ECLI:NL:GHSHE:2024:3602

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
20-003292-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden onder invloed en ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 november 2023. De verdachte is beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol en drugs, alsook van het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en had enkele vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot een gevangenisstraf van vier weken. De raadsvrouw van de verdachte heeft verweer gevoerd en gepleit voor afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juli 2021 te Nederweert een voertuig heeft bestuurd na gebruik van alcohol en drugs, en dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd, maar het vonnis van de politierechter vernietigd op grond van motiveringsgebreken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van € 950,00, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen zijn gedeeltelijk afgewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003292-23
Uitspraak : 4 september 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 november 2023 met parketnummer 96-341380-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder parketnummers 01-105715-20, 01-247915-20, 96-232702-20 en 96-246221-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (1,4 microgram thc en 70 microgram cocaïne per liter bloed en 0,48 milligram ethanol per milliliter bloed)’ (feit 1) en ‘overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummers 96-232702-20 en 96-246221-20 voorwaardelijk opgelegde straffen, is de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 01-247915-20 voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen en is de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de onder parketnummer 01-105715-20 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van een week.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummers 96-232702-20 en 96-246221-20 voorwaardelijk opgelegde straffen en dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 01-247915-20 voorwaardelijk opgelegde straf zal afwijzen. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 01-105715-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel zal toewijzen.
Door de raadsvrouw is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te verklaren in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummers 96-232702-20 en 96-246221-20 voorwaardelijk opgelegde straffen en dat het hof de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummers 01-247915-20 en 01-105715-20 voorwaardelijk opgelegde straffen zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
1.op of omstreeks 25 juli 2021 te Nederweert een voertuig, te weten bedrijfsauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten ethanol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten thc en/of cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,4 microgram thc en/of 70 microgram cocaïne per liter bloed en/of 0,48 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.op of omstreeks 25 juli 2021 te Nederweert, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Venloseweg, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op 25 juli 2021 te Nederweert een voertuig, te weten bedrijfsauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten ethanol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten thc en cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,4 microgram thc en/of 70 microgram cocaïne per liter bloed en/of 0,48 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg;
2.op 25 juli 2021 te Nederweert, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Venloseweg, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof volstaat, gelet op de omstandigheid dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2300-2021145850, gesloten d.d. 16 september 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-27. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juli 2021, dossierpagina’s 8-10, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: verdachte
P: verhoorder
P : Heeft u een voertuig bestuurd terwijl u alcohol, drugs en/of medicijnen had
gebruikt?
V: Ja.
P : Hoeveel alcohol heeft u de afgelopen 24 uur gebruikt?
V : Zeker vier bier. Vier flesjes Desperados.
P : Hoeveel drugs heeft u de afgelopen 48 uur gebruikt?
V : Drie punten cocaïne en acht hijsjes van een jointje.
2.
Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 16 september 2021, dossierpagina’s 1-7, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport Alcohol en drugs in het verkeer van Eurofins d.d. 1 september 2021, dossierpagina’s 14-17, opgemaakt door apr. [naam] .
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juli 2021, dossierpagina’s 26-27, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: verdachte
P: verhoorder
P : Heeft u een motorrijtuig bestuurd?
V : Ja.
P : Wist u dat u het motorrijtuig waarmee u reed niet mocht besturen?
V : Ja.
P :
P : Ik heb u meegedeeld dat de volgende rijbewijsmaatregel van kracht is,
ongeldigheid. Wist u van deze rijbewijsmaatregel??
V : Ja.
(…)
P : Wist u dat u met de rijbewijsmaatregel niet mag rijden met een motorrijtuig van de categorie waarop die maatregel van toepassing is?
V : Ja.
2.
