ECLI:NL:GHSHE:2024:3584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
000808-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, die het verzoek van de verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet-ontvankelijk had verklaard. De raadkamer van de rechtbank oordeelde dat het verzoek was gedaan in een fase waarin appelleren tegen de beslissing van de rechter-commissaris niet mogelijk was, wat in strijd zou zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in haar opheffingsverzoek moet worden opgevat als een afwijzing van het verzoek, waardoor beroep daartegen ontvankelijk is volgens artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De verdachte, die wordt verdacht van meineed en valsheid in geschrifte, had eerder een verklaring afgelegd in de strafzaak tegen haar partner. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte geen bewijswaarde heeft, omdat zij niet op de hoogte was van haar verschoningsrecht. Het hof oordeelde echter dat dit aspect niet relevant was voor de beoordeling in raadkamer.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn voor de voorlopige hechtenis van de verdachte, die een blanco strafblad heeft. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de voorlopige hechtenis opgeheven, met de bevel tot invrijheidstelling van de verdachte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Raadkamerappelnummer: AVNR. 000808-24
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Limburg van 14 oktober 2024, waarbij namens:

[naam verdachte]

geboren [datum] te [plaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
thans verblijvende in P.I. [detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg van 10 oktober 2024, bij welke beschikking het verzoek tot opheffing van de aan [verdachte] opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. S. Weening.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier.
Uit het dossier blijkt dat verdachte wordt verweten het plegen van meineed en valsheid in geschrifte.
Bij voormelde beschikking heeft de raadkamer van de rechtbank het verzoek van verdachte tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de raadkamer overwogen dat, waar dit verzoek is gedaan in de fase van de door de rechter-commissaris tegen verdachte verleende bewaring, daarmee de onmogelijkheid om te appelleren tegen deze beslissing van de rechter-commissaris wordt omzeild hetgeen niet te verenigen is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Eerst wanneer het bevel bewaring zou zijn gegeven op kennelijk onjuiste gronden en daarmee in strijd zou zijn met de
artikelen 5 en/of 6 van het EVRM, zou de mogelijkheid bestaan voor verdachte de grieven tegen de gronden waarop de bewaring was verleend, aan de rechtbank voor te leggen, aldus de raadkamer in voormelde beschikking.
Artikel 69, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geeft een verdachte het recht om op elk door hem of haar gewenst moment om opheffing van de voorlopige hechtenis te vragen. Noch uit de tekst noch uit de strekking van dit artikel volgt dat dit recht aan beperking is onderhevig. Dat betekent dat ook om opheffing van de voorlopige hechtenis aan de rechtbank kan worden verzocht gedurende de termijn dat een tegen verdachte verleend bevel bewaring nog van kracht is en dat dit in dat geval niet slechts mogelijk is wanneer er sprake zou zijn van een kennelijk ongegronde beslissing van de rechter-commissaris. Dat er geen appelmogelijkheid bestaat tegen een bevel bewaring staat daar niet aan in de weg.
Gelet op het voorgaande heeft de raadkamer van de rechtbank derhalve ten onrechte verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Tegen de beslissing tot niet-ontvankelijk verklaring is strikt genomen voor verdachte geen mogelijkheid tot hoger beroep opengesteld, hetgeen ertoe zou moeten leiden dat verdachte in het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het hof acht dit, gezien het hiervoor overwogene, evenwel onwenselijk en zal daarom de niet ontvankelijk verklaring van verdachte in zijn opheffingsverzoek opvatten als een afwijzing van het verzoek, in welk geval beroep daartegen ingevolge artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ontvankelijk is.
Anders dan door de raadsman betoogd zijn er ernstige bezwaren dat verdachte zich aan hetgeen haar wordt verweten schuldig heeft gemaakt. Zij heeft, in de strafzaak tegen haar partner als getuige onder ede gehoord, ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard
-zakelijk weergegeven- dat laatstgenoemde op 23 juni 2022 in een hotel in [buitenland] verbleef en in deze strafzaak een hotelfactuur doen overleggen ten bewijze van dat verblijf op die datum. Er zijn ernstige bezwaren dat haar verklaring niet conform de waarheid is en dat het om een valse of vervalste factuur gaat.
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat aan haar verklaring geen bewijswaarde toekomt omdat haar door de RC is voorgehouden dat zij slechts verschoningsrecht had voor zover het vragen betrof welke van belang waren in de strafzaak tegen haar zoon, zijnde de medeverdachte van haar partner, maar geen verschoningsrecht ten aanzien van vragen betreffende haar partner. Had zij geweten dat haar dit recht ook toekwam in de zaak tegen haar partner, dan had zij in het geheel afgezien van het afleggen van een verklaring. Zonder haar verklaring, onder meer inhoudende dat zij degene is geweest die de hotelfactuur in [buitenland] is gaan ophalen en dat zij deze factuur vervolgens aan de voormalig raadsman van haar partner heeft overhandigd, is ook niet vast te stellen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, aldus de verdediging.
Dat, zo al uitgegaan moet worden van de reikwijdte van het verschoningsrecht als door de verdediging betoogd, reeds thans evident sprake zal dienen te zijn van bewijsuitsluiting van de verklaring van verdachte in de strafzaak tegen haar, is naar het oordeel van het hof niet het geval. Daarbij is van belang dat verdachte, voorafgaand aan haar verklaring er op is gewezen dat zij geen antwoord hoefde te geven voor zover zij zichzelf daarmee strafrechtelijk zou belasten en dat zij is gehoord in de strafzaak tegen een ander, terwijl tevens bezien dient te worden of zij een rechtens te respecteren belang zou hebben bij het verzuim, mocht dat zich hebben voorgedaan. Dit zijn aspecten die beoordeeld moeten worden door de zittingsrechter, maar voor de beantwoording waarvan de behandeling in raadkamer zich niet leent.
Anders dan door het openbaar ministerie betoogd ziet het hof echter niet dat sprake is van een ernstig gevaar voor herhaling. Verdachte heeft een blanco strafblad en het hof ziet in het dossier en het verhandelde in raadkamer onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Bij ontbreken van gronden is het beroep derhalve gegrond en zal de beschikking van de rechtbank worden vernietigd en de voorlopige hechtenis worden opgeheven.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst toe het hoger beroep.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Beveelt de invrijheidstelling van verdachte.
Aldus gedaan op 14 november 2024
door mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter, mr. mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren, in tegenwoordigheid van B. Yazi, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 14 november 2024
Gezien d.d.
De directeur van P.I. [detentieplaats]