ECLI:NL:GHSHE:2024:3563

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
200.337.426_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en verdiencapaciteit na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de partneralimentatie is vastgesteld op € 520,- per maand. De vrouw is van mening dat deze alimentatie te laag is en verzoekt het hof om de alimentatie te verhogen naar € 967,48 bruto per maand. De vrouw en de man zijn van 24 mei 1991 tot 30 januari 2024 met elkaar getrouwd geweest en hebben samen twee meerderjarige kinderen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld, maar de vrouw is het niet eens met de vastgestelde verdiencapaciteit van € 489,- netto per maand die aan haar is toegedicht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar medische en psychische beperkingen uiteengezet, waaruit blijkt dat zij niet in staat is om meer dan 20 uur per week te werken. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om meer te werken dan 20 uur per week. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 911,- per maand en heeft de partneralimentatie met ingang van 30 januari 2024 vastgesteld op € 911,- bruto per maand. De bestreden beschikking is vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.337.426/01
zaaknummer rechtbank : C/03/313064 / FA RK 23-1
beschikking van de meervoudige kamer van 14 november 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.M.J.M.G. Cuijpers te Montfort,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Engwegen te Echt.
In het kort
De vrouw is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 520,- per maand.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 10 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 5 februari 2024 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking.
2.2.
De man heeft op 29 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 6 oktober 2023;
  • het V-formulier van de advocaat van de vrouw met bijlagen van 9 februari 2024;
  • het V-formulier van de advocaat van de vrouw met bijlagen van 23 september 2024;
  • het V-formulier van de advocaat van de man met bijlagen van 26 september 2024;
  • de twee door de advocaat van de vrouw op de mondelinge behandeling overgelegde alimentatieberekeningen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn van 24 mei 1991 tot 30 januari 2024 met elkaar getrouwd geweest.
Zij hebben samen twee kinderen die inmiddels meerderjarig zijn.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep relevant, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en een bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud bepaald op € 520,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De echtscheiding is op 30 januari 2024 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De grieven van de vrouw in het beroepschrift zien op haar verdiencapaciteit. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd. Zij verzoekt het hof thans de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de partneralimentatie betreft en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man € 967,48 bruto per maand, althans een bedrag dat het hof juist acht, dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, kosten rechtens.
4.2.
De man heeft het hof verzocht de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit beroep als ongegrond en onbewezen zal ontzeggen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling bij het hof bevestigd dat de volgende door rechtbank vastgestelde uitgangspunten in hoger beroep niet in geschil zijn:
  • de ingangsdatum is 30 januari 2024;
  • de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is € 2.612,- netto per maand in 2023;
  • het eigen inkomen van de vrouw bedraagt € 1.631,- netto per maand in 2023, gebaseerd op een werkweek van 20 uur;
  • de man heeft een draagkracht van € 911,- per maand.
5.2.
In hoger beroep is alleen de aanvullende behoefte van de vrouw, ofwel haar verdiencapaciteit, in geschil. De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank haar, naast haar 20-urige werkweek waarmee zij € 1.631,- netto per maand verdient, een extra fictieve verdiencapaciteit van € 489,- netto per maand heeft toegedicht en daarmee haar aanvullende behoefte heeft becijferd op € 520,- per maand.
5.3.
De standpunten van partijen over de verdiencapaciteit van de vrouw zoals deze blijken uit de processtukken en het verhandelde op zitting, luiden, over en weer, samengevat, als volgt.
Standpunt van de vrouw
5.4.
