ECLI:NL:GHSHE:2024:3672

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.341.865_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bewind en instelling van beperkt bewind voor de duur van drie jaar over de goederen uit de nalatenschap van de moeder van de rechthebbende, vanwege verkwisting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een bewind over de goederen van de rechthebbende, die op 18-jarige leeftijd een aanzienlijk bedrag heeft geërfd van zijn overleden moeder. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.J. Koningsveld, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin een bewind was ingesteld vanwege verkwisting. De GI, Stichting Jeugdbescherming West, heeft de onderbewindstelling verdedigd, wijzend op de zorgen over de financiële situatie van de rechthebbende en zijn eerdere uitgaven aan luxe goederen en drugs. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een geestelijke of lichamelijke toestand die een bewind rechtvaardigt, maar dat er wel sprake is van verkwisting. Het hof heeft daarom besloten een beperkt bewind in te stellen over de goederen die de rechthebbende heeft ontvangen uit de nalatenschap van zijn moeder, voor de duur van drie jaar. Dit biedt de rechthebbende de mogelijkheid om zijn financiële situatie te verbeteren en verantwoorde keuzes te maken met betrekking tot zijn vermogen. De beschikking van de rechtbank is deels vernietigd en de nieuwe beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 november 2024
Zaaknummer : 200.341.865/01
Zaaknummer eerste aanleg : 10852142 OV VERZ 23-6243
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. F.J. Koningsveld,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 mei 2024, heeft de rechthebbende verzocht uitvoerbaar bij voorraad
- primair: voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI af te wijzen
- subsidiair: een voorziening te treffen die het hof in goede justitie als gepast zal voorkomen.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2024, heeft de GI verzocht – na verbetering tijdens de mondelinge behandeling – de bestreden beschikking te bekrachtigen het verzoek in hoger beroep strekkende tot vernietiging van de beschikking af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Koningsveld;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] .
2.3.1.
De bewindvoerder was, met bericht van verhindering, niet aanwezig bij de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1.
De rechthebbende is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , geboren.
3.2.
De moeder van de rechthebbende, [moeder van rechthebbende] , is op [overlijdensdatum] 2016 in [overlijdensplaats] , overleden. De rechthebbende heeft van zijn moeder een vermogen geërfd dat vrij is gekomen op het moment dat rechthebbende achttien jaar is worden.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2019 is het ouderlijk gezag van de vader van de rechthebbende, [vader van rechthebbende] , beëindigd en is de GI tot voogdes benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter, voor zover van belang, met ingang van [datum] 2024, zijnde de datum van meerderjarigheid van de rechthebbende, een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en daarbij de bewindvoerder benoemd.
4.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. Er is geen sprake van een grond op basis waarvan een bewind kan worden ingesteld. De rechthebbende heeft geen lichamelijke beperking en er is niet aangetoond dat de geestelijke toestand van de rechthebbende maakt dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Bovendien is er geen sprake van een situatie waarbij (er een risico is dat) er misbruik van de rechthebbende wordt gemaakt. De rechthebbende is in staat zijn vermogensrechtelijke belangen naar behoren te behartigen zodat een onderbewindstelling niet nodig is. De rechthebbende is omringd door vrijwillige hulpverlening en begeleiding.
Bovendien is er geen sprake van schulden, de rechthebbende heeft een groot vermogen geërfd uit de nalatenschap van zijn moeder. De uitgaven die de rechthebbende heeft gedaan aan het begin van het bewind, toen zijn rekeningen per ongeluk nog niet waren bevroren, zijn niet aan te merken als verkwisting. Hij heeft toen grote uitgaven gedaan maar in verhouding met de hoogte van het vermogen is dit niet buitenproportioneel.
De rechthebbende wil over zijn vermogen kunnen beschikken. De rechthebbende woont op dit moment op een vakantiepark. De rechthebbende wilde een chalet kopen. De bezichtiging hiervan was in het weekend. De bewindvoerder was toen niet beschikbaar. Daarom is de koop van het chalet niet doorgegaan. De rechthebbende wil nu een appartement huren. De rechthebbende is pas net – één dag voor de mondelinge behandeling – begonnen met een nieuwe baan en beschikt nog niet over loonstroken. Het huren van een appartement is daarom nog niet gelukt.
