ECLI:NL:GHSHE:2024:3622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.335.541_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een tussenvonnis ex artikel 843a Rv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenvonnis dat is gewezen door de rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2023. De appellant, wonende in Frankrijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in incident, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde ten aanzien van de vennootschap SCI du Besset, maar zich bevoegd verklaarde om de appellant te gebieden afschriften van stukken te verstrekken op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft deze vordering grotendeels toegewezen, onder verbeurte van een dwangsom.

De appellant en de geïntimeerden, wonende in Oostenrijk, hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis. Het hof heeft in deze uitspraak beoordeeld of de partijen ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Het hof concludeert dat het tussenvonnis niet als een deelvonnis kan worden aangemerkt, omdat er geen uitdrukkelijk dictum is gegeven dat een einde maakt aan de vorderingen van de geïntimeerden ten aanzien van de appellant. Hierdoor is het hoger beroep niet openstaand, en worden beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak is gedaan door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is openbaar uitgesproken op 19 november 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.335.541/01
arrest van 19 november 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.G.J.M. Onderdonck te Eindhoven,
tegen

1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] , Oostenrijk,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] , Oostenrijk,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. N. Broeren te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis in incident van 6 september 2023, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] (tezamen met de vennootschap naar frans recht SCI du Besset) als gedaagden in de hoofdzaak en verweerders in het incident en [geïntimeerden] als eisers in de hoofdzaak en incident.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/394347 / HA ZA 23-404)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank zich in het incident en de hoofdzaak ten aanzien van SCI du Besset op grond van artikel 4 Verordening Brussel I-bis onbevoegd verklaard.
De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard ten aanzien van het door [geïntimeerden] opgeworpen incident ex artikel 843a Rv, ertoe strekkende om [appellant] op de voet van artikel 843a Rv te gebieden aan [geïntimeerden] afschriften van stukken te verstrekken, en geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is. Deze vordering ex artikel 843a Rv is grotendeels toegewezen zulks onder verbeurte van een door de rechtbank gemaximeerde dwangsom.
In het bestreden vonnis is in de hoofdzaak tussen [geïntimeerden] en [appellant] geen verdere rolverwijzing gegeven.
3.2.
Van dit vonnis in het incident zijn [appellant] en [geïntimeerden] in hoger beroep gekomen.
Artikel 337 Rv bepaalt dat van tussenvonnissen, behoudens van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd (waarvan in het onderhavige geval geen sprake is), hoger beroep slechts openstaat tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
3.3.
[geïntimeerden] stellen in de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep dat het bestreden vonnis een zuiver tussenvonnis is dat niet appellabel is, waarvan tussentijds hoger beroep niet is opengesteld door de rechtbank noch daarom is verzocht.
[appellant] voert in de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan dat hij een materieel en juridisch belang heeft om de beslissing in hoger beroep te laten toetsen.
3.4.
Het hof zal (ambtshalve) beoordelen of partijen ontvankelijk zijn in dit hoger beroep.
In het vonnis van 6 september 2023 is ten aanzien van geen van de vorderingen van [geïntimeerden] ten aanzien van [appellant] in de hoofdzaak door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt, zodat dat vonnis niet is aan te merken als een deelvonnis. In het vonnis is niet bepaald dat tussentijds hoger beroep van het vonnis openstaat. Ook heeft de rechtbank niet na het tussenvonnis alsnog verlof verleend voor het tussentijds instellen van hoger beroep.
De conclusie is dan ook dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het principaal hoger beroep. Hetzelfde geldt voor het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden] . Op de grieven die zijn gericht tegen het bestreden vonnis behoeft niet te worden ingegaan.
3.5.
Nu beide partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zal het hof de proceskosten compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het principaal hoger beroep;
verklaart [geïntimeerden] niet ontvankelijk in het incidenteel hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst de zaak terug naar de rechtbank voor de verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 november 2024.
griffier rolraadsheer