De vrouw kan maximaal 20 uur per week werken. Er is geen sprake van enige aanvullende verdiencapaciteit. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de man heeft onderbouwd dat de vrouw wel in staat blijkt te zijn om vrijwilligerswerk te verrichten en in deze tijd ook betaalde arbeid zou kunnen verrichten. Uit de stukken blijkt niet dat de vrouw vrijwilligerswerk deed. De vrouw werkte in de zorgverlening en is in dienst bij [werkgever] in de functie van Zorghulp. In haar privétijd volgde de vrouw cursussen EHBO ter onderhoud van haar EHBO-certificaat en voor het onderhouden van haar sociale contacten. Deze cursussen komen goed van pas tijdens haar dienstverband. Partijen hadden een traditioneel huwelijk waarbij de vrouw niet fulltime hoefde te werken. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw niet heeft aangetoond elders gesolliciteerd te hebben om meer inkomen te kunnen vergaren. De omstandigheden zijn nu gewijzigd. Op 9 oktober 2023 heeft de vrouw zich op het werk ziek moeten melden. Zij heeft fysieke en mentale klachten en er is sprake van een combinatie van verschillende ziekten. De vrouw heeft beperkingen in persoonlijk functioneren, in sociaal functioneren, in dynamische handelingen en/of statische houdingen. Het kan haar daarom niet worden tegengeworpen dat zij niet heeft aangetoond dat zij elders gesolliciteerd heeft om meer inkomen te vergaren. Dat de vrouw op de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft aangegeven werk te willen doen waar zij plezier in heeft en geen werk tegen haar zin te willen doen, wil enkel zeggen dat de vrouw haar hart heeft verpand aan werken in de zorg. Zij heeft al die jaren niets anders gedaan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het argument van de vrouw dat zij niet is opgeleid en niet in staat is om een opleiding te betalen geen stand houdt, gelet op de onbetwiste stelling van de man over de huidige arbeidsmarkt waar veel vraag is naar personeel en een diploma niet altijd een vereiste is. Deze stelling van de man is te
kort door de bocht en past niet in de context van onderhavige kwestie. In het kader van het re-integratietraject is een vervroegd spoor-2 traject ingezet. Er wordt nu onderzocht of er elders passend werk voor de vrouw is. De vrouw gaat vanaf oktober/november 2024 drie uur per week werken als begeleider van dementerenden. Zij heeft dan geen verzorgende taken, want zij gaat bijvoorbeeld een spelletje spelen, op familiebezoek of televisie kijken met de dementerenden. Deze werkzaamheden vinden plaats onder supervisie van de bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige. Daarna ontstaat er meer duidelijkheid over wat de vrouw aankan. De vrouw krijgt vanaf oktober 2024 nog maar 70% van haar loon betaald.
Standpunt van de man
5.5.
De rechtbank heeft de vrouw terecht een verdiencapaciteit toegekend van € 489,- per maand. Het is opvallend dat de vrouw zich op maandag 9 oktober 2023 ziek heeft gemeld, terwijl de zitting in de echtscheidingsprocedure plaatsvond op vrijdag 6 oktober 2023. De vrouw is in staat om (meer) betalende arbeid te (gaan) verrichten. Het is onvoldoende gebleken dat de vrouw niet over verdiencapaciteit zou beschikken. In het belastbaarheidsprofiel is aangegeven dat de vrouw beperkingen heeft maar beschikt over duurzame benutbare mogelijkheden. Voorts blijkt uit de arbeidsdeskundige rapportage dat de vrouw werkzaamheden kan verrichten, waarbij rekening wordt gehouden met de beperkte belastbaarheid. Volgens de arbeidsdeskundige kunnen, kort gezegd, 20 uren werkzaamheden per week worden verricht in de aangegeven administratieve functies. De vrouw is in staat gebleken jarenlang vrijwilligerswerk te verrichten, waarbij van belang is dat de vrouw deze werkzaamheden ook in de avonduren en nachtelijke uren verrichtte (hetgeen de vrouw zelf ter zitting heeft erkend). Dit staat haaks op de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de vrouw niet in de avonduren werkzaamheden zou kunnen verrichten. Aan deze conclusie dient dan ook geen waarde te worden gehecht, nu dit in strijd is met de feitelijke situatie van de vrouw en de arbeidsdeskundige niet bekend was met alle feiten en omstandigheden. De vrouw heeft vermeld dat zij ook nog vrijwilligerswerk in de avonduren verrichtte. Verder is het van belang dat de arbeidsdeskundige rapportage evenals de overige medische adviezen geen onafhankelijke rapportages/adviezen betreft, nu deze is opgesteld in opdracht van de vrouw en dus ook enkel en alleen is opgesteld met inachtneming van de informatie die de vrouw bereid was te delen. De vrouw heeft meerdere malen erkend dat zij bij diverse evenementen vrijwilligerswerk heeft verricht. De vrouw heeft in dit verband gesteld dat zij dit doet om te kunnen genieten van de muziek en zij op die manier toch haar sociale contacten kan onderhouden, maar dit is een non-argument. De vrouw is aanwezig op deze evenementen om eerste hulp te bieden in het geval dat nodig is. De vrouw dient dan de gehele tijd beschikbaar te zijn. Het betreft dus geen sociale activiteit waar de vrouw aan deelneemt. De vrouw erkent dat zij geen sollicitatieactiviteiten heeft verricht, waarmee reeds vaststaat dat de vrouw niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Op de vrouw rust de verplichting om zich ertoe in te spannen volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarbij kan van de vrouw ook verwacht worden dat zij solliciteert op functies die niet passen bij haar opleidingsniveau of bij haar arbeidsverleden.
