ECLI:NL:GHSHE:2024:3655

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.337.238_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot bewindvoering in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beschikking van de rechtbank Limburg van 8 januari 2024. De zaak betreft de instelling van een bewind voor [verzoekster], die zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kantonrechter, waarbij een mentorschap was ingesteld en een bewindvoerder was benoemd. [verzoekster] heeft in hoger beroep verzocht om het bewind op te heffen, omdat zij van mening is dat zij haar financiële belangen zelf kan behartigen, met ondersteuning van haar familie. De bewindvoerder en de mentor hebben echter betoogd dat [verzoekster] door haar psychische problematiek niet in staat is om haar belangen adequaat te behartigen en dat de benoeming van een professionele bewindvoerder noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de broers van [verzoekster] en de mentor. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [verzoekster] niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 november 2024
Zaaknummer: 200.337.238/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10381724 MS VERZ 23-297
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat voorheen mr. R.G.P. Voragen, thans zonder advocaat.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de mentor] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de mentor);
- [de bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(hierna te noemen: de bewindvoerder), vertegenwoordigd door mr. S.L.B. Duijf;
- [broer 1] , wonende te [woonplaats] , broer van [verzoekster] (hierna te noemen: [broer 1] );
- [broer 2] , wonende te [woonplaats] , broer van [verzoekster]
(hierna te noemen: [broer 2] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 8 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2024, is namens [verzoekster] verzocht - zo begrijpt het hof - voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het ingestelde bewind en het bewind alsnog op te heffen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2024, heeft de bewindvoerder verzocht het verzoek van [verzoekster] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van [verzoekster] d.d. 11 maart 2024 met bijlagen;
  • de brief van 22 mei 2024 van de zijde van de mentor.
2.4.
Bij e-mailbericht van 4 april 2024 heeft mr. Voragen zich als advocaat van [verzoekster] onttrokken.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • broer [broer 2] ;
  • de mentor;
  • de bewindvoerder bijgestaan door mr. S.L.B. Duijf.
2.5.1.
[verzoekster] en de broer [broer 1] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 24 januari 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg ten behoeve van [verzoekster] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [vorige mentor] tot mentor, welke beslissing bij beschikking van 5 oktober 2023 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is bekrachtigd.
3.2.
Op 8 maart 2023 heeft [vorige mentor] de kantonrechter in de rechtbank Limburg verzocht om het mentorschap om te zetten naar een ondercuratelestelling. Bij beschikking van 10 maart 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg [vorige mentor] benoemd tot provisioneel bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] en haar alle bevoegdheden toegekend die een curator krachtens boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft. De definitieve beslissing op het verzoek tot ondercuratelestelling is aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 8 januari 2024 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, voor zover thans van belang, geoordeeld dat vooralsnog kan worden volstaan met bewindvoering en mentorschap en heeft vervolgens:
- de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] onder bewind gesteld met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder;
- [de mentor] B.V. benoemd tot mentor.
3.4.
Uit de BRP blijkt dat [verzoekster] met ingang van 21 maart 2023 staat ingeschreven op [adres] in [woonplaats] . Dit adres betreft de beschermde woonvorm [woonvorm] van [instelling] .
3.5.
De moeder van [verzoekster] , [moeder] (bij aanvang van deze procedure aangemerkt als belanghebbende) is op [datum] 2024 overleden.
3.6.
[verzoekster] kan zich met de beslissing omtrent de instelling van het bewind niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
In het beroepschrift is namens [verzoekster] – samengevat – het volgende aangevoerd.
[verzoekster] heeft haar financiële belangen altijd zelf behartigd, waarbij zij ondersteund werd door haar familie, met name door [broer 1] en [broer 2] . Het financiële plaatje van [verzoekster] is ook dusdanig eenvoudig dat een bewindvoerder volstrekt overbodig is. Ze heeft haar standaardlasten en betaalde een bijdrage aan de moeder, omdat ze bij haar in huis woonde. De bewindvoerder heeft deze bijdrage in de woonlasten van de moeder zonder overleg stopgezet.
Indien nodig wordt een deskundigenbericht verzocht om de geestestoestand van [verzoekster] te beoordelen. Indien het hof een bewindvoerder noodzakelijk acht, dan gaat de voorkeur uit naar familie en verzoekt [verzoekster] om haar broer [broer 2] te benoemen tot bewindvoerder. [verzoekster] heeft geen behoefte aan een professioneel bewindvoerder en wenst daar ook niet mee samen te werken. Er is geen enkele noodzaak voor het instellen van bewind. [verzoekster] heeft geen schulden en er zijn ook geen bijzonder hoge uitgaven. [verzoekster] moet de kosten voor een bewindvoerder zelf dragen want ze krijgt geen bijzondere bijstand en vindt dit zonde van het geld.