De kantonrechter heeft overwogen dat er sprake is van een tijdelijke situatie nu de rechthebbende (nog) niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Deze redenering brengt mee dat de duur van de onderbewindstelling sowieso beperkt had moeten worden tot maximaal één jaar zodat het niet aan de rechthebbende is om opheffing te vragen, maar aan de bewindvoerder om gemotiveerd te bepleiten waarom een eventuele verlenging van de maatregel aan de orde zou zijn.
De rechthebbende heeft bevestigd dat het reclasseringstoezicht naar aanleiding van een strafrechtelijke veroordeling op dit moment nog steeds loopt en dat hij is verwezen naar [zorgverlener 1] . Het traject bij [zorgverlener 1] moet nog starten.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De aanleiding voor het verzoek tot onderbewindstelling was het grote geldbedrag dat de rechthebbende zou erven op zijn achttiende verjaardag van zijn overleden moeder. De GI was en is van mening dat een onderbewindstelling de rechthebbende zou helpen in het omgaan met dit grote geldbedrag. De GI was bang dat de rechthebbende dit bedrag in één keer er doorheen zou jagen. De rechthebbende heeft namelijk in het verleden veel geld uitgegeven aan drugs en dure spullen.
Bij een onderbewindstelling kan rechthebbende sparren met een deskundige over bijvoorbeeld het beleggen van dit bedrag en hulp krijgen bij belastingzaken zoals het aanvragen van toeslagen en studiefinanciering. De rechthebbende heeft onvoldoende ondersteuning vanuit zijn netwerk om hem bij deze zaken te helpen.
De GI heeft sinds de meerderjarigheid van de rechthebbende geen rol meer in de uitvoering van de voogdij. Echter, kort na de achttiende verjaardag van de rechthebbende werd de GI benaderd door [zorgverlener 2] met zorgen over de uitgaven van de rechthebbende. Het geld van de erfenis bleek op de lopende bankrekening van de rechthebbende te staan. De bewindvoerder had nagelaten het beheer over te zetten of de rekeningen te laten bevriezen. In de week van 31 maart 2024 tot en met 7 april 2024 is een bedrag van totaal € 8.965,65 afgeschreven; het is uitgegeven aan hotels, games, drinken en gebruiken. Nadat de rekening uiteindelijk wel is bevroren is er een tijd lang geen beschikbare rekening en pinpas geweest voor de rechthebbende en heeft hij daardoor een tijd geen leefgeld gehad. De GI is ontevreden over de uitvoering van het bewind door de huidige bewindvoerder.
Een onderbewindstelling is in het belang van de rechthebbende. De rechthebbende is een intelligente jongen die af en toe op de loop kan gaan met wilde ideeën over investeringen en die geneigd is om op verschillende vlakken over grenzen te gaan. Een deskundige op het gebied van financiën zou hem kunnen helpen in het maken van verstandige keuzes ten aanzien van zijn geld en hem wegwijs kunnen maken in de verantwoordelijkheden die inkomsten en uitgaven met zich meebrengen. De GI gunt de rechthebbende dat hij lang profijt kan hebben van zijn vermogen en dat hij kan profiteren van de kennis die een onderbewindstelling met zich meebrengt. De GI heeft desgevraagd geantwoord dat het niet de verwachting is dat de rechthebbende binnen één jaar het vermogen zelfstandig kan beheren.
5.3.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
5.3.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.3.2.
Ingevolge artikel 1:431 lid 2 BW kan het bewind reeds voor de meerderjarigheid worden ingesteld indien te verwachten is dat een minderjarige op het tijdstip waarop hij meerderjarig zal worden, in de in het vorige lid bedoelde toestand zal verkeren.
5.3.3.
Op grond van het vorenstaande dient het hof allereerst te beoordelen of bij de rechthebbende sprake is van een geestelijke of lichamelijke toestand die een bewind rechtvaardigt. Indien dat niet het geval is dient te worden beoordeeld of sprake is van verkwisting of het hebben van problematische schulden die een onderbewindstelling rechtvaardigt.
5.3.4.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een geestelijke of lichamelijke toestand van de rechthebbende die een bewind rechtvaardigt. Hoewel de rechthebbende veel heeft meegemaakt in zijn leven, is niet gebleken dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen als gevolg hiervan niet voldoende kan behartigen. Het hof ziet bovendien niet dat er misbruik zou worden gemaakt van de kwetsbaarheid van de rechthebbende zodat een onderbewindstelling om die reden op zijn plaats zou zijn.
