ECLI:NL:GHSHE:2024:3671

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.341.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank inzake wijziging van eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag over de minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, waarin de vader gezamenlijk met de moeder is belast met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2023. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder op 15 april 2024 besloten dat het in het belang van het kind is dat beide ouders gezamenlijk gezag uitoefenen, ondanks de zorgen over de communicatie tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van beiden. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2024 zijn beide ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gehoord. De moeder betoogde dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's voor het kind, terwijl de vader en de raad stelden dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn in de communicatie tussen de ouders en dat het gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor de toekomst van het kind. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 november 2024
Zaaknummer: 200.341.816/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/328148 / JE RK 24-349
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers.
Als informant worden aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
[instantie 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [instantie 1] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het ouderlijk gezag over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2023 (hierna: [minderjarige] ).
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de vader mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft belast (gezamenlijk met de moeder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 15 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 juli 2024, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
-de vader, bijgestaan door mr. Jegers;
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
[instantie 1] heeft het hof bericht niet tijdens de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- V8-formulier d.d. 6 juni 2024 van de advocaat van de moeder, met als bijlage de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 15 april 2024 (ondertoezichtstelling [minderjarige] );
- V6-formulier d.d. 12 augustus 2024 van de advocaat van de moeder met als bijlagen producties 13 en 14.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] verblijft bij een kinderzorghuis van [instantie 1] in [plaats] .
De moeder heeft tot aan de bestreden beschikking het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de vader (gezamenlijk met de moeder) met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank weegt het belang van [minderjarige] bij een gelijkwaardige betrokkenheid van de beide ouders zwaarder dan het risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Deze afweging is door de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en het belang van [minderjarige] wordt onvoldoende in acht genomen. Er worden door de betrokken instanties grote zorgen geuit over het welzijn van [minderjarige] wanneer de ouders gezamenlijk het gezag over hem hebben. Uit het raadsrapport is gebleken dat, wanneer er geen sprake is van onderlinge communicatie tussen de ouders, de moeder in staat is om in ieder geval enkele dagdelen per week en onder begeleiding thuis voor [minderjarige] te zorgen.
De ouders kunnen niet met elkaar communiceren, laat staan samenwerken. Het nemen van gezamenlijke beslissingen zal tot veel onrust leiden, zowel bij de vader als bij de moeder. De moeder wordt hierdoor beperkt in haar mogelijkheden om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . De ondertoezichtstelling van [minderjarige] doet hier niet aan af. Het opbouwen van enig wederzijds vertrouwen tussen de ouders vergt tijd en moeite zodat het uitoefenen van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] nog te vroeg is. Daarnaast is het toekomstperspectief van [minderjarige] nog niet duidelijk. Er wordt getoetst of [minderjarige] in de thuissituatie van de moeder geplaatst kan worden. Mocht dat niet het geval zijn, is er een groot risico dat de ouders het niet eens zullen worden over de woonplek van [minderjarige] .
3.5.
De vader voert het volgende aan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat de beide ouders op gelijkwaardige wijze betrokken worden bij zijn verzorging en opvoeding.
Hoewel de communicatie tussen de ouders momenteel nog via [instantie 2] verloopt, is de vader in staat om rechtstreeks met de moeder te communiceren en daarbij het belang van [minderjarige] voor ogen te houden. De moeder zal er, met de hulpverlening die zij krijgt, voor moeten zorgen dat ook zij sterk genoeg is om met de vader te kunnen communiceren. Gedurende de looptijd van de ondertoezichtstelling kan er gewerkt worden aan een betere communicatie tussen de ouders en aan hun onderlinge vertrouwen.
Het perspectief van [minderjarige] is nog niet bepaald. Mocht het zo zijn dat het perspectief van [minderjarige] bij de moeder bepaald wordt zal de vader daar niet in gaan dwarsliggen. Mocht dit niet mogelijk zijn dan is niet uitgesloten dat [minderjarige] kan opgroeien bij de vader (zodra hij over zelfstandige woonruimte beschikt). Om dit deugdelijk te kunnen onderzoeken is het van belang dat de beide ouders het gezamenlijk gezag hebben.