De man betwist dat de vrouw in het kader van re-integratie drie uur per week gaat werken en dat haar inkomen is gedaald naar 70%. Daarvan zijn geen stukken overgelegd. Van geestelijke problemen van de vrouw zijn evenmin stukken overgelegd, zodat hieraan ook voorbij moet worden gedaan.
Het hof oordeelt als volgt.
5.6.
De vrouw heeft in hoger beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanaf de ingangsdatum niet in staat is geweest om méér te werken dan 20 uur per week. De vrouw kampt met de nodige fysieke beperkingen, die blijken uit de verschillende rapportages die door Zorg van de Zaak zijn opgesteld in de periode van 30 oktober 2023 tot 15 augustus 2024, bedrijfsarts dr. [bedrijfsarts] en het arbeidsdeskundig onderzoek van [instantie] van 25 april 2024. Uit de rapportages blijkt dat de vrouw medische beperkingen heeft in persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, omstandigheden op de werkplek, dynamische handelingen en/of statische houdingen. Op dit moment wordt in het tweede spoor van de re-integratie, na een jaar arbeidsongeschikt te zijn geweest voor haar eigen werk, gezocht naar passend werk elders. Nu de vrouw niet in staat is om haar eigen werk als verzorgende bij [werkgever] voor de 20 uur per week uit te oefenen, is het, gelet op de huidige concrete omstandigheden, niet redelijk om de vrouw daarnaast nog extra verdiencapaciteit toe te rekenen. Het hof neemt hierbij in aanmerking de leeftijd van de vrouw (58 jaar), haar beperkte opleiding en werkervaring en het traditionele huwelijk dat partijen hebben gehad waarbij de vrouw altijd voor de kinderen heeft gezorgd. Pas toen het jongste kind meerderjarig werd, is zij weer gaan werken. Dat het hof de vrouw nu geen fictieve verdiencapaciteit toekent, neemt overigens niet weg dat het uitgangspunt is en blijft dat er op de vrouw een inspanningsverplichting rust om meer te werken dan 20 uur per week als haar medische situatie dat weer toelaat. De medische beperkingen van de vrouw staan daaraan immers niet per definitie in de weg. De deskundigen constateren namelijk in dezelfde rapportages dat de vrouw op termijn bepaalde functies wél kan vervullen zoals administratief medewerker, helpdesk, gastvrouw, receptioniste of koffiedame. Een definitieve afschatting heeft evenwel nog niet plaatsgevonden.
5.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof met ingang van 30 januari 2024 uitgaan van het werkelijke inkomen van de vrouw van € 1.631,- netto per maand. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om met ingang van oktober 2024 uit te gaan van een lager bedrag. De vrouw noemt zijdelings weliswaar dat zij vanaf oktober 2024 nog maar 70% van haar salaris ontvangt, maar niet alleen is dit niet met nadere stukken onderbouwd, bovendien verbindt de vrouw daaraan geen consequenties ten aanzien van haar verzoek.
5.8.
Dit brengt het hof tot de conclusie dat de totale behoefte van de vrouw met ingang van 30 januari 2024 € 981,- per maand is. Het hof komt tot deze berekening door haar verdiensten (€ 1.631,- netto per maand) af te trekken van haar huwelijksgerelateerde behoefte (€ 2.612,- netto per maand). De rechtbank is uitgegaan van een draagkracht van de man van in ieder geval € 911,- bruto per maand. De vrouw verzoekt in hoger beroep weliswaar subsidiair om de partneralimentatie vast te stellen op € 967,48 per maand, maar zij is in haar betoog niet ingegaan op de draagkracht van de man, zelfs niet nadat zij daartoe door het hof op de mondelinge behandeling uitdrukkelijk in de gelegenheid werd gesteld. Voor zover de vrouw in de door haar op de mondelinge behandeling overgelegde draagkrachtberekening is uitgegaan van een andere draagkracht is dat, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende.
5.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 30 januari 2024 vaststellen op € 911,- bruto per maand. De bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft.
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in hoger beroep tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie betreft en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 30 januari 2024 als uitkering tot haar levensonderhoud € 911,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en S.P.A. Wensink-Vergunst, en is op 14 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.