5.3.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat er wel sprake is van verkwisting die een onderbewindstelling rechtvaardigt.
Vast staat dat de rechthebbende op zijn achttiende verjaardag een groot geldbedrag heeft geërfd: een bedrag van ruim € 132.000,-. De GI had door ervaringen uit het verleden zorgen over het mogelijk snel en volledig uitgeven van dit geld door de rechthebbende. Deze zorgen zijn bevestigd. In de week na zijn achttiende verjaardag heeft rechthebbende gedurende één week over dit vermogen kunnen beschikken. In deze ene week is een bedrag van bijna € 9.000,- uitgegeven bij onder andere hotels, de Mediamarkt, een juwelier, Ici Paris, en een sportwinkel. Voorts waren er geldopnames en heeft rechthebbende geld overgeboekt naar een PayPal account.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de rechthebbende verklaard dat hij in deze periode grote bedragen heeft uitgegeven omdat hij wist dat er bewind was uitgesproken en hij dus het beheer over zijn bankrekening zou verliezen. Hij heeft onder andere de geldopnames gedaan en een horloge gekocht, zodat hij deze kon verkopen en reserves had voor als de betaling van het leefgeld niet op gang zou komen.
Daargelaten dat de rechthebbende op het moment dat hij het geld uitgaf nog niet kon weten dat er later problemen zouden ontstaan met de uitbetaling van leefgeld waarvoor hij reserves nodig had, staat hoe dan ook vast dat hij in die ene week enorme uitgaven heeft gedaan. Het hof merkt deze uitgaven, gelet op de aard en de hoogte ervan, als verkwisting aan. Het hof ziet hierin reden om een bewind in te stellen.
5.3.5.
Het hof ziet aanleiding om een bewind in te stellen enkel over de goederen die de rechthebbende heeft ontvangen uit de nalatenschap van zijn moeder. De zorg voor verkwisting ziet specifiek op het grote geldbedrag dat hij heeft geërfd. Het hof oordeelt dat de rechthebbende kan beschikken over alle andere goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan rechthebbende (zoals bijvoorbeeld het inkomen dat hij verwerft uit arbeid). Op die manier kan de rechthebbende laten zien dat hij hier zorgvuldig mee om kan gaan.
5.3.6.
Het hof zal aan de onderbewindstelling van de goederen uit de nalatenschap een termijn van drie jaren aan verbinden te rekenen van de meerderjarigheid van de rechthebbende; dus tot de rechthebbende 21 jaar oud is. Het is niet aannemelijk dat de rechthebbende binnen de door hem subsidiair voorgestelde termijn van één jaar voldoende in staat zal zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Een termijn van drie jaren gunt hem de mogelijkheid nog verdere stappen te zetten op het gebied van zelfredzaamheid en een plan te maken wat hij wil doen met het geld uit de nalatenschap. Voorts betekent het bewind niet dat het geld uit de nalatenschap niet kan worden besteed. In overleg en met instemming van de bewindvoerder kunnen zinvolle, noodzakelijke of verantwoorde uitgaven worden gedaan.
5.3.7.
Ten overvloede merkt het hof op dat de advocaat van de rechthebbende heeft aangegeven dat de bewindvoerder uit het bankwezen komt en normaliter niet dit soort bewinden voert, maar vaker betrokken is bij beleggingsportefeuilles. Nu het bewind een stroeve start heeft gehad zoals ook door de GI is opgemerkt en de rechthebbende aangeeft geen nauwe band met de bewindvoerder te hebben, is mogelijk een andere bewindvoerder met meer affiniteit met de leeftijdsgroep van de rechthebbende meer op zijn plaats.
5.4.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep deels vernietigen en een beperkt bewind instellen zodat dit enkel betreft de goederen uit de nalatenschap van de moeder van rechthebbende en het bewind zal duren totdat de rechthebbende 21 jaar oud is.
5.5.
Het hof zal voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 21 november 2024 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 maart 2024 voor zover dit betrekking heeft op de instelling van het bewind;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt, met ingang van [datum] 2024, zijnde de datum van meerderjarigheid, wegens verkwisting een beperkt bewind in voor de duur van drie jaar, dus eindigend op [datum] 2027, over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[rechthebbende], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , die zijn ontvangen uit de nalatenschap van zijn moeder [moeder van rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1975, overleden op [overlijdensdatum] 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, J.C.E. Ackermans-Wijn en G.M. Goes en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.