, zoals zij stelt.
3.6.7.
Het hof acht het onder deze feiten en omstandigheden alleszins redelijk en begrijpelijk dat de bewindvoerder zich tot de kantonrechter heeft gewend om een machtiging te verkrijgen om de nalatenschap namens [verzoekster] af te wikkelen. Dit behoort ook tot de eigen taken en verantwoordelijkheden van de bewindvoerder. [verzoekster] is er als rechthebbende immers bij gebaat dat het positieve saldo uit de nalatenschap van haar moeder haar toekomt. Dat de bewindvoerder dit niet op een manier heeft gedaan zoals [verzoekster] het zelf had willen doen, maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders.
3.6.8.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel de kantonrechter terecht het verzoek van de bewindvoerder heeft toegewezen. Dit betekent dat dat bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.M.H. Nelissen, C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst , de griffier.