In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenvonnis dat is gewezen door de rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2023. De appellant, wonende in Frankrijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in incident, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde ten aanzien van de vennootschap SCI du Besset, maar zich bevoegd verklaarde om de appellant te gebieden afschriften van stukken te verstrekken op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft deze vordering grotendeels toegewezen, onder verbeurte van een dwangsom.
De appellant en de geïntimeerden, wonende in Oostenrijk, hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis. Het hof heeft in deze uitspraak beoordeeld of de partijen ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Het hof concludeert dat het tussenvonnis niet als een deelvonnis kan worden aangemerkt, omdat er geen uitdrukkelijk dictum is gegeven dat een einde maakt aan de vorderingen van de geïntimeerden ten aanzien van de appellant. Hierdoor is het hoger beroep niet openstaand, en worden beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.
De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak is gedaan door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is openbaar uitgesproken op 19 november 2024.