Het proces-verbaal artikel 9 Wegenverkeerswet 1994 d.d. 16 september 2021, dossierpagina’s 21-22, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai BVI-IB d.d. 25 juli 2021, dossierpagina’s 23-25;
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking rij- en/of begeleidingsverbod d.d. 25 juli 2021, dossierpagina’s 12-13.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal strafbare feiten in de sfeer van de Wegenverkeerswet 1994. In de eerste plaats heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een bedrijfsauto terwijl hij onder invloed was van alcohol, thc en cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een motorrijtuig van categorie B, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard. Met dit gedrag heeft de verdachte de regels die gelden in het verkeer niet in acht genomen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Bovendien heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van de verkeersveiligheid en besluiten van een instantie die, mede met het oog op die verkeersveiligheid, is belast met onder andere de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 juni 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Zo is de verdachte op 6 oktober 2020 veroordeeld ter zake van onder meer overtreding van artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeersweg 1994 en is hij op 22 juni 2021 veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De verdachte bevond zich ten tijde van het bewezenverklaarde nota bene in de proeftijd van een ander (soortgelijk) strafbaar feit. Uit voormeld uittreksel volgt tot slot dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. In dat verband heeft de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte een VOF heeft en werkzaam is als stratenmaker. De verdachte werkt vijf à zes dagen per week. Ten tijde van de coronapandemie was de verdachte verslaafd aan alcohol en drugs, waardoor de relatie met zijn ouders en partner verslechterde. De verdachte woonde in zijn auto en bestuurde deze soms, terwijl hij onder invloed was, om sigaretten te halen. Na de coronapandemie zou de verdachte zijn leven echter hebben gebeterd. Hij is meermalen opgenomen geweest in afkickklinieken en is thans abstinent van alcohol en drugs. Voorts is de relatie met zijn omgeving verbeterd. De verdachte woont samen met zijn partner en hun kind.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten houden voor het besturen van een motorrijtuig met een ongeldig verklaard rijbewijs in een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit is geen toegesneden oriëntatiepunt voorhanden.
Naar het oordeel van het hof kan, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de recidive van de verdachte, het gecombineerd gebruik van verschillende middelen en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Tegelijkertijd heeft het hof zich rekenschap gegeven van de relatief geringe waardes van verdovende middelen in het bloed van de verdachte, alsmede de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor soortgelijke feiten, en ziet daarin aanleiding om aan de verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd en door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd. Het hof zal echter, naast de gevangenisstraf, aan de verdachte tevens een geldboete opleggen.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zou het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken in combinatie met een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 passend en geboden achten.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte, langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bij de behandeling in eerste aanleg met bijna vier maanden is overschreden, nu de verdachte op 25 juli 2021 voor het eerst door de politie is gehoord en de politierechter op 23 november 2023 het vonnis waarvan beroep heeft gewezen.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Nu de op te leggen gevangenisstraf echter minder beloopt dan een maand, wordt daarop, ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, [1] geen vermindering toegepast.
Ten aanzien van de op te leggen geldboete ziet het hof daarentegen wel aanleiding om de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg in het voordeel van de verdachte te verdisconteren in de straftoemeting, nu het hof niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. Het hof zal de hoogte van de op te leggen geldboete verminderen met vijf procent, hetgeen neerkomt op vermindering van de geldboete met een bedrag van € 50,00.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, alsmede een geldboete ter hoogte van
€ 950,00.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een viertal eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, te weten:
  • een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 6 oktober 2020 onder parketnummer 01-105715-20;
  • een gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 7 december 2020 onder parketnummer 01-247915-20;
  • een geldboete ter hoogte van € 425,00, opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 10 augustus 2021 onder parketnummer 96-232702-20;
  • een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2021 onder parketnummer 96-246221-20.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Parketnummer 01-105715-20
Het hof is, met de advocaat-generaal, ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 01-105715-20 voorwaardelijk opgelegde straf van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden dient te worden gelast.
In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw is aangevoerd, te weten dat de hiervoor bedoelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is opgelegd ter zake van een reeks feiten, waarvan slechts één feit een soortgelijk strafbaar feit als het bewezenverklaarde betrof, ziet het hof geen beletsel of aanleiding tot een ander oordeel te komen.
Parketnummer 01-247915-20
Het hof is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 01-247915-20 voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden afgewezen. In het dossier bevindt zich immers geen akte van uitreiking van de oproeping vordering tenuitvoerlegging voor de terechtzitting in eerste aanleg van 23 november 2023 en ook anderszins zijn in het dossier geen stukken aanwezig waaruit voortvloeit dat de verdachte bekend was met de tegen hem aanhangige vordering tot tenuitvoerlegging.
Parketnummer 96-232702-20
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 juni 2024 is de proeftijd van de onder parketnummer 96-232702-20 voorwaardelijk opgelegde straf aangevangen op 25 augustus 2021. De bewezenverklaarde feiten dateren echter van 25 juli 2021. Het hof stelt derhalve vast dat de proeftijd is aangevangen na het plegen van de bewezenverklaarde feiten en is, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Parketnummer 96-246221-20
Nu blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 juni 2024 de onder parketnummer 96-246221-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken al volledig ten uitvoer is gelegd, is het hof, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 6 oktober 2020, parketnummer 01-105715-20, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden met aftrek van de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Centrale Verwerking OM van 4 januari 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2020 onder parketnummer 01-247915-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-232702-20;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-246221-20.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 4 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.