Gezien de medische problematiek van [minderjarige] is het van belang dat de beide ouders weloverwogen beslissingen nemen en de vader laat al langere tijd zien er consequent voor [minderjarige] te zijn.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. De raad heeft de rechtbank geadviseerd het verzoek van de vader toe te wijzen. De raad blijft bij dat standpunt en ziet geen reden om de situatie weer terug te draaien. Door de persoonlijke problematiek van de beide ouders zit er weliswaar een plafond aan hun verandermogelijkheden maar er worden door de ouders wel degelijk stapjes gezet in de goede richting.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. Het gaat momenteel goed met [minderjarige] . Er wordt naar toegewerkt dat [minderjarige] bij de moeder kan gaan wonen, maar het is nog onduidelijk of dit inderdaad definitief mogelijk is. [minderjarige] verblijft nog bij [instantie 1] . [minderjarige] heeft een zogenoemde MIC-KEY button, een voedingssonde. De moeder heeft een training gehad om deze te kunnen bedienen en er is waar de moeder woont voor haar
24-uurszorg beschikbaar. Op dit moment zijn er op dat gebied rondom de moeder geen zorgen. Zij kan voor [minderjarige] zorgen en maakt de juiste keuzes voor [minderjarige] . De vader krijgt binnenkort een eigen woonruimte toegewezen en dan zal er ook bij de vader in de thuissituatie omgang met [minderjarige] gaan plaatsvinden. Het perspectief van de vader gaat nog onderzocht worden. De vader maakt geen misbruik van zijn gezag. De communicatie tussen de ouders is sinds de ondertoezichtstelling verbeterd.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt in gezagskwesties is dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen uitoefenen. Slechts in uitzonderingssituaties, zoals hiervoor genoemd, wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van de uitzonderingsgronden en acht het in het belang van [minderjarige] dat de vader mede het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft. Het hof zal dat hierna uitleggen.
3.8.3.
Ook het hof heeft zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Hij is geboren met een complexe medische aandoening en heeft derhalve veel medische zorg nodig. [minderjarige] heeft een zogenoemde MIC-KEY button. Via deze voedingssonde wordt hem voeding en vocht toegediend. Het hof ziet ouders met ieder hun eigen persoonlijke problematiek. De moeder functioneert op een matig verstandelijk beperkt niveau en woont in een voorziening voor begeleid wonen. Zij kan daar 24 uur per dag een beroep doen op de aanwezige hulpverlening. De vader functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en is in het verleden strafrechtelijk veroordeeld. De vader verblijf nu nog in een forensische voorziening voor begeleid wonen maar zal naar verwachting binnenkort zelfstandig gaan wonen met ambulante begeleiding.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld. [minderjarige] verblijft doordeweeks dagelijks - onder gedeeltelijke begeleiding van [instantie 2] - bij de moeder thuis. [minderjarige] overnacht drie nachten per week bij de moeder. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat dit goed verloopt en dat er geen zorgen zijn.
Op maandag, vrijdag, zaterdag en zondag heeft [minderjarige] contact met de vader. Op de maandag vindt het contact plaats in de woning van de ouders van de vader. De vader haalt [minderjarige] dan bij de moeder op. Bij die overdracht is een begeleider van [instantie 2] bij aanwezig. Zowel de vader als de moeder hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat deze overdracht zonder problemen verloopt. Op de andere dagen vindt de omgang tussen [minderjarige] en de vader plaats bij [instantie 1] . Zodra de vader zelfstandige woonruimte heeft, is het de bedoeling dat hij, onder begeleiding van [instantie 2] , omgang in de thuissituatie zal gaan hebben met [minderjarige] .
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard tevreden te zijn over de wijze waarop zowel de vader als de moeder de zorgregeling invult. Ook de onderlinge communicatie en de samenwerking tussen de ouders is sinds de ondertoezichtstelling, verbeterd.
Het hof ziet mitsdien dat er ondanks de genoemde zorgen sprake is van een positieve ontwikkeling. Dit is vooral te danken aan de ondertoezichtstelling en, uiteraard, aan de inzet van de ouders. Daarbij komt dat er geen incidenten zijn geweest sinds de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De raad heeft in het raadsrapport zijn zorgen geuit over het feit de kans bestaat dat uitoefening van het gezamenlijk gezag er toe zou kunnen leiden dat de moeder emotioneel ontregeld zal raken, hetgeen invloed kan hebben op haar mogelijkheden om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat dit zich niet heeft voorgedaan en dat de moeder juist een positieve groei heeft laten zien. Hoewel de situatie nog kwetsbaar is, verwacht het hof dat de ouders met de hulpverlening die zij nu hebben in staat zijn het gezamenlijk gezag vorm te geven.
Tot slot betrekt het hof ook het volgende bij de beoordeling. Het perspectief van [minderjarige] is nog niet bepaald. In beginsel heeft [minderjarige] het recht om bij een van de ouders te gaan opgroeien. Zo lang het niet duidelijk is waar [minderjarige] gaat wonen, is het in het belang van [minderjarige] dat de beide ouders een gelijkwaardige rol in zijn leven kunnen spelen en gezamenlijk beslissingen over hem kunnen nemen. Er zal zowel bij de vader als bij de moeder onderzocht moeten worden of [minderjarige] daar kan gaan wonen. Ook dit maakt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast.
3.8.4.
Gelet op alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien heeft de rechtbank op goede gronden het verzoek van de vader toegewezen. De grieven van de moeder falen en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 15 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.I. Peereboomvan Drunick en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.