4.2.
[broer 2] voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[verzoekster] verblijft ruim een jaar bij [instelling] maar ze krijgt daar niet de juiste verzorging en behandeling. Ze heeft gaten in haar kleding en krijgt alleen kant- en klaar maaltijden. [verzoekster] krijgt medicatie, maar ze wordt niet behandeld voor haar problematiek. Ze durft door haar angsten niet alleen naar buiten. De mentor gaat niet met [verzoekster] naar buiten en daardoor zit ze alleen binnen. Omdat de mentor geen grip kreeg op de situatie is het bewind aangevraagd. Er is sprake van machtsmisbruik. Er is geen sprake van schulden en de voormalige mentor heeft nooit aangetoond dat er gelden van de rekening van [verzoekster] zijn overgemaakt naar de rekening van [broer 2] . [verzoekster] wil graag naar huis. [broer 2] betwist dat hij mensen in de omgeving van [verzoekster] heeft bedreigd. Hij maakt zich alleen zorgen over zijn zus en heeft een harde stem. Omdat er niet goed voor [verzoekster] gezorgd wordt, is het beter dat ze weer thuis komt wonen.
4.3.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Door de psychische problematiek van [verzoekster] en de druk die [broer 2] op haar uitoefent kunnen de mentor en de bewindvoerder niet toekomen aan het inzetten van de juiste (financiële) hulpverlening aan [verzoekster] . [broer 2] blijft procederen terwijl het hof reeds bij beschikking van 5 oktober 2023 volstrekt helder was in haar uitspraak. Vanwege de geestelijke toestand van [verzoekster] is zij niet in staat om de juiste beslissingen te nemen, waarbij [broer 2] haar situatie bemoeilijkt door adviezen te geven die haaks staan op de adviezen van de zorgverleners. Het is daarom noodzakelijk dat een professionele bewindvoerder (en mentor) aanblijven. [verzoekster] zit al lange tijd vast in haar angsten en ze overziet niet dat haar niet-handelen mogelijk nadelige gevolgen heeft, zoals het kwijtraken van haar huidige woonplek bij [instelling] .
De bijdrage die [verzoekster] betaalde aan haar moeder is stopgezet omdat ze niet meer bij haar moeder in huis woont maar in de beschermde woonvorm van [instelling] in [woonplaats] . Door toedoen van de familie kon ze echter niet ingeschreven worden bij [instelling] . Een nieuw deskundigenbericht om de geestestoestand van [verzoekster] te beoordelen is niet noodzakelijk, aangezien er al deskundigenverklaringen zijn van zowel een psychiater als een psycholoog waaruit de noodzaak blijkt voor zowel het bewind als het mentorschap. Het is een gegeven dat [verzoekster] psychische problematiek heeft en dat ze niet in staat is om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen voldoende te behartigen, zodat een beschermingsmaatregel nodig blijft.
4.4.
De mentor voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan:
[verzoekster] verblijft in een beschermde woonvorm en krijgt hier de nodige begeleiding. Ze krijgt medicatie en er wordt toegezien op haar gezondheid. De angsten van [verzoekster] worden juist gevoed door [broer 2] . [broer 2] benadert de hulpverlening met dreigende taal en hij dreigt met procedures. Het vermoeden bestaat dat [broer 2] [verzoekster] instrueert om niet mee te werken aan de hulpverlening. Door zijn handelen traineert [broer 2] de behandeling van zijn zus en werkt hij de hulpverlening tegen. Hij lijkt niet in te zien dat hij daarmee het mentale en fysieke welzijn van [verzoekster] in de weg staat.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.1.
Het hof stelt voorop dat in deze procedure enkel het door de kantonrechter ingestelde bewind aan de orde is, aangezien het mentorschap reeds bij beschikking van 24 januari 2023 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg is ingesteld, welke beslissing bij beschikking van 5 oktober 2023 van dit hof is bekrachtigd.
4.5.2.
De rechter voor wie een verzoek tot ondercuratelestelling of tot opheffing van de curatele aanhangig is, kan bij afwijzing onderscheidenlijk bij inwilliging daarvan op grond van artikel 1:432 lid 3 BW ambtshalve overgaan tot instelling van het bewind.
4.5.3.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
4.5.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [verzoekster] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen (en dat die waarneming door de familie wordt bemoeilijkt), zodat de beschermingsmaatregel van bewindvoering op zijn plaats is. Naar het oordeel van het hof is de rechtbank op goede gronden overgegaan tot benoeming van een professionele bewindvoerder.
4.5.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
4.5.6.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
4.5.6.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van
8 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en M. Jonker en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.